32 291 Het geven aan gemeenten van de verantwoordelijkheid voor schuldhulpverlening (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening)

Nr. 33 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 maart 2011

Ingevolge mijn toezeggingen op 9 maart 2011 tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening (Handelingen II 2010/11, nr. 58, behandeling Wet gemeentelijke schuldhulpverlening), stuur ik u hierbij mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de gegevens over de raming van de kosten van een breed wettelijk moratorium en het antwoord op de nog openstaande vraag van mevrouw Sterk over de toets op negatief vermogen bij toetreding tot de WWB.

Kostenraming moratorium

In het debat met uw kamer heb ik aangegeven dat invoering van een breed wettelijk moratorium extra kosten voor de rechterlijke macht met zich mee zal brengen. De aanvraag van een moratorium betreft immers de burgerlijke rechten en verplichtingen van schuldenaar en schuldeiser en vraagt dus een oordeel van de rechter over het verzoek van de schuldenaar of van het college van B & W. De ingediende amendementen over het moratorium leggen bij die twee partijen de mogelijkheid om een moratorium aan te vragen (de schuldenaar én het college). Deze extra kosten betreffen de behandeling van de verzoekschriften en staan los van de vraag of de rechter het moratorium ook daadwerkelijk zal toekennen.

De raming van de kosten voor de rechterlijke macht en gesubsidieerde rechtsbijstand van een breed wettelijk moratorium komt uit op een bedrag van ongeveer € 30 miljoen. Voor een dergelijk bedrag is geen dekking aanwezig op de begrotingen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie, zoals ik reeds heb aangegeven tijdens het plenaire debat in eerste termijn. Zoals bij een kostenraming gebruikelijk liggen hieraan aannames ten grondslag. De gegevens uit het jaarverslag 2009 van de NVVK (Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) zijn als uitgangspunt genomen, waaronder het aantal aanvragen schuldhulpverlening dat al dan niet in behandeling is genomen en het aantal succesvolle resultaten schuldhulpverlening.

De uitgangspunten en aannames worden in de bijlage bij deze brief nader toegelicht1. Als het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven daaraan behoefte heeft, is het uiteraard mogelijk dat daarop ambtelijk nog een nadere toelichting wordt gegeven.

Vraag over toets op negatief vermogen bij toetreding tot de WWB

Aan het slot van de eerste termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel heb ik u toegezegd de nog openstaande vraag van mevrouw Sterk, of er een officiële toets is op negatief vermogen bij toetreding tot de WWB, schriftelijk te zullen beantwoorden.

Mijn antwoord op de vraag is dat op basis van artikel 34 WWB bij de aanvraag van de WWB-uitkering het vermogen wordt vastgesteld. Het vermogen is de waarde van de bezittingen verminderd met de aanwezige schulden van de betrokkene. Het vaststellen van het vermogen is van belang om het recht op WWB en het op basis van de WWB vrij te laten vermogen vast te stellen.

Mijn conclusie uit het voorgaande is dat op basis van de WWB al wordt voldaan aan de wens van mevrouw Sterk. Bij de aanvraag van een WWB-uitkering wordt direct voor de gemeente duidelijk of er sprake is van een negatief vermogen en kan de gemeente afwegen of schuldhulpverlening in dit geval wenselijk is.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven