32 289 Wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en de Wet op de economische delicten ter implementatie van de richtlijnen 2007/58/EG, 2007/59/EG, 2008/57/EG en 2008/110/EG

Nr. 15 HERDRUK 1 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID SLOB TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 14

Ontvangen 4 november 2010

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel II, onderdeel C, punt 2, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vijf leden» gewijzigd in: zes leden.

2. Na het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5a. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor grensoverschrijdend personenvervoer per trein indien daarvoor een of meer aanvragen als bedoeld in artikel 19a, tweede lid, zijn gedaan, en de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit heeft vastgesteld dat:

    • a. het hoofddoel van dat vervoer internationaal passagiersvervoer is of dat geen aanvraag het hoofddoel betreft, en

    • b. het vervoer van passagiers tussen stations in Nederland het economisch evenwicht van een of meer concessies van een spoorwegonderneming in gedrang brengt.

II

In artikel II, onderdeel D, wordt artikel 19a als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De raad van bestuur van de mededingingsautoiteit» vervangen door: De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit».

2. In het vierde lid wordt «de raad van bestuur van de mededingsautoriteit» vervangen door: de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.

3. Het zevende lid komt als volgt te luiden:

  • 7. Onze Minister kan, binnen acht weken na de mededeling bedoeld in het zesde lid, van een beschikking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, besluiten om het vervoer van passagiers tussen stations in Nederland te beperken, mits:

    • a. de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, op grond van het tweede lid, onderdeel b, heeft vastgesteld dat dit vervoer het economisch evenwicht van een of meer concessies van een spoorwegonderneming in gedrang brengt;

    • b. Onze Minister hierbij de beschikbare kwaliteit voor de reiziger en de financiële belangen van een of meer betrokken concessiehouders in acht neemt, en

    • c. de gestelde beperkingen niet verder gaan dan noodzakelijk is om het in gedrang komen van het economisch evenwicht van een of meer concessies van een spoorwegonderneming te voorkomen.

    Onze Minister kan binnen de genoemde termijn van acht weken besluiten om deze termijn met ten hoogste zes weken te verlengen.

Toelichting

De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit (NMa) moet volgens het wetsvoorstel op aanvraag van één of meer concessieverleners of concessiehouders de beperkingen opleggen aan het vervoer van passagiers tussen stations in Nederland, die nodig zijn om het in gedrang komen van het economisch evenwicht van één of meer concessies van spoorwegondernemingen te voorkomen. De door de NMa te stellen beperkingen betekenen dat het economisch evenwicht van één of meer concessies van OV-bedrijven met een concessie voor spoor of voor multimodaal vervoer met spoor niet in het gedrang wordt gebracht. De beperkingen kunnen betekenen dat daarmee de betreffende nieuwe grensoverschrijdende treindienst niet rendabel is te exploiteren. Dit kan strijdig zijn met de belangen van de reizigers. Bij de uiteindelijke besluitvorming om eventuele beperkingen aan cabotage op te leggen dienen steeds naast de beoordeling van de verstoring van het economische evenwicht ook andere voor reizigers relevante zaken te worden meegewogen. Daarbij kan gedacht worden aan de effecten op het serviceniveau voor de reiziger. Tevens kan gedacht worden aan relevante zaken voor de vervoerder, zoals de verdeling van kaartopbrengsten. Deze brede beleidsmatige beoordeling behoort tot de bevoegdheden van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het amendement maakt die brede beoordeling door de Minister van Infrastructuur en Milieu mogelijk. Indien de Minister beperkingen oplegt, mogen deze niet verder gaan dan noodzakelijk is om het in gedrang komen van het economisch evenwicht van een of meer concessies van een spoorwegonderneming te voorkomen. Minder vergaande beperkingen zijn mogelijk. De beslistermijn voor het besluit tot oplegging van de beperkingen aan het cabotagevervoer en de verlengingsmogelijkheid van die termijn zijn ontleend aan artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en houden rekening met het proces van capaciteitsverdeling.

Onderdeel I van het amendement voorziet in de toevoeging van een lid aan artikel 19 van de Wet personenvervoer 2000. Er kan zich op basis van het voorgestelde amendement namelijk de situatie voordoen dat ook na de besluitvorming van de Minister van Infrastructuur en Milieu het economisch evenwicht van één of meer concessies van een spoorwegonderneming in gedrang blijft komen. Op basis van de Liberaliseringsrichtlijn dient er in dat geval indien het grensoverschrijdend personenvervoer per trein internationaal passagiersvervoer als hoofddoel heeft voor dat vervoer geen concessieplicht te gelden. Het voorgestelde lid 5a van artikel 19 van de Wet personenvervoer 2000 bevat de daarvoor noodzakelijke voorziening.

De voorgestelde wijzigingen in onderdeel II voor wat betreft het eerste en vierde lid van artikel 19a van de Wet personenvervoer 2000 betreffen het wegnemen van twee redactionele oneffenheden.

Slob


XNoot
1

Herdruk i.v.m. met het alsnog vermelden van de aanduiding «Nader» in het opschrift van het amendement.

Naar boven