Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32253 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32253 nr. 5 |
Vastgesteld 21 januari 2010
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave | Blz. |
I ALGEMEEN DEEL | 3 |
HOOFDSTUK 1. INLEIDING | 3 |
HOOFDSTUK 2. SELECTIE EN HOGER COLLEG EGELD | 4 |
– Beleidsachtergrond | 4 |
– Uitwerking | 4 |
HOOFDSTUK 3. OPLEIDINGEN MET KLEINSCHALIG EN INTENSIEF ONDERWIJS | 5 |
– Beleidsachtergrond | 5 |
– De ministeriële toestemming | 7 |
– Intrekken toestemming | 7 |
– Hoger collegegeld en dispensatie van hoger collegegeld | 8 |
– Effecten op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van een verandering in de werking van de markt voor kleinschalig en intensief onderwijs | 9 |
HOOFDSTUK 4.UITBREIDING SELECTIEMOGELIJKHEDEN BIJ OPLEIDINGEN MET EEN NUMERUS FIXUS | 9 |
– Uitbreiding selectiemogelijkheden | 9 |
HOOFDSTUK 5. SPECIALE PROGRAMMA’S GERICHT OP EEN HOGER EINDNIVEAU | 10 |
– Beleidsachtergrond | 10 |
HOOFDSTUK 6. «EERST JE BACHELOR, DAN JE MASTER» | 10 |
– Beleidsachtergrond | 10 |
– Voorstel voor aanpassing van de toelating tot de master | 11 |
– Invoeringstermijn en monitoring | 12 |
II ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING | 13 |
– Artikel 6.7a | 13 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheden van selectie van studenten en van verhoging van het collegegeld alsmede in verband met het aanscherpen van de toelatingsvereisten voor aansluitende masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs (ruim baan voor talent). Al deze drie onderwerpen zijn reeds eerder in de Kamer besproken en konden op hoofdlijnen de instemming van deze leden hebben.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden hebben nog wel enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zien verschillende maatregelen in het voorstel die negatieve gevolgen hebben voor studenten. Door collegegelddifferentiatie kan voor een aantal studenten het collegegeld vijf keer hoger uitvallen dan nu het geval is, wat de toegankelijkheid in gevaar brengt. De leden vrezen voor een tweedeling in het hoger onderwijs. Het onderwijs dient per definitie excellent te zijn, het past dus niet om studenten hier extra voor te laten betalen bovenop het reguliere collegegeld. Door selectiemaatregelen zal een deel van het aangeboden onderwijs niet voor alle studenten toegankelijk zijn. Ook wordt met dit voorstel een harde knip ingevoerd tussen de bachelor- en masterfase bij universitaire opleidingen. Dit zal zorgen voor vertraging van de studie, zo menen deze leden.
De leden vinden dat onderwijs een publieke zaak is. De overheid is verantwoordelijk voor kwalitatief goed onderwijs. Onderwijs moet derhalve goed toegankelijk zijn voor mensen die er de capaciteiten voor hebben. De mogelijkheid voor bepaalde opleidingen of stromingen (tracks) binnen opleidingen om hoger collegegeld te vragen past hier niet bij. Deelt de regering de mening dat een collegegeld van vijf keer het wettelijk collegegeld ten koste gaat van de toegankelijkheid van deze opleidingen? Hoe past dit bij het uitgangspunt dat de overheid garant moet staan voor kwalitatief en toegankelijk onderwijs?
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. In het algemeen ondersteunen de leden de doelstelling om binnen het bekostigd onderwijs tot meer differentiatie en betere matching te komen. Door selectie is de kans groter dat een student op de juiste plek terecht komt en maximaal op zijn eigen niveau en interessegebied wordt uitgedaagd. Dit benut talenten maximaal en voorkomt onnodig switchen en uitval in het hoger onderwijs. Positief is verder dat door dit wetsvoorstel de selectie bij numerus fixus wordt aangepast en niet langer minstens de helft van de studenten via loting wordt geselecteerd. Het is goed dat kwaliteit hierdoor een meer zwaarwegende rol kan gaan spelen. Ook zijn de leden verheugd te zien dat dit wetsvoorstel zich niet primair richt op excellentie en de beste studenten selecteren, maar op differentiatie van student en studie. De goede beweging van onderwijs aan «excellenten», naar excellent onderwijs voor iedere student», lijkt hiermee te worden ingezet. De leden achten dat laatste van groot belang voor een sterke kenniseconomie. De leden hebben in het wetsvoorstel aanleiding gezien tot het stellen van de volgende vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden kunnen zich vinden in selectie als middel om studenten en opleidingen beter te matchen en de juiste student sneller op de juiste plaats te krijgen. Daarbij is het van belang dat aankomende studenten worden ondersteund in het maken van de juiste studiekeuze. Deze leden onderschrijven dan ook de doelstelling van het wetsvoorstel, te weten het verbeteren van het matchen van student en studie en de differentiatie in het hoger onderwijs. Deze leden hebben in dit stadium nog wel enkele vragen over de voorstellen daartoe.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden zijn van mening dat selectie van studenten kan bijdragen aan het creëren van een klimaat van excellentie in het onderwijs. Selectie kan universiteiten en hogescholen stimuleren tot het verhogen van de kwaliteit van het onderwijsaanbod. Bij een hogere kwaliteit van onderwijsaanbod hoort volgens de leden van deze fractie ook de mogelijkheid tot het vragen van een hoger collegegeld. Volgens deze leden is een hoger collegegeld gebonden aan een aantal randvoorwaarden dat de toegankelijkheid van opleidingen moet garanderen. Voor alle studenten moet toegang bestaan tot een (vervolg)master en het hogere collegegeld moet geleend kunnen worden. Daarnaast zijn deze leden van mening dat selectie en collegegelddifferentiatie uiteindelijk moeten leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het totale hoger onderwijs. Selectie en collegegelddifferentiatie mogen dus niet ten koste gaan van de reguliere opleidingen in het hoger onderwijs.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
HOOFDSTUK 2. SELECTIE EN HOGER COLLEGEGELD
De leden van de VVD-fractie merken op dat uit het rapport van de Commissie «Ruim baan voor talent» bleek dat het nut van selectie aan de poort (bij bacheloropleidingen) als instrument voor betere matching zich beperkt tot uitzonderingen. Bij de meeste opleidingen heeft selectie aan de poort geen voorspellende waarde. Ligt dit volgens de regering aan de selectieprocedure die is gehanteerd of meer aan het «algemene» karakter van de opleidingen, waardoor moeilijk te selecteren valt, of zijn er andere oorzaken aan te wijzen?
Over het effect van collegegelddifferentiatie zijn uit het experiment «Ruim baan voor talent» geen verstrekkende conclusies getrokken, omdat het aantal experimenten laag was. Toch heeft de regering naar aanleiding van dit experiment besloten dat het uitgangspunt blijft dat voor iedere opleiding in beginsel niet meer dan het wettelijk collegegeld wordt geheven. Zou niet eerst beter onderzoek gedaan moeten worden over het effect van collegegelddifferentiatie voor dit besluit kan worden genomen?
De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met de mogelijkheid dat opleidingen een hoger dan het wettelijk collegegeld kunnen vragen indien aan drie voorwaarden wordt voldaan. Het moet om residentieel, kleinschalig en intensief onderwijs gaan. Deze leden menen dat het acceptabel is dat hier een hoger collegegeld voor wordt gevraagd, omdat het anders ten koste zou gaan van het reguliere onderwijs dat door diezelfde onderwijsinstellingen wordt verzorgd. Tegelijkertijd hechten deze leden er aan dat het in hun ogen om uitzonderingen van het totale onderwijsaanbod in het hoger onderwijs mag gaan, maximaal twee procent van het totale aantal ingeschreven bachelorstudenten. Deelt de regering deze begrenzing van deze leden? Op welke manier zijn deze voorwaarden geoperationaliseerd? Moet een student gedurende zijn hele bacheloropleiding op een campus wonen of geldt dat uitsluitend voor de eerste twee jaar? Waar ligt de grens voor de kleinschaligheid: bij 300, 500 of 800 studenten voor een bacheloropleiding? En wat is intensief onderwijs? Hoeveel contacturen moeten studenten dan minimaal hebben? Hoe groot mogen de groepen dan zijn?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting nader toelicht hoe zij «residentieel onderwijs» ziet in het licht van onder andere selectie. Daarbij wordt het voorbeeld van «liberal arts university colleges» gegeven. Toch geeft de regering ook aan dat de hantering van het begrip «residentieel» breder gezien dient te worden dan slechts kleinschalige, intensieve opleidingen. Kan de regering duidelijker aangeven voor welke soort opleidingen de omschrijving «residentieel» precies opgaat? Wanneer valt een opleiding nu precies onder de definitie residentieel? En hoe gaat de regering het begrip «breder» begrenzen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat instellingen kunnen regelen dat aan bepaalde studenten (op grond van persoonlijke omstandigheden en kwaliteiten) geen verhoging of geen volledige verhoging wordt gevraagd (dispensatie van de verhoging van het collegegeld). Hoe wordt voorkomen dat instellingen via deze mogelijkheid «inkomenspolitiek» bedrijven? Of is dat in de ogen van de regering geen probleem?
Wat is de waarde van «gelijke behandeling» als instellingen zelf kunnen regelen dat bepaalde studenten geen collegegeldverhoging betalen en anderen wel?
Selectie voor een speciaal traject (track) binnen een opleiding mag binnen dit wetsvoorstel vanaf drie maanden na aanvang van de studie. Betekent dit dat studenten al drie maanden geïnvesteerd kunnen hebben in een speciaal traject en dan alsnog te horen krijgen niet welkom te zijn? Zo ja, acht de regering dit wenselijk? Kunnen zij dan nog instromen in een ander traject, of verliezen zij hierdoor tijd?
Betekent deze drie-maanden regel ook dat een opleiding als het Utrecht Law College studenten niet langer vóór de poort zou mogen selecteren, terwijl daar juist goede resultaten mee zijn geboekt? Is het niet juist van belang dat een instelling door selectie vóór de poort al vanaf dag één binnen een speciaal traject een academic community kan creëren? Kan de regering de zorg van de leden wegnemen dat dit wetsvoorstel selectie voor de poort bij speciale trajecten binnen een opleiding onmogelijk maakt?
HOOFDSTUK 3. OPLEIDINGEN MET KLEINSCHALIG EN INTENSIEF ONDERWIJS
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting de regering aan geeft dat verlengingsgronden voor ministeriële toestemming met betrekking tot selectie, de toegankelijkheid van het hoger onderwijs waarborgen. Kan de regering een nadere toelichting geven bij deze gronden? Welke gronden hanteert zij precies in dit verband?
De leden van de SP-fractie merken op dat opleidingen waarbij activiteiten binnen en buiten het curriculum met elkaar verbonden zijn, een hoger collegegeld mogen vragen om dit onderwijsconcept te financieren. Betekent dit dat het hogere collegegeld maximaal kostendekkend mag zijn? Hoe krijgt de student inzage in hoe zijn hogere collegegeld wordt besteed? Hoe wordt bepaald hoe veel hoger het collegegeld mag zijn? Hoe worden personeel en studenten hierbij betrokken? Hebben studenten instemmingsrecht?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering stelt dat het instrument van selectie niet specifiek gericht is op excellente studenten, maar op studenten die onderwijs willen volgen via een veeleisend en intensief onderwijsconcept. Zou het hoger onderwijs in feite niet voor iedere student veeleisend en intensief moeten zijn? Graag een reactie van de regering.
