32 277
Kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 maart 2010

1. Inleiding

Het is verheugend dat de leden van de fracties de doelstellingen van het onderhavige wetsvoorstel onderschrijven. Op een aantal punten zijn vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Hieronder wordt daarop ingegaan.

2. Artikelsgewijs

De leden van de CDA-fractie vragen naar de mogelijkheid voor gemeenten daadwerkelijk sturing te kunnen geven aan een regeling voor warmte-koude-opslag (WKO) en of gemeenten eigen extra verzwarende voorwaarden kunnen opleggen.

Het aanwijzen van ambitiegebieden door gemeenten strekt tot «bevordering van het doelmatig gebruik van bodemenergie» en leidt dus niet tot extra verzwarende voorwaarden. Gemeenten krijgen deze mogelijkheid om te kunnen sturen op een optimaal gebruik van de ondergrond voor WKO. Zij kunnen dan sturen op een optimale ligging van warme en koude bronnen en op het voorkomen van negatieve interferentie. Met name in gebieden met veel ruimtelijke ontwikkelingen en bouwwerkzaamheden wordt dit steeds belangrijker en blijkt de markt niet voldoende zelfsturend te kunnen optreden. Hierdoor gaan kansen voor WKO verloren. Het aanwijzen van een ambitiegebied, sluit aan bij de huidige praktijk van het maken van masterplannen door gemeenten. Een en ander zal verder worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 8 van de Wet bodembescherming. Deze AMvB geeft uitvoering aan de regeling die in de Crisis- en herstelwet is getroffen om de toepassing van WKO te stimuleren.

Voorts hebben deze leden gevraagd wie regelt dat systemen van buren elkaar niet in de weg zitten.

In het geval van twee buren geldt dat beide in principe het recht hebben om een WKO-systeem aan te leggen, dat zich qua effecten ook kan uitstrekken onder het perceel van de buurman. In een ambitiegebied moeten beiden een korte vergunning aanvragen, die wordt getoetst op het voorkomen van negatieve interferentie. Buiten een ambitiegebied geldt dat het eerst aangevraagde of gemelde systeem in principe voorrang heeft boven het tweede. Het later aangevraagde systeem mag namelijk geen negatieve interferentie te veroorzaken met een reeds gevestigd systeem. De aanvrager zal in overleg moeten treden over een betere verdeling en zich zo nodig moeten schikken in de overgebleven ruimte of in het gebruik van andere energiebesparende technieken.

De SP-leden vragen naar de relatie tussen het wetsvoorstel, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Crisis en Herstelwet.

Onderhavig wetsvoorstel voert onder ander een aantal technische wijzigingen door die nodig zijn voor een correcte invoering van bovengenoemde wetten. Deze wijzigingen dienen niet eerder doorgevoerd te worden dan de tijdstippen waarop die wetten in werking treden. Met het oog daarop is bij nota van wijziging (onderdeel G) de inwerkingtredingsbepaling (artikel XIII) in dit wetsvoorstel opgenomen zodat de wijzigingen op verschillende tijdstippen in werking kunnen treden. Hiermee kan de doorvoering van de technische wijzigingen precies worden afgestemd op de tijdstippen dat bovengenoemde wetten in werking treden.

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over artikel V, onderdelen E tot en met J, kan ik ter geruststelling mededelen dat alle Europese verordeningen met uitvoeringsmaatregelen voor het ecologisch ontwerp van daarbij aangegeven energieverbruikende producten (ecodesign) blijven gelden. Van een afzwakking van de lijst van producten of van de daarvoor geldende voorschriften is geenszins sprake. Het voorstel beoogt slechts de Europese verordeningen rechtstreeks en niet via een omweg – aanwijzing bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling – in Nederland van toepassing te laten zijn. Dat geldt zowel voor de huidige als voor alle nieuwe verordeningen.

De leden van de SP-fractie vragen verder naar de noodzaak voor een AMvB die voor kruimelgevallen een uitzonderingen maakt op het grondexploitatieplan en naar een nadere duiding van het begrip kruimelgeval.

De bedoeling van de zogenaamde Grondexploitatiewet is een adequate regeling van kostenverhaal en gemeentelijke regie bij locatie-ontwikkeling. Bij het opstellen van de wet was er echter nog geen beeld van de gevallen waarin kostenverhaal via de afdeling grondexploitatie van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet nodig zou zijn. Daarom voorzag de wet daar nog niet in. Inmiddels is er mede op basis van ervaringen in de praktijk wel een beeld van gevallen waarin kostenverhaal via een exploitatieplan niet zinvol is, omdat het geen toegevoegde financiële opbrengst heeft. Het gaat dus niet om een ruimtelijk, maar om een financieel criterium.

Dat betreft in de eerste plaats de situatie dat de netto-opbrengst van exploitatieplan via de inning van de exploitatiebijdragen bij de bouwvergunning zo laag is, dat eenzelfde of zelfs een hoger bedrag geïnd zou kunnen worden via de leges voor een projectbesluit of een projectgerichte herziening van het bestemmingsplan. De huidige Wro staat het echter niet toe rekening te houden met de leges: bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit moet er een exploitatieplan opgesteld worden als het kostenverhaal van de kostensoorten niet anderszins verzekerd is. Het begrip «anderszins verzekerd» heeft geen betrekking op de mogelijkheden die de leges biedt.

Een volgende categorie, die grotendeels overlapt met de vorige, betreft plannen waarbij er geen sprake is van grondexploitatiekosten voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en de inrichting van deopenbare ruimte. Voor de praktijk valt te denken aan de talrijke agrarische bouwpercelen in het buitengebied, waar nog een bedrijfswoning, een nieuw agrarisch gebouw of een grote uitbreiding mag worden gerealiseerd volgens een herzien bestemmingsplan buitengebied. Onder de huidige wet is voor elk van die percelen een afzonderlijk exploitatieplan nodig. In sommige gemeenten gaat het om meer dan 300 exploitatieplannen per bestemmingsplan buitengebied. Dat levert een grote administratieve last op, waartegenover nauwelijks opbrengsten staan.

Daarnaast is een uitzondering opgenomen voor het geval de echte grondexploitatiekosten uitsluitend de aanleg van een inrit of een aansluiting op de nutsvoorzieningen, zoals het riool betreffen. Bij een inrit kan de gemeente als eigenaar of via een vergunning op grond van de APV de kosten verhalen. Bij een aansluiting op de nutsvoorzieningen kan de beheerder van de nutsvoorziening met toepassing van de aansluitvoorwaarden de kosten verhalen.

De leden van de SP-fractie vragen zich voorts af hoe voorkomen wordt dat door het opdelen van een project onder het exploitatieplan uitgekomen kan worden.

De gemeente beslist over de omvang van het bestemmingsplangebied en de omvang van het exploitatiegebied. Daarover heeft een projectontwikkelaar geen zeggenschap. De gemeente behoeft dus niet bevreesd te zijn voor opknippen.

Voor alle in het Bro aan te wijzen uitzonderingen geldt bovendien dat de gemeente toch een exploitatieplan kan opstellen, indien ze dat nodig acht. De leden van de SP-fractie behoeven dus niet bevreesd zijn dat de gemeente door deze wetswijziging er financieel op achteruitgaat.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de inhoud van de op te stellen AMvB over WKO-systemen.

Over de inhoud van de AMvB over WKO-systemen vindt op dit moment overleg plaats tussen de betrokken overheden. Ook de bedrijfstak is hierbij betrokken. Er is nog geen afgerond ontwerp beschikbaar. Indien er een ontwerp beschikbaar is, zal dit in het kader van de voorhangprocedure ook aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Tevens zal het ontwerp voor inspraak in de Staatscourant worden voorgepubliceerd.

Wat betreft de betrokkenheid van gemeenten wordt ook verwezen naar de antwoorden op de vragen van de leden van de CDA-fractie over dit onderwerp.

Een van de vragen waarover nog discussie plaatsvindt is of in de voorgenomen AMvB alleen gemeenten ambitiegebieden moeten kunnen aanwijzen of ook provincies. Voor de provincies is de mogelijkheid om dit in de amvb te regelen geregeld in de Crisis- en herstelwet, voor gemeenten voorziet het onderhavige wetsvoorstel in deze mogelijkheid.

De beleidsvrijheid bij de gebiedsaanwijzing is in zoverre beperkt dat alleen ambitiegebieden mogen worden aangewezen met het oogmerk de toepassing van WKO-systemen te stimuleren. Belangrijk aandachtspunt hierbij is negatieve interferentie tussen in elkaars nabijheid gelegen WKO-systemen. Hierdoor kan het rendement van de systemen afnemen. Daarom zal in deze gebieden voor de meeste gesloten systemen (die thans niet vergunningplichtig zijn) een korte vergunningsprocedure gaan gelden. Voor alle open systemen geldt thans op grond van de Waterwet een uitgebreide vergunningprocedure. Voor deze systemen zal in ambitiegebieden in veel gevallen eveneens een korte procedure kunnen gaan gelden. Voor open en gesloten systemen zal aldus een gelijk speelveld ontstaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden om interferentie te voorkomen. Zo mogelijk zal voor gesloten systemen aansluiting worden gezocht bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Overwogen wordt in de AMvB burgemeester en wethouders als bevoegd gezag voor gesloten systemen aan te wijzen. Voor open systemen zijn gedeputeerde staten momenteel al als bevoegd gezag aangewezen op grond van de Waterwet. Indien een systeem in een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer is gelegen, zal het bevoegd gezag voor de inrichting worden aangewezen.

Verder voorziet de AMvB in de nodige bescherming van de bodem tegen nadelige gevolgen van de toepassing van WKO-systemen, zoals opwarming en vermenging van water van verschillende diepten en de verspreiding van verontreiniging. Deze voorschriften hebben de vorm van algemene regels. Voor systemen in inrichtingen zullen zij zo mogelijk worden geïntegreerd in het zogenaamde Activiteitenbesluit. Het bodembeschermingsaspect hoeft dan in beginsel niet meer in de vergunningprocedure aan de orde te komen. Hiermee wordt voorkomen dat de voorschriften waaraan een WKO-systeem moeten voldoen, tussen de verschillende gemeenten en provincies uiteen gaan lopen. De bedrijfstak heeft hierop aangedrongen.

Daarnaast kunnen provincies restrictiegebieden aanwijzen waar bij de aanleg van WKO-systemen andere belangen in het geding kunnen komen, die voorrang dienen te krijgen. Hierbij moet vooral worden gedacht aan het belang van de bescherming van grondwater ten behoeve van de drinkwaterwinning. Over de vraag wie in een restrictiegebied het bevoegd gezag is, vindt eveneens nog overleg plaats.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

Naar boven