Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2013
In vervolg op de toezegging die ik u heb gedaan tijdens het algemeen overleg met uw
Kamer ter voorbereiding op de JBZ-Raad van 5-6 december jl., doe ik u hiermee graag
kort verslag van de lunchbespreking op 6 december jl. inzake de zgn. gele kaart in
relatie tot het voorstel voor het Europees OM (hierna: EOM).
Ik heb zelf in eerste instantie gerefereerd aan mijn eerdere interventie tijdens de
JBZ-Raad van 7 en 8 oktober jl. Bij die gelegenheid heb ik opgemerkt dat Nederland
het belang van een effectieve bestrijding van EU-fraude op zichzelf onderschrijft,
maar dat het bij het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een EOM een
aantal zwaarwegende kanttekeningen plaatst. Ik heb onderstreept dat de desbetreffende
kanttekeningen onverminderd gelden. Ik heb tijdens de JBZ-Raad in oktober ook al aangegeven
dat het voorstel van de Commissie voor het Nederlandse Parlement niet aanvaardbaar
is. In dit verband heb ik tijdens de lunch gewezen op de subsidiariteitsbezwaren die
zowel uw Kamer als de Eerste Kamer aan de Commissie kenbaar hebben gemaakt. Samen
met de subsidiariteitsbezwaren van een aantal andere nationale parlementen heeft dit
geleid tot de gele kaart. Ik heb vervolgens aangegeven dat uw Kamer met teleurstelling
heeft kennisgenomen van de recente Mededeling van de Commissie in reactie op de gele
kaart. Gelet op het feit dat de Commissie in de Mededeling de zorgen van de nationale
parlementen niet diepgrondig heeft geadresseerd, was die reactie in mijn ogen begrijpelijk.
Ik heb het belang van het subsidiariteitsbeginsel en de rol van de nationale parlementen
benoemd als een essentieel onderdeel van de verdragen en het institutioneel evenwicht
in de Unie.
Indachtig deze stand van zaken, heb ik de Commissie en het inkomende Voorzitterschap
opgeroepen voldoende tijd te nemen voor discussie en debat over de ten aanzien van
het voorstel levende zorgen. Voor een geloofwaardig en effectief EOM is immers breed
draagvlak onder de lidstaten onontbeerlijk. De mogelijkheid van versterkte samenwerking
moet om die reden, zo heb ik eveneens naar voren gebracht, alleen in het uiterste
geval worden overwogen. Het is zaak dat de Commissie zich met een luisterend oor opstelt
en dat het Voorzitterschap voldoende tijd voor inhoudelijk debat agendeert.
Het belang om de zorgen van nationale parlementen serieus te nemen, werd breed gedeeld
door de lidstaten. In dat verband hebben veel lidstaten dan ook gewezen op het belang
een zo breed mogelijk draagvlak voor het EOM te creëren en dus voldoende tijd te nemen
voor de inhoudelijke besprekingen. Ook deze lidstaten gaven aan dat de mogelijkheid
van versterkte samenwerking alleen in het uiterste geval moet worden overwogen.
Het inkomende Griekse Voorzitterschap heeft aangegeven dat de zorgen van nationale
parlementen serieus moeten worden genomen. Het Voorzitterschap heeft daarom veel vergadertijd
ingeruimd. Het streven aan Griekse zijde is vooralsnog gericht op het bereiken van
consensus en het bereiken van een zo breed mogelijk draagvlak.
Commissaris Reding heeft in reactie op de discussie aangegeven dat de Commissie de
«reasoned opinions» zorgvuldig heeft geanalyseerd. De argumenten die daarin naar voren
worden gebracht, raken volgens haar evenwel veeleer aan proportionaliteit dan aan
subsidiariteit. De Commissie is bereid op de desbetreffende zorgen te reflecteren
tijdens het vervolg van de onderhandelingen op het niveau van de raadswerkgroep. Ook
de Commissie streeft vanzelfsprekend naar consensus, maar de «reasoned opinions» laten
zien dat de posities uiteenlopen. Commissaris Reding heeft ten slotte aangekondigd
dat de Commissie binnenkort een aanpassing van het voorstel in voorbereiding zal nemen.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten