32 260 Aanpassing van de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten ter verduidelijking en verbetering van enige punten

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

8 april 2010

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten enkele wijzigingen van wetstechnische aard aan te brengen dan wel deze op een aantal punten te verduidelijken en te verbeteren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET INVESTEREN IN JONGEREN

De Wet investeren in jongeren wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a Woning

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een woning mede verstaan een woonwagen of een woonschip.

B

In artikel 4 wordt aan de definitie «kind» toegevoegd: of, voor de toepassing van de artikelen 17 en 35, tweede lid, het in Nederland woonachtige pleegkind.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na «Inkomensvoorziening» ingevoegd: , inkomensvoorzieningsnorm.

2. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de definitie van «werkleeraanbod» door een puntkomma, een definitie toegevoegd, luidende:

  • inkomensvoorzieningsnorm: de op grond van de artikelen 26 tot en met 29 op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van de artikelen 30 tot en met 35 door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de definitie van «inkomen» in het eerste lid wordt «artikel 32, eerste en tweede lid,» vervangen door: de artikelen 32, eerste en tweede lid, en 33, eerste tot en met derde lid,.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In het eerste lid wordt in de definitie van «middelen» tot 1 januari 2011 in plaats van «k en n» gelezen: k en o.

E

In artikel 13, eerste lid, onderdeel b, wordt «de op hem van toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29» vervangen door: de inkomensvoorzieningsnorm.

F

In artikel 19 wordt «de op hem van toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29» vervangen door: de inkomensvoorzieningsnorm.

G

Artikel 24, eerste lid, onderdelen a en b, komen te luiden:

  • a. er geen in aanmerking te nemen vermogen is, en

  • b. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de inkomensvoorzieningsnorm.

H

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. gehuwden waarvan beide echtgenoten zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevinden: € 1 273,37.

b. De onderdelen d en e vervallen.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. gehuwden waarvan beide echtgenoten zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevinden: € 1 273,37.

b. De onderdelen d en e vervallen.

3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «die algemene bijstand» vervangen door: de op die gehuwde van toepassing zijnde bijstandsnorm.

b. In onderdeel b wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel c.

I

In artikel 31 wordt «artikel 28, eerste lid, onderdelen a, b en d, en tweede lid, onderdelen a, b, en d,» vervangen door: artikel 28, eerste, tweede en derde lid,.

J

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36 Hoogte inkomensvoorziening

  • 1. De hoogte van de inkomensvoorziening is het verschil tussen het inkomen en de inkomensvoorzieningsnorm.

  • 2. In de inkomensvoorziening is een vakantietoeslag begrepen ter hoogte van 5 procent van die inkomensvoorziening.

  • 3. De inkomensvoorziening wordt verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de inkomensvoorziening verleent, op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

  • 4. Indien een van de gehuwden geen recht op inkomensvoorziening heeft, wordt zijn inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de inkomensvoorziening die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan:

    • a. indien de echtgenoot die geen recht heeft op inkomensvoorziening jonger is dan 27 jaar, de norm voor gehuwden die van toepassing zou zijn geweest indien beide echtgenoten recht op inkomensvoorziening zouden hebben;

    • b. indien de echtgenoot die geen recht heeft op inkomensvoorziening 27 jaar of ouder is:

      • 1°. indien de gehuwden geen te hunnen laste komende kinderen hebben:

        • a. indien de jongste echtgenoot zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevindt, de norm, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b;

        • b. indien de jongste echtgenoot zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevindt, de norm, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel c;

      • 2°. indien de gehuwden een of meer te hunnen laste komende kinderen hebben:

        • a. indien de jongste echtgenoot zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevindt, de norm, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b;

        • b. indien de jongste echtgenoot zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevindt, de norm, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c.

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voor zover het:

    • a. indien hij geen ten laste komende kinderen heeft, de inkomensvoorzieningsnorm niet te boven gaat die van toepassing zou zijn indien hij een rechthebbende alleenstaande van 26 jaar was;

    • b. indien hij ten laste komende kinderen heeft, de inkomensvoorzieningsnorm niet te boven gaat die van toepassing zou zijn indien hij een rechthebbende alleenstaande ouder van 26 jaar was.

  • 6. Indien een jongere die recht heeft op een inkomensvoorziening in de omstandigheid verkeert dat hij, op basis van een overeenkomst met een ander persoon, met die ander persoon een kind overwegend in gelijke mate verzorgt en onderhoudt, zonder met die andere persoon een gezamenlijke huishouding te voeren, stemt het college de inkomensvoorziening af op die omstandigheid.

K

Artikel 37, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt in ieder geval 90% van de hoogte van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 36, eerste lid.

L

In artikel 38, vijfde lid, wordt «norm» vervangen door: inkomensvoorzieningsnorm.

La

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a Vorm van Inkomensvoorziening

  • 1. Tenzij in deze wet anders is bepaald, wordt de inkomensvoorziening verleend om niet.

  • 2. Indien het college de inkomensvoorziening verleent in de vorm van een geldlening kan het college hieraan verplichtingen verbinden die zijn gericht op meer zekerheid voor de nakoming van de aan deze inkomensvoorziening verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.

  • 3. Indien de jongere aan wie een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening wordt verleend een inkomensvoorziening, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die geldlening met die inkomensvoorziening, algemene bijstand of uitkering.

M

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken, tenzij het werkleeraanbod is ingetrokken uitsluitend omdat het college van oordeel is dat om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet kan worden gevergd dat de jongere uitvoering geeft aan het werkleeraanbod;.

2. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • n. indien de jongere van het werkleeraanbod is uitgesloten op grond van artikel 22.

N

Na artikel 42 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 42a Eigen woning

  • 1. De jongere die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, heeft recht op een inkomensvoorziening voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

  • 2. Indien voor de jongere, bedoeld in het eerste lid, recht op een inkomensvoorziening bestaat, heeft die inkomensvoorziening de vorm van een geldlening:

    • a. indien de inkomensvoorziening over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover de inkomensvoorziening wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid; en

    • b. voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de Wet werk en bijstand.

O

Artikel 43, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel a wordt toegevoegd: , en het bedrag, genoemd in artikel 30, tweede lid.

2. In onderdeel b wordt «artikel 36, eerste lid» vervangen door: artikel 36, tweede lid.

Oa

Artikel 47, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien de inkomensvoorziening wordt verleend over een periode, waarover een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Toeslagenwet of een inkomensvoorziening op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten als voorschot op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht betaalbaar is gesteld en dit voorschot door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd, kan deze inkomensvoorziening op grond van deze wet zonder machtiging van de jongere tot het bedrag van dit voorschot aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden betaald.

P

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt «artikel 32» vervangen door: artikel 37.

b. Er wordt onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;.

2. In het vijfde lid wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel e.

Q

Artikel 55, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien de inkomensvoorziening overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 28 had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de jongere de verplichtingen, bedoeld in artikel 44, of artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de inkomensvoorziening mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden.

R

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. «teruggevorderd algemene bijstand» wordt vervangen door: teruggevorderd een inkomensvoorziening, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand.

b. Na «verrekening van die kosten met» wordt ingevoegd: die inkomensvoorziening,.

2. In het vierde lid wordt: «artikel 4.4.4.2.10» vervangen door: artikel 4:123.

3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «artikel 4.4.1.9, derde lid,» vervangen door: artikel 4:93, vierde lid,.

b. In onderdeel b wordt «artikel 4.4.4.2.3» vervangen door: artikel 4:116.

Ra

In artikel 58, onderdeel L, onder 1, wordt na «ten laste komende kinderen» ingevoegd: of met thuisinwonende kinderen als bedoeld in artikel 25, eerste lid,.

S

Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet» vervangen door: met ingang van 1 juli 2010.

2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 4. Artikel 7, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van het bij Koninklijke boodschap van 10 december 2009 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten ter verduidelijking en verbetering van enige punten (Kamerstukken 32 260) nadat dat tot wet is verheven, blijft tot en met die dag van toepassing met betrekking tot inkomen uit studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten dat minder bedraagt dan het op grond van artikel 7, eerste lid, in aanmerking te nemen inkomen uit die bronnen.

T

Artikel 7, tweede lid, alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid vervallen met ingang van 1 januari 2011.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, aanhef, wordt «de bijstandsnorm» vervangen door: de inkomensvoorzieningsnorm op grond van de Wet investeren in jongeren.

Aa

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het door de Aanpassingswet vierde tranche Awb toegevoegde vierde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

2. Het vijfde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. Na «Wet werk en inkomen kunstenaars» wordt ingevoegd: of een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren.

b. «die algemene bijstand of uitkering» wordt vervangen door: die algemene bijstand, uitkering of inkomensvoorziening.

Ab

Artikel 53, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien algemene bijstand wordt verleend over een periode, waarover een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen of de Toeslagenwet of een inkomensvoorziening op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten als voorschot op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht betaalbaar is gesteld en dit voorschot door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd, kan deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende tot het bedrag van dit voorschot aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden betaald.

Ac

Artikel 59, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Indien de bijstand:

    • a. als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend;

    • b. overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 24 had moeten worden verleend omdat een van de gehuwden een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren ontvangt;

      maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

B

Artikel 60, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. «algemene bijstand of een uitkering» wordt vervangen door: algemene bijstand, een uitkering.

b. Na «Wet werk en inkomen kunstenaars» wordt ingevoegd: of een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren.

c. «die algemene bijstand of uitkering» wordt vervangen door: die algemene bijstand, uitkering of inkomensvoorziening.

C

Artikel 78f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien verlening van algemene bijstand op grond van het eerste lid aan een zelfstandige die jonger dan 27 jaar is plaatsvindt:

    • a. zijn de inkomensvoorzieningsnormen, met uitzondering van artikel 28, derde en vierde lid, van de Wet investeren in jongeren van toepassing;

    • b. is de norm, indien hij gehuwd is met een persoon die geen recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren, gelijk aan de norm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder op grond van de Wet investeren in jongeren zou gelden.

2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 3. Indien de zelfstandige, bedoeld in het tweede lid, aanhef, gehuwd is met iemand van 27 jaar of ouder die recht op algemene bijstand heeft en zij een of meer te hunnen laste komende kinderen hebben, wordt, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, de op laste die persoon van 27 jaar of ouder van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering gebracht op:

    • a. de norm, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de Wet investeren in jongeren, indien de zelfstandige zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevindt;

    • b. de norm, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de Wet investeren in jongeren, indien de zelfstandige zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevindt.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET PARTICIPATIEBUDGET

Artikel 3, vierde lid, onderdeel d, van de Wet participatiebudget komt te luiden:

  • d. een re-integratievoorziening aanbiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, of derde lid, tweede zin, van de Wet werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAW, artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAZ, of artikel 13, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren, is de Wet werk en bijstand, de IOAW, de IOAZ, respectievelijk de Wet investeren in jongeren, van toepassing.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

In onderdeel F, ten tweede, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt na «81 van de Wet werk en bijstand» ingevoegd: , artikel 37, artikel 57 en artikel 91, voor zover het besluiten van de voorzitter van gedeputeerde staten betreft, van de Wet investeren in jongeren.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE BEROEPSWET

In de bijlage bij de Beroepswet wordt in onderdeel C na onderdeel 25 een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 25a. Wet investeren in jongeren.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET INBURGERING

De Wet inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

Indien artikel I, onderdeel H, van het bij koninklijke boodschap van 24 november 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering (vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget en harmoniseren handhavingstermijnen) (Kamerstukken 31791), tot wet is of wordt verheven, wordt in artikel 24b, eerste lid, «op grond van de Wet werk en bijstand» vervangen door: op grond van de Wet werk en bijstand, dan wel de Wet investeren in jongeren.

B

In artikel 37 wordt «artikel 37 van de Wet investeren in jongeren» vervangen door: artikel 41 van de Wet investeren in jongeren.

ARTIKEL VII. EENMALIGE AANPASSING NORMEN EN PERCENTAGE

  • 1. Onze Minister kan de normen en het percentage, genoemd in de onderdelen H en J van artikel I van deze wet eenmalig aanpassen na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Dit artikel vervalt zes maanden na zijn inwerkingtreding.

ARTIKEL VIII. WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING JONGGEHANDICAPTEN

Indien artikel I, onderdeel A, van het bij koninklijke boodschap van 19 november 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning, tot wet is of wordt verheven, wordt in artikel 47, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren «artikel 47, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten» vervangen door: artikel 47, tweede lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

ARTIKEL VIIIa. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING JONGGEHANDICAPTEN

De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1:4, eerste lid, onderdeel c, vervalt: in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

B

In artikel 2:39, zevende lid, wordt «onderdeel e en f» vervangen door: onderdeel e, f of g.

C

Artikel 2:43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In afwijking van de artikelen 2:40, 2:41 en 2:42 ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning, inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:44:

    • a. indien hij aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b. indien hij aanspraak heeft op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • c. indien hij aanspraak heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; of

    • d. indien de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet voor hem aanspraak heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van die wet.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien de jonggehandicapte door zijn handelen of nalaten geen aanspraak heeft als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, dan wel door handelen of nalaten van de jonggehandicapte of verzekerde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, deze verzekerde geen aanspraak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft.

D

In artikel 2:46, eerste lid, onderdeel b, wordt «en ten hoogste» vervangen door: maar minder dan.

E

Artikel 2:53 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De vakantiebijslag bedraagt acht procent van het bedrag aan inkomensvoorziening waarop recht bestond. De betaling van de vakantiebijslag vindt eenmaal per jaar plaats in de maand mei, of, indien het recht op arbeidsondersteuning eerder dan in de maand mei eindigt, in de desbetreffende maand.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 2:56.

F

In artikel 5:3, eerste lid, onderdeel i, wordt «artikel 3:10» vervangen door: de artikelen 2:52 en 3:10.

ARTIKEL VIIIb. WIJZIGING VAN DE WET TEGEMOETKOMING CHRONISCH ZIEKEN EN GEHANDICAPTEN

In artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten wordt «de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer» vervangen door: de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer of op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

ARTIKEL IX. INWERKINGTREDING

  • 1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel I, onderdelen D, onder 2, voor wat betreft de verwijzing naar artikel 33, tweede en derde lid, en O, onder 1, werken terug tot en met 1 oktober 2009.

  • 3. De artikelen VIIIa, onderdelen B, D, E en F, en VIIIb werken terug tot en met 1 januari 2010.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven