nr. 4
NADER RAPPORT1
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 21 december 2009, aangeboden
aan de Koningin door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 oktober
2009, nr. 09.002817, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 14 oktober 2009, nr. W08.09.0387/IV, bied ik
U hierbij aan.
Het voorstel van wet geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken
van inhoudelijke opmerkingen. De Raad van State geeft in overweging het voorstel
van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De wijziging van artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening
is redactioneel aangepast ten opzichte van de versie die aan de Raad is voorgelegd.
In dat lid wordt een bevoegdheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur
gevallen aan te wijzen waarin van het opstellen van een exploitatieplan kan
worden afgezien. De redactionele wijziging houdt in dat die bevoegdheid in
de aanhef, in plaats van in de opsomming, is opgenomen. Daarmee wordt duidelijker
dat op de gevallen die bij die maatregel zijn aangewezen niet tevens de in
de opsomming opgenomen voorwaarden van toepassing zijn.
Verder is het wetsvoorstel met enkele wijzigingen uitgebreid. Deze wijzigingen
vloeien onder meer voort uit (de voorstellen voor) de Crisis- en herstelwet,
de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Invoeringswet
Wabo.
De meest omvattende wijziging is opgenomen in artikel X en heeft betrekking
op de wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Woningwet (vereenvoudiging
en herschikking grondslagen lagere regelgeving) (Stb. 324). De daarin opgenomen
wijzigingen worden in overeenstemming gebracht met de tekst van de Woningwet,
zoals die komt te luiden na wijziging door artikel 9.15 van de Invoeringswet
Wabo.
Deze wijziging is nodig aangezien de eerdergenoemde wijziging van de Woningwet
naar verwachting later in werking zal treden dat de Invoeringswet Wabo. In
verband daarmee is voorts de inwerkingtredingsbepaling zo aangepast dat de
wijziging van artikel 2.33 van de Wabo reeds vooruitlopend op genoemde wijziging
van de Woningwet in werking kan treden.
De wijziging van artikel 2.14 van de Wabo zorgt ervoor dat de wijzigingen
van dat artikel die zijn opgenomen in (de voorstellen voor) de Crisis- en
herstelwet en de Invoeringwet Wabo op een correcte wijze worden doorgevoerd.
Een andere wijziging die samenhangt met de Crisis- en herstelwet betreft
de wijziging van artikel 18 van de Wet bodembescherming. Aan dit artikel wordt
een lid toegevoegd dat het mogelijk maakt om bij algemene maatregel van bestuur
ten aanzien van warmte-koude-opslag te bepalen dat niet alleen provincies
maar ook gemeenten bij verordening gebieden kunnen aanwijzen, waar een bijzonder
beschermingsregime geldt. Deze wijziging is wenselijk met het oog op een goede
uitvoering en wordt nader uiteengezet in de toelichting op artikel III, onder
C.
In het artikel dat betrekking heeft op de Wet milieubeheer zijn twee wijzigingen
opgenomen die nodig zijn in verband met de inwerkingtreding van de Waterwet
en de afstemming op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het betreft
onderdelen K en N, onder 2, van artikel V. Kortheidshalve wordt verwezen naar
de artikelsgewijze toelichting bij de betreffende onderdelen.
Tot slot zijn nog enkele technische wijzigingen van de Wet bodembescherming
opgenomen. Het gaat om het herstel van verwijzingen en aanpassingen in verband
met de nieuwe naam van de Technische commissie bodem.
In verband met bovenstaande wijzigingen zijn de bepalingen van het wetsvoorstel
vernummerd en is de memorie van toelichting aangepast.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer