A
nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 maart 2010
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 15 maart 2010.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 april 2010.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
de op 20 november 2009 te Lyon totstandgekomen notawisseling houdende
een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Politieorganisatie
(INTERPOL) inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die
door INTERPOL bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden (Trb.
2009, 248 en Trb. 2010, 30).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
TOELICHTENDE NOTA
Inleiding
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Op
5 november 2001 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en de Internationale
Politieorganisatie (Interpol) een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond
van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door Interpol naar Nederland
(als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te ’s-Gravenhage
gedetacheerd.
Door Interpol is verzocht om aan deze verbindingsofficieren en hun familieleden
voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn met Interpol nota’s
gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag inzake het verlenen
van voorrechten en immuniteiten.
Aan de verbindingsofficieren van Interpol worden dezelfde voorrechten
en immuniteiten toegekend als die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid,
van de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting
van een Europese Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren
van de lidstaten van Europol. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld
in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met de lidstaten van Europol
sluit (zie laatstelijk het betreffende verdrag met Malta, Trb. 2004, 312).
Verdrag
De bepalingen met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten voor de
verbindingsofficieren van Interpol en hun familieleden zijn vastgelegd in
de bijlage bij de nota’s.
Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.
In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Interpol gedetacheerde verbindingsofficieren
en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten worden verleend die
op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake
diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101; hierna te noemen: Verdrag van Wenen)
toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke
immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl
immuniteit voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel
2 verzekert dat Interpol en de verbindingsofficieren van Interpol niet alleen
rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen
in dat Verdrag gelden.
De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen
waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag
van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele
visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren
en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.
De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven
van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de
faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn
in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren
bij Europol innemen.
Artikel 8 regelt de melding door Interpol aan de Nederlandse autoriteiten
van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren en hun familieleden,
alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet
langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het
tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.
Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend
geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.
Het verdrag wordt vanaf de datum van totstandkoming voorlopig toegepast,
hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met een spoedige plaatsing van
een Interpol verbindingsofficier bij Europol in Den Haag. In dat kader is
van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor
die plaatsing reeds een juridische basis aanwezig is.
Koninkrijkspositie
Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen