Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32260 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32260 nr. 8 |
Ontvangen 18 februari 2010
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel I, wordt «artikel 28, eerste en tweede lid,» vervangen door: artikel 28, eerste, tweede en derde lid,.
In artikel I wordt na onderdeel L een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 39a Vorm van Inkomensvoorziening
1. Tenzij in deze wet anders is bepaald, wordt de inkomensvoorziening verleend om niet.
2. Indien het college de inkomensvoorziening verleent in de vorm van een geldlening kan het college hieraan verplichtingen verbinden die zijn gericht op meer zekerheid voor de nakoming van de aan deze inkomensvoorziening verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
3. Indien de jongere aan wie een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening wordt verleend een inkomensvoorziening, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die geldlening met die inkomensvoorziening, algemene bijstand of uitkering.
Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:
f. indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken, tenzij het werkleeraanbod is ingetrokken uitsluitend omdat het college van oordeel is dat om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet kan worden gevergd dat de jongere uitvoering geeft aan het werkleeraanbod;.
2. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. indien de jongere van het werkleeraanbod is uitgesloten op grond van artikel 22.
In artikel I wordt na onderdeel O een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 47, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien de inkomensvoorziening wordt verleend over een periode, waarover een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Toeslagenwet of een inkomensvoorziening op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten als voorschot op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht betaalbaar is gesteld en dit voorschot door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd, kan deze inkomensvoorziening op grond van deze wet zonder machtiging van de jongere tot het bedrag van dit voorschot aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden betaald.
Artikel I, onderdeel Q, komt te luiden:
Artikel 55, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien de inkomensvoorziening overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 28 had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de jongere de verplichtingen, bedoeld in artikel 44, of artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de inkomensvoorziening mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden.
Artikel I, onderdeel R, komt te luiden:
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. «teruggevorderd algemene bijstand» wordt vervangen door: teruggevorderd een inkomensvoorziening, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand.
b. Na «verrekening van die kosten met» wordt ingevoegd: die inkomensvoorziening,.
2. In het vierde lid wordt: «artikel 4.4.4.2.10» vervangen door: artikel 4:123.
3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «artikel 4.4.1.9, derde lid,» vervangen door: artikel 4:93, vierde lid,.
b. In onderdeel b wordt «artikel 4.4.4.2.3» vervangen door: artikel 4:116.
In artikel I wordt na onderdeel R een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 58, onderdeel L, onder 1, wordt na «ten laste komende kinderen» ingevoegd: of met thuisinwonende kinderen als bedoeld in artikel 25, eerste lid,.
In artikel II worden na onderdeel A drie onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het door de Aanpassingswet vierde tranche Awb toegevoegde vierde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
2. Het vijfde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. Na «Wet werk en inkomen kunstenaars» wordt ingevoegd: of een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren.
b. «die algemene bijstand of uitkering» wordt vervangen door: die algemene bijstand, uitkering of inkomensvoorziening.
Artikel 53, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien algemene bijstand wordt verleend over een periode, waarover een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen of de Toeslagenwet of een inkomensvoorziening op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten als voorschot op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht betaalbaar is gesteld en dit voorschot door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd, kan deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende tot het bedrag van dit voorschot aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden betaald.
Artikel 59, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien de bijstand:
a. als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend;
b. overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 24 had moeten worden verleend omdat een van de gehuwden een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren ontvangt; maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Artikel II, onderdeel C, komt te luiden:
Artikel 78f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien verlening van algemene bijstand op grond van het eerste lid aan een zelfstandige die jonger dan 27 jaar is plaatsvindt:
a. zijn de inkomensvoorzieningsnormen, met uitzondering van artikel 28, derde en vierde lid, van de Wet investeren in jongeren van toepassing;
b. is de norm, indien hij gehuwd is met een persoon die geen recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren, gelijk aan de norm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder op grond van de Wet investeren in jongeren zou gelden.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien de zelfstandige, bedoeld in het tweede lid, aanhef, gehuwd is met iemand van 27 jaar of ouder die recht op algemene bijstand heeft, wordt, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, de op die persoon van 27 jaar of ouder van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering gebracht op:
a. de norm, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de Wet investeren in jongeren, indien de zelfstandige zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevindt;
b. de norm, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de Wet investeren in jongeren, indien de zelfstandige zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevindt.
In artikel VII, eerste lid, wordt «onderdelen E en G» vervangen door: onderdelen H en J.
Na artikel VIII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIIIa. Wijziging van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1:4, eerste lid, onderdeel c, vervalt: in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.
In artikel 2:39, zevende lid, wordt «onderdeel e en f» vervangen door: onderdeel e, f of g.
Artikel 2:43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In afwijking van de artikelen 2:40, 2:41 en 2:42 ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning, inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:44:
a. indien hij aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;
b. indien hij aanspraak heeft op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. indien hij aanspraak heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; of
d. indien de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet voor hem aanspraak heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van die wet.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien de jonggehandicapte door zijn handelen of nalaten geen aanspraak heeft als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, dan wel door handelen of nalaten van de jonggehandicapte of verzekerde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, deze verzekerde geen aanspraak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, heeft.
In artikel 2:46, eerste lid, onderdeel b, wordt «en ten hoogste» vervangen door: maar minder dan.
Artikel 2:53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, komt te luiden:
2. De vakantiebijslag bedraagt acht procent van het bedrag aan inkomensvoorziening waarop recht bestond. De betaling van de vakantiebijslag vindt eenmaal per jaar plaats in de maand mei, of, indien het recht op arbeidsondersteuning eerder dan in de maand mei eindigt, in de desbetreffende maand.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 2:56.
In artikel 5:3, eerste lid, onderdeel i, wordt «artikel 3:10» vervangen door: de artikelen 2:52 en 3:10.
ARTIKEL VIIIb. Wijziging van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten
In artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten wordt «de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer» vervangen door: de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer of op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
Aan artikel IX wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De artikelen VIIIa, onderdelen B, D, E en F, en VIIIb werken terug tot en met 1 januari 2010.
Artikel 31 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) regelt dat het college in bepaalde gevallen de norm voor gehuwden kan verlagen. Voor de gehuwdennorm wordt verwezen naar artikel 28, eerste en tweede lid, van de WIJ. Echter, hier moet een verwijzing naar het derde lid van artikel 28 aan worden toegevoegd. Dit geeft het college de mogelijkheid om bij gehuwden waarvan de ene partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en de andere partner niet, de norm voor de inkomensvoorziening te verlagen. Wellicht ten overvloede wordt vermeld dat in het geval van artikel 28, vierde lid (gehuwden met kinderen waarvan de ene partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en de andere partner recht heeft op bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB)) het college de norm al kan verlagen doordat er in het vierde lid verwezen wordt naar de norm van artikel 28, tweede lid, van de WIJ.
Er wordt een nieuw artikel voor de WIJ voorgesteld. Dit nieuwe artikel 39a bevat een aantal bepalingen die zien op de vorm waarin de inkomensvoorziening wordt verleend. In het eerste lid staat de hoofdregel: de inkomensvoorziening wordt verleend om niet.
In het tweede lid van artikel 39a wordt bepaald dat indien de inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening wordt verleend (zie bijvoorbeeld het in het wetsvoorstel voorgestelde artikel 42a van de WIJ) aan deze geldlening verplichtingen kunnen worden verbonden ten behoeve van meer zekerheid voor de nakoming van de aan de geldlening verbonden aflossingsverplichtingen.
Ten slotte is in het derde lid van artikel 39a geregeld dat indien een jongere naast de inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening een van de in het derde lid genoemde uitkeringen ontvangt, het college deze geldlening mag verrekenen met die uitkering.
Aan artikel 42, eerste lid, wordt een onderdeel n toegevoegd met een verwijzing naar artikel 22 van de WIJ om expliciet te regelen dat een jongere die zich herhaaldelijk verwijtbaar zeer ernstig heeft misdragen jegens het college en om die reden tijdelijk van het recht op een werkleeraanbod is uitgesloten gedurende die periode ook geen recht heeft op een inkomensvoorziening.
Het eerste lid van artikel 47 van de WIJ wordt opnieuw vastgesteld. Artikel 47 gaat over de verlening van een inkomensvoorziening over een periode waarin een voorschot op een uitkering op grond van de in het eerste lid genoemde wetten is ontvangen. In het eerste lid wordt daarbij verwezen naar artikelen waarop die voorschotverlening is gebaseerd. Echter, door de inwerkingtreding van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht zijn deze voorschotbepalingen uit de desbetreffende wetten geschrapt omdat er een algemene bepaling over het verlenen van voorschotten in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is opgenomen (artikel 4:95). Om deze reden wordt in het eerste lid niet meer verwezen naar artikelen maar slechts naar de wetten waarop de uitkeringen zijn gebaseerd en naar artikel 4:95 van de Awb. Overigens is er ook een verwijzing naar de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen toegevoegd die op 1 december 2009 in werking is getreden.
Het eerste lid van artikel 55 van de WIJ wordt opnieuw vastgesteld. In het huidige artikel 55, eerste lid, is geregeld dat als een inkomensvoorziening overeenkomstig een gehuwdennorm als bedoeld in artikel 28, eerste lid, had moeten worden verleend, maar dit niet is gebeurd omdat de jongere verzwegen heeft dat hij een gezamenlijke huishouding heeft met iemand die ook recht heeft op een inkomensvoorziening, van beide personen de kosten van de inkomensvoorziening teruggevorderd kunnen worden. Echter, hiermee is nog niet geregeld dat ook in andere situaties waarin de jongere met iemand een gezamenlijke huishouding heeft en de jongere dit verzwegen heeft, de kosten van de teveel betaalde inkomensvoorziening ook van beide partners kan worden teruggevorderd. Door de nieuwe constructie van het eerste lid wordt dit nu geregeld.
In artikel I, onderdeel R, worden drie leden van artikel 56 van de WIJ gewijzigd. Het betreft ten eerste de wijziging van het derde lid. In dat lid is een verrekeningsbevoegdheid van het college opgenomen. Indien de persoon van wie op grond van artikel 54 of artikel 55 van de WIJ teruggevorderd wordt algemene bijstand of een van de genoemde door de gemeente verstrekte uitkeringen ontvangt, kan het college de kosten die teruggevorderd moeten worden, direct verrekenen met die bijstand of die uitkeringen. Hier dient aan te worden toegevoegd dat ook verrekend kan worden met een inkomensvoorziening op grond van de WIJ. De wijzigingen van het vierde en het vijfde lid van artikel 56 zijn al in het wetsvoorstel opgenomen en behoeven om die reden geen verdere toelichting.
In artikel 58, onderdeel L, van de WIJ wordt het tweede lid van artikel 30 van de WWB opnieuw vastgesteld. Deze wijziging treedt met ingang van 1 januari 2011 in werking. Echter, per 1 januari 2010 is artikel 30, tweede lid, van de WWB door een andere wet aangepast (de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen (Stb. 596)). Deze wijziging wordt nu verwerkt in artikel 58, onderdeel L, onder 1, van de WIJ zodat per 1 januari 2011 artikel 30, tweede lid, van de WWB correct wordt vastgesteld.
Er worden drie nieuwe onderdelen voorgesteld die artikelen van de WWB wijzigen. Het gaat hierbij ten eerste om artikel 48 van de WWB. Door een omissie heeft artikel 48 twee vierde leden. Met deze wijziging wordt geregeld dat een van deze vierde leden wordt vernummerd tot het vijfde lid. Daarnaast wordt dit nieuwe vijfde lid gewijzigd. In dit lid is geregeld dat indien een persoon naast de inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening een van de in het derde lid genoemde uitkeringen ontvangt, het college deze geldlening mag verrekenen met die uitkering. Hier dient aan te worden toegevoegd dat deze geldlening ook verrekend kan worden met een inkomensvoorziening op grond van de WIJ.
Voorts wordt het eerste lid van artikel 53 van de WWB opnieuw vastgesteld. Voor de toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel 4.
Ten slotte wordt het tweede lid van artikel 59 van de WWB opnieuw vastgesteld. Deze wijziging zorgt ervoor dat indien een persoon die algemene bijstand op grond van de WWB ontvangt verzwijgt dat hij een gezamenlijke huishouding heeft met iemand die een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt, de kosten van de bijstand van beide partners kan worden teruggevorderd (zie ook de toelichting op onderdeel 5).
Artikel 78f van de WWB wordt gewijzigd. Allereerst wordt het tweede lid opnieuw vastgesteld. In het huidige tweede lid is bepaald dat de normen, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 33, van de WIJ gelden voor de zelfstandige onder de 27 jaar die algemene bijstand op grond van de WWB ontvangt. In het nieuwe tweede lid, onderdeel a, wordt bepaald dat de inkomensvoorzieningsnormen van de WIJ van toepassing zijn. De inkomensvoorzieningsnormen zijn de normen, bedoeld in de artikelen 26 tot met 29, vermeerderd of verminderd met de verlagingen of verhogingen, bedoeld in de artikelen 30 tot en met 35, van de WIJ. Er wordt in het tweede lid, onderdeel a, een uitzondering gemaakt voor de normen, bedoeld in artikel 28, derde en vierde lid, omdat de in die leden beschreven situaties en de daarbij behorende normen niet goed toepasbaar zijn op die zelfstandige jonger dan 27 jaar. Om die reden is in het tweede lid, onderdeel b, en in het nieuwe derde lid van artikel 78f bepaald welke normen in dergelijke situaties gelden.
In het tweede lid, onderdeel b, is bepaald welke norm geldt in de situatie dat de zelfstandige jonger dan 27 jaar een partner heeft die geen recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ (vergelijkbaar met artikel 28, derde lid, van de WIJ). In het nieuwe voorgestelde derde lid van artikel 78f van de WWB, is geregeld welke normen gelden indien de zelfstandige die jonger is dan 27 jaar een partner heeft die recht heeft op algemene bijstand op grond van de WWB en zij ten laste komende kinderen hebben (verglijkbaar met artikel 28, vierde lid, van de WIJ).
Overigens kunnen de normen, bedoeld in artikel 78f, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, van de WWB vermeerderd of verminderd worden met de verhogingen en verlagingen, bedoeld in de artikelen 30 tot en met 35 van de WIJ. Dit doordat in het tweede lid, onderdeel a, van artikel 78f deze verhogingen en verlagingen van toepassing worden verklaard.
Per abuis wordt in artikel VII verwezen naar de onderdelen E en G terwijl verwezen had moeten worden naar de onderdelen H en J. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
In dit onderdeel is een aantal aanpassingen van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) opgenomen. Het betreft verduidelijkingen en verbeteringen die verband houden met de wijziging van de Wet Wajong als gevolg van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580). Daarnaast wordt voorgesteld de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) aan te passen aan de nieuwe regeling in de Wet Wajong.
Artikel VIIIa. Wijziging van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
Op grond van artikel 1:4 worden personen die een tegemoetkoming in de scholingskosten en de onderwijsbijdrage ontvangen op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) aangemerkt als studerende. Indien de persoon die deze tegemoetkoming ontvangt tijdens studie of scholing arbeidsongeschikt raakt, dan behoort hij tot de doelgroep van de Wet Wajong. In veel gevallen bestaat echter op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos geen tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage meer, als gevolg van een eerdere wijziging van de Wtos. Hierdoor zouden personen die geen tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage krijgen niet in aanmerking komen voor recht op arbeidsondersteuning indien zij tijdens hun opleiding arbeidsongeschikt raken. Dat is niet wenselijk. Om deze reden wordt artikel 1:4, eerste lid, onderdeel c, in die zin aangepast dat voortaan iedereen die recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos aangemerkt wordt als studerende in de zin van de Wet Wajong. Het is dus niet langer relevant op welke vorm van tegemoetkoming iemand aanspraak heeft.
De mogelijkheid om een ontheffing te verlenen van de voorwaarde dat geen eisen mogen worden gesteld in verband met de te verrichten arbeid die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren, was niet geregeld. In bepaalde gevallen is het, net als in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet, wel wenselijk om een ontheffing van deze voorwaarde te verlenen. Voorgesteld wordt deze mogelijkheid daarom alsnog op te nemen. Deze aanpassing zal met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 in werking treden.
In artikel 2:43, eerste lid, is geregeld wanneer de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning in aanmerking komt voor de inkomensondersteuning tijdens studie of scholing als bedoeld in artikel 2:44. Dit artikellid wordt op drie punten aangepast.
In het huidige eerste lid, onderdeel c, wordt uitgegaan van het recht op een tegemoetkoming op grond van de Wtos. Dit wordt, conform de onderdelen a en b, gewijzigd in «aanspraak hebben op». Iemand kan wel aanspraak hebben op een tegemoetkoming, maar er bestaat geen recht op de tegemoetkoming, doordat deze bijvoorbeeld niet is aangevraagd. In dat geval is het feit dat de aanspraak bestaat voldoende om de inkomensondersteuning tijdens studie of scholing van toepassing te laten zijn.
In de tweede plaats wordt in onderdeel c de verwijzing naar de scholingskosten en de onderwijsbijdrage op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos aangepast. In veel gevallen ontvangt de persoon die recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos namelijk geen onderwijsbijdrage. Daardoor zouden veel jonggehandicapten die nog op school zitten niet tot de doelgroep van de inkomensondersteuning tijdens studie en scholing behoren, terwijl dit wel beoogd is. Daarom wordt nu voorgesteld in onderdeel c te regelen dat het hebben van een aanspraak op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos ertoe leidt dat de inkomensondersteuning tijdens studie of scholing van toepassing is. Het is dus niet langer van belang of dit een tegemoetkoming in scholingskosten, de onderwijsbijdrage of alleen de basistoelage is.
Ten laatste wordt geregeld dat ook indien ten behoeve van de jonggehandicapte aanspraak bestaat op kinderbijslag, op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene Kinderbijslagwet, de jonggehandicapte onder de inkomensondersteuning tijdens studie en scholing valt. Dit is nodig, omdat de kinderbijslag nog doorloopt in het kwartaal dat iemand achttien wordt, terwijl de tegemoetkoming op grond van de Wtos pas aanvangt in het daaropvolgende kwartaal.
Er wordt een nieuw tweede lid toegevoegd. Hierin wordt geregeld dat ook indien geen aanspraak op de voorzieningen bedoeld in de onderdelen a tot en met d bestaat door handelen of nalaten van de jonggehandicapte, of, in het geval van kinderbijslag, van de jonggehandicapte of de verzekerde, het eerste lid toch van overeenkomstige toepassing is. Op deze wijze wordt voorkomen dat de jonggehandicapte niet onder de inkomensondersteuning tijdens studie en scholing valt doordat hij door eigen toedoen geen aanspraak heeft op de voorziening als bedoeld in het eerste lid.
De jonggehandicapte met een inkomen van exact 70% van het minimumloon kan momenteel zowel onder onderdeel b als onder onderdeel c, van artikel 2:46, eerste lid, vallen. Door in onderdeel b te bepalen dat dit onderdeel alleen betrekking heeft op een inkomen van minder dan 70% van het minimumloon is dit niet meer mogelijk. Deze aanpassing zal met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 in werking treden.
In de nieuwe regeling in de Wet Wajong was het moment waarop de vakantiebijslag wordt betaald nog niet geregeld. Met de wijziging van artikel 2:53, tweede lid, wordt geregeld dat de uitbetaling van de vakantiebijslag normaliter plaatsvindt in de maand mei, dan wel, bij eerdere beëindiging van het recht op arbeidsondersteuning, in de maand waarin het recht op arbeidsondersteuning eindigt.
Daarnaast is in het nieuwe zesde lid geregeld dat ook over de overlijdensuitkering vakantiebijslag wordt betaald.
Deze aanpassing zal met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 in werking treden.
De tegemoetkoming op grond van artikel 2:52 was ten onrechte niet opgenomen in artikel 5:3, eerste lid, onderdeel i. Dit wordt met deze wijziging hersteld. Deze aanpassing zal met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 in werking treden.
Artikel VIIIb. Wijziging van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten
In de nieuwe regeling in de Wet Wajong wordt de mate van arbeidsongeschiktheid niet vastgesteld. Artikel 10 van de Wtcg kan in ongewijzigde vorm derhalve niet op jonggehandicapten die recht op arbeidsondersteuning hebben worden toegepast. Voorgesteld wordt de tegemoetkoming aan alle jonggehandicapten die recht op arbeidsondersteuning hebben toe te kennen. Voor personen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wet Wajong ontvangen wijzigt niets, zij ontvangen de tegemoetkoming bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Van de gelegenheid wordt tevens gebruik gemaakt om de verwijzing in dit artikel aan te passen aan de nieuwe citeertitel van de Wet Wajong.
Deze aanpassing zal met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 in werking treden.
Het aan artikel IX toe te voegen derde lid regelt terugwerkende kracht van VIIIa, onderdelen B, D, E en F, en VIIIb tot en met het moment waarop de Wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580) in werking trad, namelijk 1 januari 2010.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32260-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.