32 260
Aanpassing van de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten ter verduidelijking en verbetering van enige punten

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten enkele wijzigingen van wetstechnische aard aan te brengen dan wel deze op een aantal punten te verduidelijken en te verbeteren;

Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET INVESTEREN IN JONGEREN

De Wet investeren in jongeren wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a Woning

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een woning mede verstaan een woonwagen of een woonschip.

B

In artikel 4 wordt aan de definitie «kind» toegevoegd: of, voor de toepassing van de artikelen 17 en 35, tweede lid, het in Nederland woonachtige pleegkind.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na «Inkomensvoorziening» ingevoegd: , inkomensvoorzieningsnorm.

2. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de definitie van «werkleeraanbod» door een puntkomma, een definitie toegevoegd, luidende:

– inkomensvoorzieningsnorm: de op grond van de artikelen 26 tot en met 29 op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van de artikelen 30 tot en met 35 door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de definitie van «inkomen» in het eerste lid wordt «artikel 32, eerste en tweede lid,» vervangen door: de artikelen 32, eerste en tweede lid, en 33, eerste tot en met derde lid,.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In het eerste lid wordt in de definitie van «middelen» tot 1 januari 2011 in plaats van «k en n» gelezen: k en o.

E

In artikel 13, eerste lid, onderdeel b, wordt «de op hem van toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29» vervangen door: de inkomensvoorzieningsnorm.

F

In artikel 19 wordt «de op hem van toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29» vervangen door: de inkomensvoorzieningsnorm.

G

Artikel 24, eerste lid, onderdelen a en b, komen te luiden:

a. er geen in aanmerking te nemen vermogen is, en

b. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de inkomensvoorzieningsnorm.

H

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

c. gehuwden waarvan beide echtgenoten zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevinden: € 1 273,37.

b. De onderdelen d en e vervallen.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

c. gehuwden waarvan beide echtgenoten zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevinden: € 1 273,37.

b. De onderdelen d en e vervallen.

3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «die algemene bijstand» vervangen door: de op die gehuwde van toepassing zijnde bijstandsnorm.

b. In onderdeel b wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel c.

I

In artikel 31 wordt «artikel 28, eerste lid, onderdelen a, b en d, en tweede lid, onderdelen a, b, en d,» vervangen door: artikel 28, eerste en tweede lid,.

J

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36 Hoogte inkomensvoorziening

1. De hoogte van de inkomensvoorziening is het verschil tussen het inkomen en de inkomensvoorzieningsnorm.

2. In de inkomensvoorziening is een vakantietoeslag begrepen ter hoogte van 5 procent van die inkomensvoorziening.

3. De inkomensvoorziening wordt verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de inkomensvoorziening verleent, op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

4. Indien een van de gehuwden geen recht op inkomensvoorziening heeft, wordt zijn inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de inkomensvoorziening die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan:

a. indien de echtgenoot die geen recht heeft op inkomensvoorziening jonger is dan 27 jaar, de norm voor gehuwden die van toepassing zou zijn geweest indien beide echtgenoten recht op inkomensvoorziening zouden hebben;

b. indien de echtgenoot die geen recht heeft op inkomensvoorziening 27 jaar of ouder is:

1°. indien de gehuwden geen te hunnen laste komende kinderen hebben:

a. indien de jongste echtgenoot zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevindt, de norm, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b;

b. indien de jongste echtgenoot zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevindt, de norm, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel c;

2°. indien de gehuwden een of meer te hunnen laste komende kinderen hebben:

a. indien de jongste echtgenoot zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevindt, de norm, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b;

b. indien de jongste echtgenoot zich in de leeftijdscategorie van 21 tot en met 26 jaar bevindt, de norm, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c.

5. In afwijking van het vierde lid wordt, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voor zover het:

a. indien hij geen ten laste komende kinderen heeft, de inkomensvoorzieningsnorm niet te boven gaat die van toepassing zou zijn indien hij een rechthebbende alleenstaande van 26 jaar was;

b. indien hij ten laste komende kinderen heeft, de inkomensvoorzieningsnorm niet te boven gaat die van toepassing zou zijn indien hij een rechthebbende alleenstaande ouder van 26 jaar was.

6. Indien een jongere die recht heeft op een inkomensvoorziening in de omstandigheid verkeert dat hij, op basis van een overeenkomst met een ander persoon, met die ander persoon een kind overwegend in gelijke mate verzorgt en onderhoudt, zonder met die andere persoon een gezamenlijke huishouding te voeren, stemt het college de inkomensvoorziening af op die omstandigheid.

K

Artikel 37, tweede lid, komt te luiden:

2. De hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt in ieder geval 90% van de hoogte van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 36, eerste lid.

L

In artikel 38, vijfde lid, wordt «norm» vervangen door: inkomensvoorzieningsnorm.

M

Artikel 42, eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken, tenzij het werkleeraanbod is ingetrokken uitsluitend omdat het college van oordeel is dat om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet kan worden gevergd dat de jongere uitvoering geeft aan het werkleeraanbod;.

N

Na artikel 42 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 42a Eigen woning

1. De jongere die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, heeft recht op een inkomensvoorziening voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

2. Indien voor de jongere, bedoeld in het eerste lid, recht op een inkomensvoorziening bestaat, heeft die inkomensvoorziening de vorm van een geldlening:

a. indien de inkomensvoorziening over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover de inkomensvoorziening wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid; en

b. voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de Wet werk en bijstand.

O

Artikel 43, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel a wordt toegevoegd: , en het bedrag, genoemd in artikel 30, tweede lid.

2. In onderdeel b wordt «artikel 36, eerste lid» vervangen door: artikel 36, tweede lid.

P

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt «artikel 32» vervangen door: artikel 37.

b. Er wordt onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;.

2. In het vijfde lid wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel e.

Q

In artikel 55, eerste lid, vervalt: , eerste lid,.

R

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt: «artikel 4.4.4.2.10» vervangen door: artikel 4 123.

2. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «artikel 4.4.1.9, derde lid,» vervangen door: artikel 4.93, vierde lid,.

b. In onderdeel b wordt «artikel 4.4.4.2.3» vervangen door: artikel 4 116.

S

Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet» vervangen door: met ingang van 1 juli 2010.

2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

4. Artikel 7, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van het bij Koninklijke boodschap van ( ) ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten ter verduidelijking en verbetering van enige punten (Kamerstukken ...) nadat dat tot wet is verheven, blijft tot en met die dag van toepassing met betrekking tot inkomen uit studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten dat minder bedraagt dan het op grond van artikel 7, eerste lid, in aanmerking te nemen inkomen uit die bronnen.

T

Artikel 7, tweede lid, alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid vervallen met ingang van 1 januari 2011.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, aanhef, wordt «de bijstandsnorm» vervangen door: de inkomensvoorzieningnsnorm op grond van de Wet investeren in jongeren.

B

Artikel 60, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. «algemene bijstand of een uitkering» wordt vervangen door: algemene bijstand, een uitkering.

b. Na «Wet werk en inkomen kunstenaars» wordt ingevoegd: of een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren.

c. «die algemene bijstand of uitkering» wordt vervangen door: die algemene bijstand, uitkering of inkomensvoorziening.

C

In artikel 78f, tweede lid, wordt «33» vervangen door: 35.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET PARTICIPATIEBUDGET

Artikel 3, vierde lid, onderdeel d, van de Wet participatiebudget komt te luiden:

d. een re-integratievoorziening aanbiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, of derde lid, tweede zin, van de Wet werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAW, artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAZ, of artikel 13, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren, is de Wet werk en bijstand, de IOAW, de IOAZ, respectievelijk de Wet investeren in jongeren, van toepassing.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

In onderdeel F, ten tweede, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt na «81 van de Wet werk en bijstand» ingevoegd: , artikel 37, artikel 57 en artikel 91, voor zover het besluiten van de voorzitter van gedeputeerde staten betreft, van de Wet investeren in jongeren.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE BEROEPSWET

In de bijlage bij de Beroepswet wordt in onderdeel C na onderdeel 25 een onderdeel ingevoegd, luidende:

25a. Wet investeren in jongeren.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET INBURGERING

De Wet inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

Indien artikel I, onderdeel H, van het bij koninklijke boodschap van 24 november 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering (vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget en harmoniseren handhavingstermijnen) (Kamerstukken 31 791), tot wet is of wordt verheven, wordt in artikel 24b, eerste lid, «op grond van de Wet werk en bijstand» vervangen door: op grond van de Wet werk en bijstand, dan wel de Wet investeren in jongeren.

B

In artikel 37 wordt «artikel 37 van de Wet investeren in jongeren» vervangen door: artikel 41 van de Wet investeren in jongeren.

ARTIKEL VII. EENMALIGE AANPASSING NORMEN EN PERCENTAGE

1. Onze Minister kan de normen en het percentage, genoemd in de onderdelen E en G van artikel I van deze wet eenmalig aanpassen na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

2. Dit artikel vervalt zes maanden na zijn inwerkingtreding.

ARTIKEL VIII. WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING JONGGEHANDICAPTEN

Indien artikel I, onderdeel A, van het bij koninklijke boodschap van 19 november 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning, tot wet is of wordt verheven, wordt in artikel 47, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren «artikel 47, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten» vervangen door: artikel 47, tweede lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

ARTIKEL IX. INWERKINGTREDING

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. Artikel I, onderdelen D, onder 2, voor wat betreft de verwijzing naar artikel 33, tweede en derde lid, en O, onder 1, werken terug tot en met 1 oktober 2009.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven