Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2019
U heeft mij in uw brief van 16 januari jl. gevraagd om in te gaan op vragen ten aanzien
van demonstraties bij abortusklinieken, in het bijzonder in hoeverre de toegang tot
zorg hierdoor wordt beperkt (Handelingen II 2018/19, nr. 41, item 5). Ook vroeg u mij of er vergunningen zijn verleend voor de demonstraties en of hierop
gehandhaafd is. Tevens ontving ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport
en de Minister van Justitie en Veiligheid op 17 januari jl. vragen over demonstraties
bij abortusklinieken van de leden Ploumen, Kuiken (beiden PvdA) en Ellemeet (GroenLinks).
In deze brief ga ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in op vragen over de toegankelijkheid
van zorg en de vergunning en handhaving. Verder verwijs ik u naar de beantwoording
van de Kamervragen die u samen met deze brief ontvangt (Aanhangsel Handelingen II
2018/19, nr. 1651).
Zoals ik in de antwoorden op de Kamervragen ook aangeef, vind ik het onwenselijk dat
vrouwen bij hun bezoek aan een abortuskliniek hinder kunnen ondervinden van anti-abortusdemonstranten.
Het is primair aan gemeenten om nadere invulling te geven aan de uitoefening van het
recht om te demonstreren en daarbij het belang van bescherming van deze vrouwen mee
te wegen. Ik ben bereid om de gemeenten hierin te faciliteren door het bijeen brengen
van betrokken gemeenten en abortusklinieken om kennis uit te wisselen over elkaars
behoeftes, mogelijkheden, ervaringen en goede voorbeelden.
Ten aanzien van de toegankelijkheid van zorg onderscheid ik twee aspecten. In de letterlijke
zin van het woord is de abortuszorg in Nederland toegankelijk. Dat vrouwen in voorkomend
geval hinder kunnen ondervinden van demonstranten betekent niet dat zij de abortuskliniek
niet kunnen bereiken. Dat neemt niet weg dat de demonstraties een extra (emotionele)
drempel kunnen opwerpen, waardoor sommige vrouwen mogelijk afzien van hun behandeling.
Dat is niet uit te sluiten. Dat vind ik een vervelende situatie, omdat vrouwen over
een eventuele abortus vrijelijk moeten kunnen besluiten. Abortusklinieken kunnen hun
bezoekers hier op voorbereiden, en dat doen ze in het algemeen ook. Verder kan de
burgemeester op grond van een kennisgeving van een demonstratie eventueel voorschriften
en beperkingen stellen om een demonstratie ordelijk en vreedzaam te laten verlopen,
ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en om wanordelijkheden
te bestrijden of te voorkomen. In dat kader kan de burgemeester ook voorschriften
stellen of aanwijzingen geven aan de demonstranten waardoor anderen bescherming krijgen.
Dit is een taak die bij het lokale gezag ligt en waar ik als Minister dus geen bevoegdheid
heb.
Over de vergunningverlening en handhaving kan ik in het algemeen aangeven dat vanwege
het feit dat vrijheid van betoging, levensovertuiging en meningsuiting grondrechten
zijn, er in de Wet openbare manifestaties (Wom) niet gekozen is voor een vergunningenstelsel,
maar voor een kennisgevingstelsel. Demonstranten hebben dus geen vergunning nodig,
ze hoeven enkel de gemeente in te lichten. De gemeenteraad stelt de regels voor de
vereiste voorafgaande kennisgeving vast, dit kan per gemeente verschillen. Ik begrijp
van abortusklinieken en gemeenten dat een groot deel van de demonstraties vooraf gemeld
wordt bij de gemeente en dat de gemeente hierover ook vaak vooraf de abortuskliniek
inlicht. Wanneer een abortuskliniek meent dat demonstranten zonder voorafgaande kennisgeving
bij hun abortuskliniek staan of dat demonstranten zich anderszins niet aan de regels
houden, kunnen zij hierover de gemeente informeren. Het is wederom aan het lokale
gezag om te bepalen hoe hiermee om te gaan. De burgemeester is verantwoording verschuldigd
aan de gemeenteraad over het gevoerde (openbare orde en veiligheids-)beleid.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge