32 317 JBZ-Raad

Nr. 202 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2013

In vervolg op de toezegging die ik u heb gedaan tijdens het algemeen overleg met uw Kamer ter voorbereiding op de JBZ-Raad van 5-6 december jl., doe ik u hiermee graag kort verslag van de lunchbespreking op 6 december jl. inzake de zgn. gele kaart in relatie tot het voorstel voor het Europees OM (hierna: EOM).

Ik heb zelf in eerste instantie gerefereerd aan mijn eerdere interventie tijdens de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober jl. Bij die gelegenheid heb ik opgemerkt dat Nederland het belang van een effectieve bestrijding van EU-fraude op zichzelf onderschrijft, maar dat het bij het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een EOM een aantal zwaarwegende kanttekeningen plaatst. Ik heb onderstreept dat de desbetreffende kanttekeningen onverminderd gelden. Ik heb tijdens de JBZ-Raad in oktober ook al aangegeven dat het voorstel van de Commissie voor het Nederlandse Parlement niet aanvaardbaar is. In dit verband heb ik tijdens de lunch gewezen op de subsidiariteitsbezwaren die zowel uw Kamer als de Eerste Kamer aan de Commissie kenbaar hebben gemaakt. Samen met de subsidiariteitsbezwaren van een aantal andere nationale parlementen heeft dit geleid tot de gele kaart. Ik heb vervolgens aangegeven dat uw Kamer met teleurstelling heeft kennisgenomen van de recente Mededeling van de Commissie in reactie op de gele kaart. Gelet op het feit dat de Commissie in de Mededeling de zorgen van de nationale parlementen niet diepgrondig heeft geadresseerd, was die reactie in mijn ogen begrijpelijk. Ik heb het belang van het subsidiariteitsbeginsel en de rol van de nationale parlementen benoemd als een essentieel onderdeel van de verdragen en het institutioneel evenwicht in de Unie.

Indachtig deze stand van zaken, heb ik de Commissie en het inkomende Voorzitterschap opgeroepen voldoende tijd te nemen voor discussie en debat over de ten aanzien van het voorstel levende zorgen. Voor een geloofwaardig en effectief EOM is immers breed draagvlak onder de lidstaten onontbeerlijk. De mogelijkheid van versterkte samenwerking moet om die reden, zo heb ik eveneens naar voren gebracht, alleen in het uiterste geval worden overwogen. Het is zaak dat de Commissie zich met een luisterend oor opstelt en dat het Voorzitterschap voldoende tijd voor inhoudelijk debat agendeert.

Het belang om de zorgen van nationale parlementen serieus te nemen, werd breed gedeeld door de lidstaten. In dat verband hebben veel lidstaten dan ook gewezen op het belang een zo breed mogelijk draagvlak voor het EOM te creëren en dus voldoende tijd te nemen voor de inhoudelijke besprekingen. Ook deze lidstaten gaven aan dat de mogelijkheid van versterkte samenwerking alleen in het uiterste geval moet worden overwogen.

Het inkomende Griekse Voorzitterschap heeft aangegeven dat de zorgen van nationale parlementen serieus moeten worden genomen. Het Voorzitterschap heeft daarom veel vergadertijd ingeruimd. Het streven aan Griekse zijde is vooralsnog gericht op het bereiken van consensus en het bereiken van een zo breed mogelijk draagvlak.

Commissaris Reding heeft in reactie op de discussie aangegeven dat de Commissie de «reasoned opinions» zorgvuldig heeft geanalyseerd. De argumenten die daarin naar voren worden gebracht, raken volgens haar evenwel veeleer aan proportionaliteit dan aan subsidiariteit. De Commissie is bereid op de desbetreffende zorgen te reflecteren tijdens het vervolg van de onderhandelingen op het niveau van de raadswerkgroep. Ook de Commissie streeft vanzelfsprekend naar consensus, maar de «reasoned opinions» laten zien dat de posities uiteenlopen. Commissaris Reding heeft ten slotte aangekondigd dat de Commissie binnenkort een aanpassing van het voorstel in voorbereiding zal nemen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven