32 285
Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Politieorganisatie (INTERPOL) inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door INTERPOL bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden; Lyon, 20 november 2009

A
nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2010

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 maart 2010.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 april 2010.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 20 november 2009 te Lyon totstandgekomen notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Politieorganisatie (INTERPOL) inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door INTERPOL bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden (Trb. 2009, 248 en Trb. 2010, 30).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Op 5 november 2001 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en de Internationale Politieorganisatie (Interpol) een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door Interpol naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd.

Door Interpol is verzocht om aan deze verbindingsofficieren en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn met Interpol nota’s gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten.

Aan de verbindingsofficieren van Interpol worden dezelfde voorrechten en immuniteiten toegekend als die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren van de lidstaten van Europol. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met de lidstaten van Europol sluit (zie laatstelijk het betreffende verdrag met Malta, Trb. 2004, 312).

Verdrag

De bepalingen met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten voor de verbindingsofficieren van Interpol en hun familieleden zijn vastgelegd in de bijlage bij de nota’s.

Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.

In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Interpol gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101; hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl immuniteit voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat Interpol en de verbindingsofficieren van Interpol niet alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag gelden.

De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.

De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren bij Europol innemen.

Artikel 8 regelt de melding door Interpol aan de Nederlandse autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren en hun familieleden, alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.

Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.

Het verdrag wordt vanaf de datum van totstandkoming voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met een spoedige plaatsing van een Interpol verbindingsofficier bij Europol in Den Haag. In dat kader is van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor die plaatsing reeds een juridische basis aanwezig is.

Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven