32 287 Aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 april 2010

Inhoudsopgave

1.

 

Algemeen

1

2.

 

Introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000

2

 

a.

Boetebeleid minister van Justitie zoals geïntroduceerd bij Wet Modern migratiebeleid

3

 

b.

Vijfjaarstermijn

4

 

c.

Intrekking van het erkend referentschap zoals geïntroduceerd bij Wet Modern migratiebeleid

5

 

d.

Samenwerking UWV-IND in verband met gegevensuitwisseling

6

3.

 

De positie van geestelijk bedienaren

6

4.

 

Verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers

7

 

a.

WW-rechten voor seizoenswerkers

7

 

b.

Effect en behoefte van de kortere wachtperiode

8

5.

 

Verkorting van de wachttermijn voor asielzoekers

8

6.

 

Overig

9

7.

 

Artikelsgewijs

10

1. Algemeen

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de vaste kamercommissie. Wij danken de leden voor hun positieve inbreng. Graag gaan wij hieronder in op de nog resterende vragen van de leden van de CDA-, PvdA-, VVD-, en ChristenUnie-fractie. De beantwoording is zo ingericht dat vragen over eenzelfde onderdeel bij elkaar genomen zijn.

2. Introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000

De introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 gaat mede gepaard met de introductie van handhavingsinstrumenten voor de minister van Justitie. Als de minister van Justitie (IND) deze instrumenten gebruikt ten aanzien van referenten die arbeidsmigranten naar Nederland hebben laten overkomen, doet zich vervolgens de vraag voor of hieraan ook gevolgen verbonden moeten worden in die zin dat de tewerkstellingsvergunning ingetrokken danwel geweigerd wordt. Dit nu is vervat in een nieuwe discretionaire bevoegdheid voor UWV te weten het toepassen van een nieuwe intrekkings- en weigeringsgrond in het geval de IND een handhavingsmaatregel heeft opgelegd.

De leden van de PvdA- en VVD-fractie vragen wat de overwegingen zijn om te kiezen voor een facultatief principe. Een facultatief principe geeft Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de mogelijkheid om naar alle redelijkheid en proportionaliteit te handelen. Een boete kan namelijk worden opgelegd voor een enkele administratieve overtreding zoals het ontbreken van een bewijsstuk in de vreemdelingenadministratie van de werkgever. Het dwingend intrekken van de tewerkstellingsvergunning enkel om die reden zou buitenproportioneel zijn. Uitgangspunt is dat UWV de handhaving van het Modern migratiebeleid ondersteunt bij niet-bonafide werkgevers, zoals in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is gesteld. In alle gevallen zal UWV echter ook een eigenstandige afweging moeten maken.

Voor die eigen afweging zijn meerdere factoren van belang zoals bijvoorbeeld de ervaring die UWV heeft met desbetreffende werkgever of het gegeven dat er (eerder) een Wav-boete is opgelegd alsmede de reden waarom de IND een sanctie had opgelegd. UWV zal daarvoor ook informatie van de Arbeidsinspectie inwinnen c.q. ontvangen. Alle factoren bijeengenomen leveren een totaalbeeld op basis waarvan UWV een afweging maakt alvorens te beslissen om de facultatieve weigerings/intrekkingsgrond toe te passen. Daarnaast zal in de toekomst ook rekening gehouden worden met de in het kader van de notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen (Wav) (Kamerstukken II 2009/10, 32 144, nr. 1) aangekondigde nieuwe weigerings/intrekkingsgronden in verband met aantoonbaar slecht werkgeverschap.

Het uitvoeringsbeleid ter uitoefening van de discretionaire bevoegdheid van UWV zal neerslaan in de reeds bestaande ministeriële regeling «Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en Uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen» (Uitvoeringsregels Wav). Deze ministeriële regeling zal zijn aangepast zodra het wetsvoorstel Modern migratiebeleid alsmede onderhavig wetsvoorstel door beide kamers zijn aanvaard zo antwoorden wij de leden van de ChristenUnie-fractie op hun vraag wanneer de regering verwacht het aanvullende beleid over de weigerings- en intrekkingsgronden rond te hebben.

De leden van de CDA-fractie vragen in welke gevallen UWV over zal gaan tot weigering of intrekking van een tewerkstellingsvergunning. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om geïnformeerd te worden over het beleid omtrent de nieuwe weigerings- en intrekkingsgronden. De leden van de VVD-fractie vragen in welke gevallen er wel, en in welke gevallen er geen reden zal zijn voor intrekking of weigering van de tewerkstellingsvergunning, en verzoeken om meer duidelijkheid te verschaffen over de uitoefening van deze discretionaire bevoegdheid door UWV. Hierboven is reeds geconstateerd dat UWV een eigenstandige afweging maakt voor de toepassing van de discretionaire bevoegdheid met inachtneming van de regels zoals deze zullen worden opgenomen in de Uitvoeringsregels Wav. UWV is gehouden bij de uitoefening van haar bevoegdheden deze in acht te nemen (artikel 2 Delegatie- en Uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen). Daarnaast is er verband met het boetebeleid van de minister van Justitie. Daarom wordt in de hieronderstaande alinea kort samengevat wat dit boetebeleid inhoudt.

2a. Boetebeleid minister van Justitie zoals geïntroduceerd bij Wet Modern migratiebeleid

Het wetsvoorstel Modern migratiebeleid kent een bestuurlijke boete met een maximum hoogte van € 3000,– voor ondernemingen, rechtspersonen en andere organisaties en € 1500,– voor natuurlijke personen. Het maximale boetebedrag van € 3000,– of € 1500,– kan worden verhoogd met 50% tot € 4500,– respectievelijk € 2250,– indien er binnen twee jaar recidive plaats vindt. Het boetebeleid van de IND kent ondermeer de waarschuwing. Bij een eerste overtreding volgt, in de regel, eerst een waarschuwing en geen boete. Wanneer de overtreding echter ernstig is, wordt direct tot boete-oplegging overgegaan. In zeer ernstige gevallen zal de IND direct aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Bij het bepalen van de hoogte van de boete houdt de IND rekening met de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De hoogte van de totale boete per referent is niet gemaximeerd. Indien een referent meerdere overtredingen heeft gepleegd ten aanzien van één vreemdeling of dezelfde overtreding heeft gepleegd ten aanzien van meerdere vreemdelingen, kunnen er evenzoveel boetes worden opgelegd.

Het boetebeleid van de IND geeft indicaties voor het toepassen van de discretionaire bevoegdheid UWV.

  • Het in de wet gestelde boetehoogte is een maximumbedrag. De IND kan lagere boetes opleggen, afhankelijk van bijvoorbeeld de soort overtreding. De IND zal voor wat betreft de boetehoogte onderscheid maken tussen de administratieplicht, de informatieplicht en de zorgplicht. Daarnaast zal de IND de boetehoogte minderen als er sprake is van niet verwijtbaarheid en verzachtende omstandigheden. De hoogte van de boete geeft UWV al een duidelijke (eerste) indicatie aangaande de beslissing om de facultatieve bepaling wel of niet toe te passen.

  • Verhoogde boete ingeval van recidive. Bij een herhaalde overtreding van eenzelfde wettelijke verplichting, kan de IND een verhoogde boete opleggen. In antwoord op de leden van de CDA-fractie kan gesteld worden dat indien UWV constateert dat er door de IND een verhoogde boete is opgelegd ingevolge recidive, dit een zwaar meewegende factor is bij de beslissing om de facultatieve intrekkings/weigeringsgrond wel of niet toe te passen.

  • Het aantal opgelegde boetes per referent is tenslotte een laatste indicatie voor UWV om de intrekkings/weigeringsgrond van de tewerkstellingsvergunning wel of niet toe te passen.

Indien een referent een bestuurlijke boete heeft gehad vanwege ernstige schendingen van het referentschap is dat zeker een indicatie waar UWV rekening mee zal houden bij haar beslissing om de facultatieve intrekkings/weigeringsgrond toe te passen, is het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie die willen weten of er bij situaties waarbij sprake is van beboeting vanwege ernstige schendingen van het referentschap, soms toch een tewerkstellingsvergunning wordt verleend.

Een onderwijsinstelling kan bijvoorbeeld een overtreding begaan op het niet nakomen van de informatieplicht over de studievoortgang van de vreemdeling. Als de betreffende student ook arbeid verricht zal UWV de tewerkstellingsvergunning intrekken indien blijkt dat er géén studievoortgang is en de IND om die reden de verblijfsvergunning intrekt. Dit is al mogelijk op grond van artikel 12, eerste lid, onder b, van de Wav.

Hetzelfde geval kan zich voordoen als een werkgever beboet is vanwege het niet nakomen van de informatieplicht om te melden dat de vreemdeling niet meer bij hem werkzaam is. Als de vreemdeling niet in dienst is getreden bij een andere referent, dan zal in zulke gevallen de verblijfsvergunning moeten worden ingetrokken. De tewerkstellingsvergunning wordt dan vervolgens ingetrokken op basis van artikel 12, eerste lid, onder b, van de Wav. Omdat de praktijk nog moet uitwijzen op welke gronden boeteoplegging zal plaatsvinden is nu op voorhand niet te zeggen in welke gevallen de tewerkstellingsvergunning zeker wordt geweigerd, zoals de leden van de PvdA-fractie vragen. Daarbij toont bovenstaand voorbeeld aan dat de huidige intrekkingsgronden in sommige gevallen eveneens bruikbaar zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een belemmering vormt om de tewerkstellingsvergunning in te kunnen trekken, ook als sprake is van een terechte intrekkingsgrond.

In artikel 12a Wav (nieuw) worden facultatieve intrekkingsgronden geregeld. Het UWV heeft op grond van dit artikel een discretionaire bevoegdheid om een tewerkstellingsvergunning in te trekken. Het uitvoeringsbeleid ter uitoefening van de discretionaire bevoegdheid van UWV zal neerslaan in de reeds bestaande ministeriële regeling «Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en Uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen» (Uitvoeringsregels Wav). Het UWV dient bij het gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid het ontwikkelde beleid te volgen bij het nemen van een beslissing omtrent het wel of niet intrekken.

In beginsel vormt het EVRM geen belemmering voor de intrekking van een tewerkstellingsvergunning. Aan de eis van artikel 6 EVRM inzake «het recht op een eerlijk proces» wordt voldaan. Tegen de intrekking kan bezwaar en beroep worden ingesteld.

2b Vijfjaarstermijn

Op advies van de Raad van State is opgenomen dat ten hoogste 5 jaar nadat een boete is gegeven, dit als een weigerings- of intrekkingsgrond voor een tewerkstellingsvergunning kan gelden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze termijn van 5 jaar is bepaald. De leden van de CDA-fractie vragen tevens of er ook een uitwerking zal komen van de mogelijkheden om een langere periode nadat een boete is opgelegd vast te stellen, bijvoorbeeld indien een referent herhaaldelijk de Vreemdelingenwet heeft overtreden?

Met de periode van maximaal vijf jaar is aangesloten bij dezelfde periode die in artikel 2e van het reeds door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Modern migratiebeleid van het moderne migratiebeleid wordt gehanteerd om onbetrouwbare referenten – bijvoorbeeld van kennismigranten – erkenning als referent te onthouden. Het gaat hier om een maximumtermijn. Er zal geen uitwerking komen voor een langere periode omdat deze periode dient om te voorkomen dat na een onevenredig lange termijn alsnog een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd danwel ingetrokken. De Raad van State adviseerde om uit het oogpunt van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel een dergelijke termijn te stellen. Bij herhaaldelijke beboeting schuift de termijn overigens op, immers na elke boete start weer een «nieuwe» 5-jaarstermijn.

2c. Intrekking van het erkend referentschap zoals geïntroduceerd bij Wet Modern migratiebeleid

De leden van van ChristenUnie-fractie vragen hoe het intrekken van het erkend referentschap zich verhoudt met het intrekken van de tewerkstellingsvergunning, terwijl de leden van de VVD-fractie vragen of er voorbeelden genoemd kunnen worden van redenen voor intrekking van het referentschap, waarbij de tewerkstellingsvergunning toch niet zou moeten worden ingetrokken.

Het erkend referentschap kan bijvoorbeeld worden ingetrokken als de betrouwbaarheid ontbreekt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Modern migratiebeleid wordt omschreven om welke redenen de minister van Justitie (IND) kan overgaan tot het intrekken van het erkend referentschap. In grote lijnen komt het erop neer dat als een onderneming of rechtspersoon zich niet houdt aan de verplichtingen die samengaan met het erkend referentschap, hem de toegang tot de versnelde procedure moet kunnen worden onthouden. In de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel Modern migratiebeleid wordt gesteld dat intrekking van de erkenning als referent slechts in ernstige gevallen plaatsvindt. Daarvan zal in ieder geval sprake zijn bij uitbuiting van migranten, mensensmokkel of illegale tewerkstelling door de referent. Het spreekt voor zich dat bij intrekking om redenen van uitbuiting en mensensmokkel de tewerkstellingsvergunning ingetrokken wordt. Indien het erkend referentschap wordt ingetrokken om redenen van het schenden van de administratieve- of informatieverplichtingen is er minder reden voor UWV om de tewerkstellingsvergunning in te trekken danwel te weigeren.

Het kan voorkomen dat een erkend referent tegelijkertijd migranten tewerkstelt waarvoor wel en waarvoor geen tewerkstellingsvergunningsplicht geldt. Wordt het erkend referentschap van een dergelijke referent ingetrokken, dan is het nog de vraag of vervolgens ook de tewerkstellingsvergunningen moeten worden ingetrokken van de arbeidsmigranten. Het intrekken van het erkend referentschap laat dus onverlet dat bij dezelfde (erkend) referent arbeid in loondienst kan plaatsvinden. Bij een multinational kunnen zowel kennismigranten als arbeidsmigranten werken. Het intrekken van het erkend referentschap met betrekking tot de kennismigranten raakt de arbeidsmigranten niet (er heeft immers een toetsing op individuele basis plaats gevonden via de tewerkstellingsvergunningsplicht). Wel zal de intrekking een signaal zijn voor UWV waar zij rekening mee kan houden indien hetzelfde bedrijf opnieuw tewerkstellingsvergunningsaanvragen doet. Of er sprake is van weigering hangt geheel van de omstandigheden af. In de Uitvoeringsregels van de Wav zal ruimte zijn voor UWV om met de omstandigheden rekening te houden.

Ook bij de categorie migranten die voor studie naar Nederland komt is er veelal geen sprake van dat de tewerkstellingsvergunning van studenten die bijkomende arbeid verrichten, dient te worden ingetrokken indien het erkend referentschap van de onderwijsinstelling wordt ingetrokken. Het gaat immers om arbeid die bij een werkgever wordt verricht die niet als referent van de student optreedt. Het ligt anders indien de verblijfsvergunning van de (studie)migrant wordt ingetrokken.

Een onderneming hoeft niet persé in Nederland te zijn gevestigd om als (erkend) referent op te treden antwoorden wij op de vraag van de leden van VVD-fractie. Werkgevers die gevestigd zijn in het buitenland komen ook in aanmerking voor het erkend referentschap. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in het wetsvoorstel Modern migratiebeleid (Kamerstukken II 2008/09, 32 052, nr 2). Om als referent erkend te worden, zal een werkgever in elk geval moeten zijn ingeschreven in het handelsregister, voor zover vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007. Buiten Nederland gevestigde werkgevers (ondernemingen of rechtspersonen) zullen in Nederland over een hoofd- of nevenvestiging moeten beschikken – dat is een gebouw waar een duurzame uitoefening van activiteiten van deze onderneming of rechtspersoon plaatsvindt – of in Nederland worden vertegenwoordigd door een gevolmachtigde handelsagent, die als referent kan optreden. Het bedrijf(sonderdeel) in Nederland dat een dienstverband met de vreemdeling heeft, zal als referent worden beschouwd. Voor het geval er sprake is van een arbeidscontract met een buitenlands bedrijf, zal het bedrijf(sonderdeel) in Nederland dat een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling aanvraagt, de referent zijn. Het onderhavige voorstel tot wijziging van de Wav is dus ook op deze erkende referenten van toepassing. Indien de erkenning als referent van de buiten Nederland gevestigde onderneming of rechtspersoon is ingetrokken of indien zijn aanvraag tot erkenning is afgewezen, kan een door deze werkgever ingediende aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning worden afgewezen. In deze zin kan deze wetswijziging ook gevolgen hebben voor buitenlandse werkgevers.

2d. Samenwerking UWV-IND in verband met gegevensuitwisseling

De leden van de PvdA-fractie willen graag vernemen hoe de samenwerking tussen IND en UWV-Werkbedrijf wordt vormgegeven zodat UWV ook altijd op de hoogte wordt gebracht indien er een (erkend) referentschap is geweigerd of ingetrokken? Hoe is, voor wat betreft de informatie uitwisseling, de samenwerking tussen beide organisaties geregeld? De leden van de CDA-fractie vragen of een eerdere intrekking van het referentschap door de IND na 5 jaar nog voor UWV zichtbaar blijft in de database van UWV.

UWV en IND zijn met elkaar in gesprek op weg naar goede samenwerkingsafspraken. Het ligt in de bedoeling om toe te werken naar elektronische uitwisseling van relevante gegevens. Momenteel is UWV bezig met de herinrichting van de ICT-infrastructuur, waarbij zij ook rekening houdt met velden die gevuld kunnen worden op basis van informatie van de IND. Ook zal gekeken worden naar hoe lang deze informatie zichtbaar blijft in de database van UWV. Het uitgangpunt is dat de informatie met elkaar wordt gedeeld, maar dat niet teveel onnodige gegevens gewisseld worden. Het zal altijd mogelijk blijven om incidenteel zaken op te vragen naast de elektronische uitwisseling.

3. De positie van geestelijk bedienaren

Bij de eerdere behandeling van de notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken II 2009/10, 32 144, nr. 1) heeft de regering toegezegd in de Uitvoeringsregels Wav met betrekking tot het erkende referentschap rekening te houden met de positie van geestelijke bedienaren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering inmiddels meer informatie kan verstrekken over de verdere uitwerking van de uitvoeringsregels en de voorwaarden. Ook vragen deze leden of de regering naast geestelijk bedienaren die een armoedebelofte doen tevens rekening gaat houden met geestelijk bedienaren die door middel van giften in hun levensbehoefte voorzien. Bovendien is er sprake van dat voor geestelijk bedienaren de vergoedingen zoals kost en inwoning worden meegenomen in de berekening om tot het verplicht gestelde niveau van het wettelijk minimumloon te komen. Hoe moet dit in de praktijk uitgevoerd worden en levert dit geen onnodige belemmering op voor het werk van geestelijke bedienaren?

Zoals aan de Tweede Kamer reeds is gemeld in de notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen, wordt aan de voorwaarden voor religieuze referenten nog nadere invulling gegeven in de proeftuin die de IND heeft gestart. Deze pilot ziet op het verblijf van vreemdelingen die naar Nederland komen voor religieuze doeleinden. In deze pilot, waaraan ook UWV deelneemt, wordt bezien hoe in de Wav-regelgeving recht kan worden gedaan aan de bijzondere positie van deze categorie vreemdelingen. Hierbij gaat het om zowel de toets aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag als de toets aan de arbeidsmarkt. Hoe dit in de praktijk uitgevoerd gaat worden, zal blijken na afronding van de pilot: het doel van de pilot is om voor SZW en UWV ervaring op te doen met het gewijzigde beleid van de IND. De uitkomsten van de pilot zullen worden verwerkt in de Wav-regelgeving.

Op de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie op welke wijze de regering verwacht dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan de handhaving van het integratiebeleid van geestelijke bedienaren wil de regering er graag op wijzen dat in de memorie van toelichting is gesteld dat deze wijzigingen, binnen de kaders die de vrijheid van godsdienst en de scheiding tussen kerk en staat stellen, bijdragen aan de handhaving van het migratiebeleid.

4. Verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers

4a. WW-rechten voor seizoenswerkers

Een aantal vragen van zowel de leden van de CDA-fractie, de leden van de PvdA-fractie en de leden van de VVD-fractie gaat over de WW- en bijstandsrechten voor seizoenswerkers.

Om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering dient een werkloze te voldoen aan de referte-eis in de WW. De referte-eis houdt in dat in de 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid moet zijn verricht (art. 17 WW). Met uitzondering van EU-onderdanen (incl. Bulgaren en Roemenen) geldt voor migranten die voor seizoens(gebonden)arbeid naar Nederland komen, dat zij op basis van de vreemdelingenwetgeving een verblijfsvergunning krijgen voor maximaal 24 weken. Deze beperking tot 24 weken heeft tot gevolg dat deze migranten geen recht op een werkloosheidsuitkering krijgen. Zij voldoen immers niet aan de referte-eis van de WW. Om te voorkomen dat migranten bij opnieuw verblijf wel aan de referte-eis zouden voldoen, is op dit moment in de Wav een wachtperiode ingevoerd van 28 weken. Deze wachtperiode wordt in onderhavig wetsvoorstel ingekort tot 14 weken. De gewijzigde duur van de wachtperiode heeft echter geen gevolgen voor de opbouw van WW-rechten: nog steeds geldt dat bij hernieuwd verblijf niet aan de referte-eis wordt voldaan. Door de referte-eis is de wachtperiode dus lang genoeg om te voorkomen dat er door derdelanders WW-rechten worden opgebouwd zo antwoorden wij de leden van de CDA-fractie, en wijziging van de wachtperiode heeft daarom geen consequenties voor de aanspraak op de WW.

Ook heeft wijziging van de wachtperiode geen consequenties voor de aanspraak op bijstand voor EU-onderdanen die als seizoenswerker in Nederland aan de slag gaan. Een recht op bijstand kan alleen ontstaan indien de belanghebbende in Nederland woonachtig is. Een EU-onderdaan die tijdelijk als seizoenswerker in Nederland verblijft, behoort daarom in beginsel niet tot de kring van rechthebbenden in de Wet werk en bijstand (WWB).

Het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie wat de regering ten principale vindt van het feit dat arbeidsmigranten die op tijdelijke basis naar Nederland komen rechten op WW opbouwen en de kans dus bestaat dat zij hier in een uitkering belanden luidt als volgt:

Arbeidsmigranten zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen als zij legaal in Nederland verblijven en werken. Dat principe verandert niet.

De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen de kortere wachtperiode heeft voor de snelheid en de hoogte van het opgebouwde WW-recht, in relatie tot de Verordening (EEG) nr. 1408/71.

De wachtperiode in de Wav staat los van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 (per 1 mei 2010 Verordening (EEG) nr. 883/2004). Deze Verordening regelt dat verzekerde perioden in andere EU-lidstaten meetellen alsof die in Nederland zijn vervuld. Door het meetellen van die verzekerde perioden kan het zijn dat aan de referte-eis voor de WW wordt voldaan en iemand recht heeft op een WW-uitkering. Deze samentelling vindt altijd plaats en staat los van het feit of er een wachtperiode is in de Wav en hoe lang die wachtperiode is. De in dit wetsvoorstel voorgestelde verkorting van de wachtperiode leidt er dus niet toe dat in relatie tot de Verordening (EEG) nr. 1408/71 er eerder of een hogere WW-uitkering moet worden betaald.

4b. Effect en behoefte van de kortere wachtperiode

Is onderzocht welke effecten de verkorte wachtperiode zal hebben op de instroom van seizoenswerkers als ook op het aantal aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning vragen leden van de CDA-fractie?

Nee, dit is niet onderzocht, omdat daarover in algemene zin weinig te zeggen valt. De instroom van seizoenswerkers is sterk afhankelijk van conjuncturele ontwikkelingen, ontwikkelingen op de nationale en Europese arbeidsmarkt(en) en van ontwikkelingen in de sector land- en tuinbouw: nagenoeg alle tewerkstellingsvergunningen voor seizoenswerk worden voor deze branche afgegeven, de afgelopen twee jaar bijna allemaal ten behoeve van Bulgaren en Roemenen.

Ik wijs erop dat de verkorte wachtperiode niets te maken heeft met (wijzigingen in) de toetsing van tewerkstellingsvergunningen aanvragen (waaronder de arbeidsmarkttoets en de toets op marktconforme beloning) door UWV. Voordeel voor een werkgever is wel dat hij eerder dezelfde werknemer opnieuw kan tewerkstellen. Het aantal tewerkstellingsvergunningen voor seizoenswerk (UWV verleende er 2900 in 2009) zal dus afhangen van de beschikbaarheid van prioritair arbeidsaanbod (Nederlanders, maar ook bijvoorbeeld Polen) voor de werkzaamheden, zo antwoorden wij op de vraag van de leden van de VVD-fractie.

5. Verkorting van de wachttermijn voor asielzoekers

De leden van de PvdA- en ChristenUnie-fractie leggen een relatie met asielzoekers. Het kabinet is echter naar analogie van dit wetsvoorstel niet voornemens om de maximale werktermijn voor asielzoekers ook te verlengen zo antwoordden wij de leden van de PvdA-fractie.

Ten aanzien van de verkorting van de wachttijd voor seizoensarbeid wijzen de leden van de PvdA-fractie de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid graag op de vergelijking met de maximale totale arbeid per jaar voor asielzoekers. Als een wachttijd van slechts 14 weken (waardoor er per jaar meer gewerkt kan gaan worden door migranten) afdoende is om geen WW-rechten op te bouwen, waarom kunnen asielzoekers dan ook niet een langere periode per jaar werken, langer dan de huidige maximale 24 weken?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat Vluchtelingenwerk Nederland er op heeft gewezen dat asielzoekers onder voorwaarden 24 weken per jaar mogen werken, met een wachttijd van 28 weken. Heeft de aanpassing van de Wav uitgaande van rechtsgelijkheid nog gevolgen voor de wachttijd voor asielzoekers, zo willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten.

Arbeidsmigranten zijn een wezenlijk andere categorie migranten dan asielzoekers in procedure. Omdat er bij vergelijking van deze twee categorieën naar het oordeel van de regering geen sprake is van «gelijke gevallen» hoeven asielzoekers door de overheid ook niet gelijk aan arbeidsmigranten te worden behandeld. Het principe van rechtsgelijkheid is hier naar mijn oordeel dan ook niet van toepassing.

Voor asielzoekers geldt naast het niet-opbouwen van WW-rechten ook de overweging dat een forse uitbreiding van de periode waarin (per jaar) gewerkt mag worden ten onrechte door betrokkenen opgevat kan worden als een publiek signaal dat honorering van de asielaanvraag en daarmee permanent verblijf in ons land waarschijnlijk is. Bovendien kan het uitbreiden van de werkperiode leiden tot een aanzuigende werking op asielzoekers en daarmee ook op het ontstaan van een sluiproute voor arbeidsmigratie. Tenslotte wijst de regering er ook op dat de per 1 juli 2010 in te voeren verbeterde asielprocedure er naar verwachting toe zal leiden dat het aantal asielzoekers dat binnen een half jaar een beschikking krijgt toeneemt. Daarmee zullen het belang van het verrichten van betaalde arbeid tijdens de procedure en de relevantie van een eventuele uitbreiding van de huidige werkperiode afnemen.

De leden van de PvdA-fractie willen graag vernemen hoe lang de asielprocedure van asielzoekers die behoren tot de beroepsbevolking gemiddeld duurt, en welk percentage van die procedures langer duurt dan 6 maanden? Graag actuele cijfers en de ontwikkelingen hieromtrent over de laatste jaren.

Uit informatie van de IND is gebleken dat in 2008 60% van de asielzoekers die behoren tot de beroepsbevolking korter dan zes maanden in procedure waren. In 2009 was 48% van de asielzoekers korter dan zes maanden in procedure1.

 

2007

2008

2009

Gemiddelde procedureduur van asielzoekers in de leeftijd van 18 tot 65, in dagen

358

(8847 procedures)

237

(8863 procedures)

228

(13540 procedures)

Percentage van het aantal asielprocedures dat langer dan zes maanden duurde, ten opzichte van het totaal aantal procedures

53%

(4675 van 8847)

40%

(3577 van 8863)

52%

(7078 van 13540)

6. Overig

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de regering alle onderdelen van onderliggend wetsvoorstel heeft voorgelegd aan UWV en zo ja, wat was het oordeel van UWV hierover?

Op 16 juli 2009 is het onderhavige wetsvoorstel aan de Raad van Bestuur van UWV voorgelegd ter toetsing van de uitvoeringsaspecten. De Raad van Bestuur UWV heeft daarop geantwoord dat de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar zijn. Daarbij is aangegeven dat wel vereist is dat afspraken worden gemaakt tussen IND en UWV over wederzijdse gegevensuitwisseling als ook het -in afstemming met SZW en de IND- ontwikkelen van nieuw sanctiebeleid.

7. Artikelsgewijs

Artikel I, Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen, onderdeel C

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de voorgestelde aanpassing van de Wav (artikel 12a) nieuwe gronden bevat om een reeds afgegeven tewerkstellingsvergunning in te trekken. Dit kan volgens de voorgestelde wetswijziging als er een bestuurlijke boete is opgelegd of indien de referent gestraft is op grond van artikel 108 van die wet. Hiervoor wordt een periode van vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag van de tewerkstellingsvergunning in acht genomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om toe te lichten of deze nieuwe bepaling ook met terugwerkende kracht geldt voor afgegeven tewerkstellingsvergunningen die zijn afgegeven voordat de nu voorgestelde aanpassingen van de Wav in werking treden.

Dit wetsvoorstel kent onmiddellijke werking. Dit betekent dat indien een erkend referentschap nadat de wet inwerking is getreden wordt ingetrokken, geschorst of geweigerd, een tewerkstellingsvergunning kan worden ingetrokken ook al is deze afgegeven voordat de wet inwerking is getreden. Hetzelfde geldt als een referent of een erkend referent een bestuurlijke boete op grond van artikel 55a van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd of er op grond van artikel 108 Vreemdelingenwet 2000 gestraft is. Dit wetsvoorstel kent evenwel geen terugwerkende kracht. Dit betekent dat een tewerkstellingsvergunning alleen kan worden ingetrokken indien de feiten waarvoor de bestuurlijke boete of straf is opgelegd gepleegd zijn na de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel II, inwerkingtreding

Wanneer zullen de voorgestelde wijziging van de Wav in werking gaan treden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie aan de regering. Waar hangt het moment van inwerkingtreding van af en hoe is dit gerelateerd aan de notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen, zo willen deze leden weten.

De inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel zal niet eerder kunnen zijn dan het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel Modern migratiebeleid. Het gaat immers om wijzigingen die direct samenhangen met het Modern migratiebeleid, en waar gelijktijdige inwerkingtreding de voorkeur heeft. De wijzigingen die zijn aangekondigd in de notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen volgen een eigenstandig traject. Deze wijzigingen hebben ondermeer tot doel om vereenvoudiging te bewerkstelligen, net zoals dat bij Modern migratiebeleid het geval is, doch zij hebben geen zodanige samenhang daarmee dat gelijktijdige inwerkingtreding noodzakelijk is.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Omdat het in de praktijk weinig voorkomt dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen of kinderen van asielzoekersgezinnen werken, is als minimumleeftijd voor de leeftijd van 18 jaar gekozen.

Naar boven