nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2010
Hierbij beantwoord ik de vragen van de Vaste Kamercommissie voor Verkeer
en Waterstaat van 17 maart jl. over de consequenties van het controversieel
verklaren van de wijziging van de Wet Personenvervoer 2000 ter uitvoering
van de PSO-verordening.
De Vaste Kamercommissie vraagt naar de reden waarom ik het wetsvoorstel
nog niet eerder naar de Tweede Kamer heb gezonden. De toenmalige Staatssecretaris
van Verkeer en Waterstaat heeft in haar brief van 9 februari jl. (Kamerstuk
23 645, nr. 346) gemeld het wetsvoorstel medio 2010 aan uw Kamer te zenden.
Begin februari 2010 ontving ik het advies van de Raad van State op het concept-wetsvoorstel
Wp2000. Dit advies heeft geleid tot het opstellen van een nader rapport en
het doen van enkele aanpassingen aan het wetsvoorstel. Het dossier was, eerder
dan verwacht, bijna gereed voor verzending naar het Kabinet van de Koningin,
toen het Kabinet viel. Ik heb het wetsvoorstel vervolgens niet naar het Kabinet
van de Koningin gezonden, omdat het dossier door de Tweede Kamer controversieel
werd verklaard.
De PSO-verordening en de huidige wetgeving Wp2000, die beide als uitgangspunt
aanbesteding van het openbaar vervoer hebben, zijn en blijven inderdaad maatgevend.
Het Kabinetsstandpunt over de motie Roefs beoogde echter om gebruik te maken
van de uitzonderingsmogelijkheid die de PSO-verordening biedt. Dit betekent
dat het mogelijk is om vervoer in te besteden indien dit in nationale wetgeving
wordt vastgelegd. Het wetsvoorstel voorziet er in de Wp2000 aan te passen
aan de PSO- verordening en de keuze voor inbesteding in de drie grote steden
bij wet mogelijk te maken. De besturen van de drie grote stadsregio’s
anticipeerden, als gevolg van het Kabinetsstandpunt, reeds op deze wetswijziging.
Zij hebben daartoe de zeggenschap over de vervoerbedrijven onder gebracht
bij de stadsregio’s, zodat inbesteding mogelijk wordt.
Als het wetsvoorstel wijziging Wp2000, wegens controversieel-verklaring
door uw Kamer, voorlopig niet behandeld wordt, ontstaat de situatie die ik in mijn brief van 11 maart 2010 heb geschetst. Als inbesteding
wettelijk niet mogelijk is, moet aanbesteed worden. De aanbestedingplicht
voor busen multimodale concessies in de drie grote steden gaat volgens het
Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000) in op 1 januari 2012. Als de wet
voorlopig niet behandeld wordt en niet tijdig in werking treedt, betekent
dat het onvermijdelijk is dat de bus- en multimodale concessies in de drie
grote steden aanbesteed moeten worden. Het is voor de stadsregio’s niet
mogelijk nog een aanbestedingsprocedure te starten en voor 1-1-2012 met een
nieuwe concessie te hebben. De ervaring leert immers dat een dergelijke procedure
circa 2 jaar in beslag neemt. Mocht de behandeling van het wetsvoorstel vertraging
oplopen dan is een terugvaloptie denkbaar. Het is mogelijk om een wijziging
van het Bp2000 voor te bereiden om de aanbestedingsplicht van 1-1-2012 uit
te kunnen stellen. Deze AMvB is nodig om de opties voor aanbesteden en inbesteden
in het licht van de toekomstige behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede
en Eerste Kamer open te houden.
Ik verneem graag van uw Kamer welke richting opportuun wordt geacht.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings