32 273
Aanpassing van de Waterschapswet in verband met het houden van waterschapsverkiezingen na het instellen van een waterschap

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Het doel van dit wetvoorstel is om gevallen te voorkomen waarin kort na de verkiezingen in verband met de instelling van een nieuw waterschap tevens de vierjaarlijkse reguliere verkiezingen moeten worden gehouden. Wanneer de instelling van een waterschap eerder of later plaatsvindt dan de reguliere waterschapsverkiezingen moeten ook voor de instelling van het nieuwe waterschap verkiezingen worden gehouden. Dit kan tot gevolg hebben dat in korte tijd achter elkaar verkiezingen plaatsvinden.

De Waterschapswet, bij wijziging van de Wet modernisering waterschapsbestel1, geeft in beginsel de voorkeur aan het instellen van waterschappen op het moment dat alle algemene besturen van de waterschappen aftreden in verband met het aflopen van de normale zittingsduur van vier jaar en de daarmee samenhangende reguliere waterschapsverkiezingen op grond van artikel 23 van de Waterschapswet. Echter, er kunnen gevallen zijn waarin een fusie of herindeling niet tijdig kan worden afgerond. In dat geval biedt artikel 27 van de Waterschapswet de mogelijkheid om met het oog op het instellen van een nieuw waterschap de zittingsperiode van een zittend bestuur te verkorten of te verlengen met twee jaar. Wanneer de normale zittingsperiode van vier jaar maximaal wordt verkort of verlengd moet het algemeen bestuur, dat wordt gevormd na het instellen van een waterschap, al na twee jaar aftreden. In die situatie zullen binnen twee jaar nieuwe verkiezingen moeten plaatsvinden. Dit is een ongewenste situatie.

Het komt de opkomst bij de verkiezingen, de continuïteit van bestuur en de besluitvorming niet ten goede. Daarbij brengt het zeer vaak wisselen van het gehele algemeen bestuur de nodige bestuurslasten en -kosten met zich mee, bijvoorbeeld in het kader van rekrutering en inwerken van waterschapsbestuurders, alsmede het financieren van verkiezingen.

Om die redenen maakt deze voorgestelde wijziging het mogelijk om voor een nieuw waterschap de reguliere waterschapsverkiezingen éénmalig over te slaan. Dit heeft tot gevolg dat de zittingstermijn van een nieuw gevormd algemeen bestuur maximaal kan oplopen tot zes jaren. Deze zittingstermijn was al mogelijk onder artikel 27 van de Waterschapswet en is in Europees perspectief een gangbare termijn voor besturen van decentrale overheden2.

In de praktijk van gemeentelijke herindelingen komt het éénmalig overslaan van verkiezingen na een fusie vaker voor. Zo wordt onder meer in de Wet samenvoeging gemeenten Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs en Bleiswijk, de Wet gemeentelijke herindeling deel provincie Utrecht, de Wet gemeentelijke herindeling Den Haag en omgeving en de Gemeentelijke herindeling van het Westland de onwenselijkheid onderkend om verkiezingen onnodig kort na elkaar te laten plaatsvinden.

In voorbereiding op dit voorstel heeft een consultatie van de Unie van Waterschappen (UvW), de Kiesraad en het Interprovinciaal Overleg plaatsgevonden. De Kiesraad en de UvW hebben een reactie gegeven. Naar aanleiding daarvan is deze toelichting gewijzigd en uitvoeriger gemaakt. Daarnaast werden suggesties gedaan om de regelgeving te verbeteren, echter dit zal per algemene maatregel van bestuur moeten worden geregeld.

Ten slotte heeft de Kiesraad in overweging gegeven de samenloop, van een maximale verlenging van de zittingsduur met twee jaren in combinatie met het overslaan van de verkiezingen, waardoor de zittingsduur tweemaal achtereen zes jaar bedraagt, wettelijk uit te sluiten. Uitgangspunt bij fusie is echter dat voorafgaand aan de fusie verkiezingen plaatsvinden. Als daarvoor tussentijds verkiezingen plaatsvinden, maakt deze wetswijziging het mogelijk de volgende verkiezingen over te slaan. De kiezer weet dan ook dat een bestuurder voor zes jaar wordt gekozen. Het schrappen van de mogelijkheid om de zittingsduur te verlengen betekent dat vlak na elkaar verkiezingen plaatsvinden bij een tussentijdse fusie. Ook dat is onwenselijk. Daarom wordt ervoor gekozen om de bestaande mogelijkheid van zittingsduurverlenging ex artikel 27 niet in te perken.

ARTIKELSGEWIJS

A

Het aanduiden dat het hier gaat om een «gewone zittingsperiode» kan verwarring met zich meebrengen. Een bestuur zal altijd moeten aftreden wanneer de vierjaarlijkse zittingsperiode van de waterschappen eindigt. Dit is het geval na afloop van de zittingsperiode, bedoeld in artikel 23 van de Waterschapswet, maar ook wanneer er sprake is van een verlenging of verkorting van een zittingsperiode uit hoofde van artikel 27, eerste lid, van de Waterschapswet. Zoals uit de artikelsgewijze toelichting op artikel 29 van de Waterschapswet blijkt, is deze bepaling erop gericht om alle waterschappen te laten deelnemen aan de reguliere verkiezingen1.

B

Met de voorgestelde tekst wordt in overeenstemming met de memorie van toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel2 verduidelijkt dat het hier gaat om het verlengen of verkorten van de zittingsperiode van zittende algemene besturen. Dit komt voor wanneer (interprovinciale) fusieonderhandelingen niet op tijd voor de reguliere verkiezingen zijn afgerond of wanneer een bepaald ander fusie tijdstip meer gewenst is. Voor de zittingsduur van een bestuur van een nieuw ingesteld waterschap is artikel 23 van de Waterschapswet het uitgangspunt.

C

In dit onderdeel wordt voorgesteld dat een algemeen bestuur van een nieuw ingesteld waterschap niet binnen twee jaar en acht dagen met de andere besturen van de overige waterschappen hoeft af te treden omwille van de reguliere verkiezingen. Het bestuur zal in deze situatie aftreden bij het eerstvolgende aftreden van de algemene besturen. Dit heeft tot gevolg dat een algemeen bestuur in dat geval maximaal zes jaren kan zitten. Het gaat hier telkens om het gehele algemeen bestuur inclusief geborgde zetels, bedoeld in artikel 12 van de Waterschapswet.

De acht dagen zijn bij de termijn van twee jaar gevoegd om een waterschap altijd per 1 januari in te kunnen stellen in verband met het begrotingsjaar dat conform artikel 99, vijfde lid, van de Waterschapswet een kalenderjaar moet beslaan. Op deze wijze doorkruisen de perioden gesteld in artikel 23, tweede lid, en artikel 27 van de Waterschapswet niet het bepaalde in artikel 99, vijfde lid, van de Waterschapswet.

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Deze wet was bedoeld om de Waterschapswet te vernieuwen en op gelijke voet met de ontwikkelingen te brengen en omvat aanpassingen in zowel de taakomschrijving, de bestuurssamenstelling en de verkiezingen als ook in het heffingenstelsel.

XNoot
2

Kamerstukken II 2005/06, 29 362, nr. 78, p. 9, en Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VII, nr. 76, p. 2–4.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/08, 30 601, nr. 3.

XNoot
2

Idem.

Naar boven