nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Wet
op het primair onderwijs de mogelijkheid op te nemen dat Onze minister kan
besluiten dat een kwalitatief goede openbare school of bijzondere school met
minder dan 23 leerlingen, doch met perspectief op een hoger aantal leerlingen
niet wordt opgeheven respectievelijk de bekostiging niet wordt beëindigd
en dat het tevens wenselijk is de mogelijkheid voor het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst
te verruimen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op het primair onderwijs wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 157 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid wordt «Behoudens het bepaalde in het vierde
lid zijn het eerste en tweede lid» vervangen door «Het eerste
en tweede lid zijn» en in onderdeel b vervalt: is langer dan 1 jaar
voor het niet meer voldoen van een der scholen aan de voor die school geldende
opheffingsnorm gesloten en.
2. Het vierde lid vervalt en het vijfde, zesde en zevende lid worden
vernummerd tot het vierde, vijfde en zesde lid.
B
Na artikel 157 wordt ingevoegd artikel 157a, luidend:
Artikel 157a. Discretionaire bevoegdheid minister
1. Het bevoegd gezag van een school die op grond van de gemiddelde
schoolgrootte, bedoeld in artikel 157, eerste, tweede, of derde lid, in stand
wordt gehouden dan wel wordt bekostigd, en die vervolgens op de teldatum 1 oktober
minder dan 23 leerlingen telt, kan Onze minister verzoeken in afwijking van
artikel 153, eerste, tweede en derde lid, die bijzondere school te blijven
bekostigen of die openbare school in stand te houden voor een door Onze minister
te bepalen termijn. Een besluit tot instandhouding wordt in elk geval niet
genomen indien de kwaliteit van het onderwijs op de school, bedoeld in de
Wet op het onderwijstoezicht, onvoldoende is of geen perspectief bestaat op
structurele toename van het aantal leerlingen van de school tot het aantal
van ten minste 23 op 1 oktober voorafgaand aan de datum waarop de door
Onze minister te bepalen termijn eindigt. Het al dan niet aanwezig zijn van
basisscholen in de omgeving van de school kan Onze minister eveneens betrekken
bij zijn besluit.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid moet voor 1 februari
voorafgaand aan de datum voor de beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk
de opheffing schriftelijk worden ingediend bij Onze minister. Het verzoek
gaat vergezeld van gegevens ter onderbouwing van het perspectief, bedoeld
in het eerste lid, een beredeneerde leerlingprognose en gegevens over de ligging
van de school ten opzichte van de dichtstbijzijnde basisscholen.
3. Onze minister besluit voor 1 mei, volgend op het verzoek,
bedoeld in het tweede lid, dat:
a. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de
bekostiging van de bijzondere school wordt beëindigd dan wel de openbare
school wordt opgeheven, of
b. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de
bekostiging van de bijzondere school wordt voortgezet of de openbare school
in stand wordt gehouden.
4. Onze minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, op verzoek
van het bevoegd gezag eenmalig verlengen met maximaal de duur van de termijn
die op grond van het eerste lid ten aanzien van de school door hem was bepaald.
De tweede en derde volzin van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL II OVERGANGSARTIKEL
1. Artikel 157a, eerste lid en tweede lid, tweede volzin, van de
Wet op het primair onderwijs, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien
van openbare en bijzondere basisscholen die:
a. op of na 1 augustus 2008 zijn opgeheven of waarvan de bekostiging
is beëindigd vanwege het feit dat het aantal leerlingen van de school
na toepassing van artikel 157 van de Wet op het primair onderwijs minder dan
23 is geworden en
b. die sinds de opheffing of de beëindiging van de bekostiging
deel uitmaken van een andere openbare of bijzondere basisschool, doch gehuisvest
zijn gebleven op de locatie waar zij gehuisvest waren op het moment dat zij
nog niet waren opgeheven dan wel hun bekostiging nog niet was beindigd en
c. die naar het oordeel van Onze minister op de datum van inwerkingtreding
van deze wet met toepassing van artikel 157a van de Wet op het primair onderwijs
in aanmerking zouden zijn gekomen voor inwilliging van een verzoek als bedoeld
in artikel 157a, eerste lid, van genoemde wet.
2. Een verzoek om toepassing van het eerste lid kan voor 1 februari
volgend op de datum van inwerkingtreding van deze wet bij Onze minister worden
ingediend door het bevoegd gezag van de school waartoe de school
die is opgeheven dan wel waarvan de bekostiging is beëindigd inmiddels
behoort.
3. Indien Onze minister besluit overeenkomstig artikel 157a, derde
lid, onderdeel b, van de Wet op het primair onderwijs wordt de school die
was opgeheven dan wel waarvan de bekostiging was beëindigd vanwege het
feit dat het aantal leerlingen van de school na toepassing van artikel 157
van de Wet op het primair onderwijs minder dan 23 is geworden, per 1 augustus
volgend op de datum waarop Onze minister dat besluit heeft genomen, in afwijking
van de artikelen 74 tot en met 77 van de Wet op het primair onderwijs, als
openbare of bijzondere basisschool aangemerkt.
4. Artikel 157a, derde en vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs
is van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,