Met het onderhavige wetsvoorstel kunnen instellingen onder bepaalde voorwaarden studenten selecteren en in combinatie daarmee een hoger collegegeld vragen dan het wettelijk collegegeld. Betekent dit dat het zonder selectie niet mogelijk is een hoger wettelijk collegegeld te vragen voor een bepaalde opleiding? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Selectie en collegegelddifferentiatie is via dit wetsvoorstel alleen mogelijk bij «residentiële opleidingen». Dit betekent dat een onlosmakelijke samenhang moet bestaan tussen het onderwijsprogramma en de activiteiten daarbuiten. Betekent dit dat kleinschalige en intensieve opleidingen zonder buitencurriculair programma niet in aanmerking komen voor selectie en collegegelddifferentiatie, en zo ja, waarom?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat onder residentieel wordt verstaan dat er een onlosmakelijke samenhang is tussen het onderwijsprogramma en de activiteiten daarbuiten. Dit betekent dat het onderwijs aanzienlijk intensiever is en wordt verbonden met activiteiten buiten het onderwijsprogramma, zodat er een academische of professionele gemeenschap ontstaat, waarin studenten en stafleden intensiever met elkaar in contact staan dan bij reguliere opleidingen het geval is, zo stelt de memorie van toelichting. De leden verzoeken de regering nader toe te liggen wat wordt verstaan onder onderwijs dat aanzienlijk intensiever is. Terecht stelt de regering dat wat voor de ene opleiding als een hoog aantal contacturen geldt, voor een andere opleiding niet passend kan zijn. Daarom zullen voor deze facetten geen absolute normen gesteld kunnen worden. Kan de regering wel aangeven in welke mate dit onderwijs zich moet onderscheiden in intensiteit van niet residentieel onderwijs, zo vragen deze leden.
Een hoger collegegeld dient om het dure onderwijsconcept te financieren, eventueel naast andere private financieringsbronnen, zo stelt de memorie van toelichting. Heeft de regering ook overwogen om als verplichting voor toestemming van de minister op te nemen dat een instelling de hoogte van het collegegeld dient te onderbouwen en inzichtelijk dient te maken dat het hogere collegegeld ook daadwerkelijk wordt gebruikt om het dure onderwijsconcept te financieren. Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie vragen op welke alternatieve private financieringsbronnen de regering doelt als zij wijst op mogelijkheden om dure onderwijsconcepten te financieren. Heeft de regering voldoende indicaties dat deze alternatieve private financieringsbronnen voorhanden zijn? Ziet de regering nog obstakels voor het inzetten van private financiering in het hoger onderwijs?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de mogelijkheid van selectie en hoger collegegeld niet ook mogelijk is voor programma’s die zich expliciet richten op excellentie.
De leden vragen of de opleidingen waarop het wetsvoorstel betrekking heeft vooral moeten worden gezien als een tegemoetkoming aan studenten die behoefte hebben aan meer structuur en begeleiding, waardoor zij tot een beter resultaat verwachten te komen.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering constateert dat slechts een beperkte groep studenten, en niet specifiek excellente studenten, geschikt en geïnteresseerd is in het volgen van veeleisende en intensieve onderwijsconcepten met selectie. Hoe verhoudt deze constatering zich tot de wens om juist ook excellente studenten in dergelijke onderwijsconcepten aan te trekken? De leden wensen een nadere toelichting bij deze constatering van de regering, zeker in het licht van het bovengemiddelde onderwijsrendement dat ook verwacht wordt bij dergelijke concepten.
Het advies van de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), aangaande de ministeriële toestemming bij het aantonen van kleinschalig en intensief onderwijs, weegt zwaar. De leden vragen de regering of er ook een rol voor de inspectie van het onderwijs is weggelegd in dit traject? Kan de regering aangeven of en in hoeverre te overwegen valt of de inspectie van het onderwijs ook specifieke invalshoeken in de beoordeling van opleidingen kan meenemen?
De regering geeft aan dat wanneer zich trends voordoen waarbij de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in het geding is, terughoudendheid in het toestemmingsbeleid passend is. De leden willen graag van de regering weten hoe zo’n ontwikkeling op voorhand voorkomen kan worden? Gaat de regering hier anticiperend op handelen en kan zij hierover een nadere toelichting geven?
De leden willen graag vernemen wat de regering een redelijke termijn vindt in geval van het intrekken van toestemming voor een onderwijsinstelling die bijvoorbeeld niet langer meer voldoet aan gestelde voorwaarden?
De leden willen tot slot een toelichting op de situatie waarin er kwalitatief te veel aanbod is voor beschikbare plaatsen bij een kleinschalige en intensieve opleiding. In hoeverre worden er kaders aangereikt voor een zorgvuldig selectiecriterium in geval van schaarste in opleidingsplaatsen? En is het denkbaar dat die kaders opgerekt worden bij een grote hoeveelheid kwalitatief goede studenten?
De leden van de SP-fractie merken op dat opleidingen de minister toestemming kunnen vragen een opleiding aan te bieden waarvoor een hoger collegegeld mag worden gevraagd. De NVAO adviseert de minister hierbij. Wat zijn de criteria hiervoor naast de genoemde «een hoog aantal contacturen» en «prestigieuze vervolgopleiding en/of functies» en «het onderwijsrendement»? Graag een uitputtende lijst. Wat betekent een «hoog aantal contacturen»? Hoe voorkomt de regering dat de betere docenten naar de «dure» opleidingen overstappen?
Het risico bestaat dat veel opleidingen toestemming vragen meer collegegeld te vragen. De regering meent dat er bij het geven van toestemming «een terughoudend toestemmingsbeleid» past. Kan dit specifieker worden toegelicht? Wat is voor de minister een punt om in te grijpen? Omdat veel ontwikkelingen sluipenderwijs gaan, is het verstandig nu al een punt aan te geven waarbij geen toestemming wordt gegeven.
De toestemming het collegegeld te verhogen, wordt verleend op basis van een voorstel. Het wetsvoorstel regelt dat binnen zes jaar moet worden getoetst of de opleiding wel voldoet aan de criteria, of deze wel de beloofde kwaliteit levert. De leden vinden dit veel te lang. Dit zou binnen drie jaar moeten gebeuren, dan is er nog steeds ruim de tijd om opstartproblemen op te lossen. Waarom is de toestemming voor onbepaalde tijd? Is het niet logischer deze toestemming gelijk met de accreditatietermijn te toetsen? De regering verwacht dat dit gebeurt. Waarom verplicht de regering dit niet? Hoe voorkomt de regering dat een opleiding alleen bij de eerste toetsing zijn zaken op orde heeft, maar daarna de kwaliteit laat verslappen terwijl er nog wel een (veel) hoger collegegeld mag worden gevraagd? Is het voor elke opleiding met een bijzonder kenmerk mogelijk extra collegegeld te vragen? Hoe ziet de aangepaste termijn eruit voor opleidingen of tracks die nu al kleinschalig en intensief onderwijs aanbieden?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe willekeur wordt voorkomen in het proces waarmee de NVAO en de minister bepalen of een opleiding in aanmerking komt voor selectie en/of collegegelddifferentiatie. Er zijn immers geen absolute normen vastgesteld. Wat wordt verstaan onder het begrip ’unieke opleiding’?
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering opmerkt dat de komst van kleinschalig en intensief onderwijs niet ten koste mag gaan van de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs als geheel. De leden vragen op welke wijze de regering dit gaat garanderen.
De leden van de SP-fractie merken op dat de toestemming om hoger collegegeld te vragen kan worden ingetrokken wanneer de inspectie serieuze klachten en signalen krijgt dat de kwaliteit niet op orde is. Wat gebeurt er als er geen serieuze of zware klachten zijn, maar de opleiding in de loop van de tijd niet meer zo bijzonder is geworden? Er is immers geen verplichte toetsing. Studenten betalen in dat geval extra collegegeld zonder tegenprestatie.
Hoger collegegeld en dispensatie van hoger collegegeld
De leden van de CDA-fractie vragen waarom instellingen de ruimte krijgen om een hoger collegegeld te vragen dat maximaal vijf maal het wettelijk collegegeld is. Is deze begrenzing niet te hoog en zou een begrenzing van maximaal drie maal niet beter passen in de Nederlandse context, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie merken op dat instellingen dispensatie kunnen geven aan studenten zodat zij geen hoger collegegeld hoeven te betalen. Betekent dit dat de instelling zelf voor de kosten opdraait? Het hogere collegegeld mag gevraagd worden om extra kosten te dekken, zodat de extra’s van deze opleiding niet ten koste gaan van de kwaliteit van het reguliere onderwijs. Hoe voorkomt de regering dat de dispensaties wel ten koste gaan van het reguliere onderwijsbudget? Als voorbeelden om dispensatie te verlenen worden persoonlijke kwaliteiten en omstandigheden genoemd. Wat kunnen voorbeelden van persoonlijke omstandigheden zijn? Kan geldtekort een dergelijke persoonlijke omstandigheid zijn? Wie bepaalt de randvoorwaarden voor dispensatie? Is hier studenteninspraak over?
Binnen opleidingen kan een route / track worden gevolgd dat intensiever is, maar waarvoor extra collegegeld kan worden gevraagd tot vijf keer het wettelijk collegegeld. Het lijkt erop dat binnen één opleiding topdocenten kunnen worden ingehuurd voor kapitaalkrachtige studenten, terwijl armlastige studenten dezelfde opleiding moeten volgen met mindere docenten. Hoe voorkomt de regering dat een dergelijke tweedeling ontstaat binnen een opleiding die werkt met een interne route gericht op kwaliteit?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering is gekomen tot het vaststellen van een maximum voor collegegelddifferentiatie van vijf keer het wettelijk collegegeld. Waarom is het vijf keer en bijvoorbeeld niet vier of zeven?
De leden van de SGP-fractie vragen op welke berekening het maximum van vijf maal het wettelijke collegegeld berust.
Effecten op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van een verandering in de werking van de markt voor kleinschalig en intensief onderwijs
De leden van de SP-fractie merken op dat op pagina 2 van de memorie van toelichting wordt gesteld dat bij de meeste opleidingen selectie aan de poort geen voorspellende waarde heeft. Op pagina 7 wordt gesproken van een betere match tussen student en opleiding dankzij selectie wat een hoog niveau en rendement tot gevolg zou hebben. Kan worden uitgelegd hoe deze twee stellingnamen met elkaar verenigd kunnen worden?
HOOFDSTUK 4.UITBREIDING SELECTIEMOGELIJKHEDEN BIJ OPLEIDINGEN MET EEN NUMERUS FIXUS
Uitbreiding selectiemogelijkheden
De leden van de CDA-fractie merken op dat ieder jaar aandacht wordt gevraagd voor de willekeur als gevolg van de loting bij toelating tot sommige studies. In elk systeem waar grenzen bestaan aan het aantal opleidingsplaatsen voor bepaalde studies zullen mensen teleurgesteld worden dat ze hun gewenste opleiding niet kunnen volgen. Ofschoon elke selectiemethode zijn eigen ontevredenheid veroorzaakt, is de mate van willekeur wel erg groot. Daarom kunnen de leden instemmen met een grotere ruimte voor onderwijsinstellingen om decentraal te selecteren. Wel zijn er nog enkele vragen.
Het beperkte aantal opleidingsplaatsen doet zich niet uitsluitend in Nederland voor. Ook in andere landen zal dat het geval zijn. Kan de regering inzicht geven in de selectiemethoden die daar worden toegepast? Welke selectiemethode herbergt de beste voorspellende waarde voor het succesvol afronden van de opleiding in zich? Heeft er een evaluatie van de huidige decentrale selectie plaatsgevonden?
De leden van de SP-fractie merken op dat de selectiemogelijkheden worden uitgebreid bij opleidingen met een capaciteitsbeperking. De eis dat tenminste de helft van het aantal opleidingsplaatsen door loting moet worden toegewezen, vervalt. Betekent dit dat het voor een opleiding mogelijk is om alleen studenten toe te laten met een acht of hoger op hun eindexamen? Is er bewijs dat dit een positief effect heeft op de kwaliteit of het rendement van het onderwijs?
De leden van de VVD-fractie merken op dat bij de numerus-fixusopleidingen de beperking blijft bestaan dat de door de instelling te hanteren selectiecriteria geen betrekking mogen hebben op de behaalde eindexamencijfers. Bij andere opleidingen stelt de regering echter dat selectie pas na drie maanden plaatsvindt omdat dan inzicht bestaat in tentamenresultaten. Betekent dit dat hier dan wel op toetsresultaten geselecteerd kan/gaat worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel de eis vervalt dat tenminste de helft van het aantal opleidingsplaatsen door loting moet worden toegewezen. De andere beperkingen blijven bestaan. Dat betekent met name dat de kandidaten met een gemiddeld eindexamencijfer van acht of hoger automatisch worden toegelaten. De beperking blijft bestaan dat de door de instelling te hanteren selectiecriteria geen betrekking mogen hebben op de behaalde eindexamencijfers, zo stelt de memorie van toelichting. Kan de regering nader toe lichten op welke wijze wordt geborgd dat selectie plaats zal vinden op basis van objectieve kenbare criteria welke relevant zijn voor de opleiding?
HOOFDSTUK 5. SPECIALE PROGRAMMA’S GERICHT OP EEN HOGER EINDNIVEAU
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd over de ontwikkeling dat met name universiteiten onderkennen dat er grote verschillen bestaan tussen de studenten, hetgeen een gedifferentieerde begeleiding en opleidingspakket vereist om uiteindelijk een goed studierendement te kunnen behalen. Die erkenning wordt nu ook wettelijk geregeld, door studenten de mogelijkheid te bieden om al na drie maanden een zwaarder programma aan te bieden. Waarom wordt het wettelijk verboden om al eerder een selectie aan te bieden, zo vragen de leden.
De leden van de SP-fractie merken op dat studenten voor speciale programma’s, zoals honoursprogramma’s, mogen worden geselecteerd na drie maanden na aanvang van de studie. Voor sommige studenten zal dit te vroeg zijn. Instellingen krijgen de ruimte om late beslissers toe te laten tot de programma’s. Dit is echter erg vrijblijvend. Waarom is er niet gekozen voor een verplicht extra instroommoment? Wat zijn de criteria om studenten wel of niet toe te laten tot een dergelijk programma? Waar kan een student deze vinden? Bestaat hierop inspraak voor studenten?
De leden van de ChrsitenUnie-fractie merken op dat in het wetsvoorstel is bepaald dat de instelling na de eerste drie maanden van de studie, de student de toegang tot bepaalde programma’s binnen de opleiding kan ontzeggen. Het gaat daarbij specifiek om programma’s binnen de opleiding die leiden tot een hoger eindniveau bij studenten, zo stelt de memorie van toelichting. De leden verzoeken de regering in te gaan op de vraag of hiermee de eerste drie maanden van de studie op deze wijze niet te bepalend worden voor de rest van de onderwijscarrière en daarbij in te gaan op het feit dat juist in deze periode ook andere factoren bepalend kunnen zijn voor het studiesucces, zoals het zelfstandig gaan wonen, lid worden van een vereniging en zo meer. Wordt hiermee niet een te zwaar gewicht gelegd op deze eerste drie maanden en de eerste toetsmomenten, zo vragen deze leden?
HOOFDSTUK 6. «EERST JE BACHELOR, DAN JE MASTER»
De leden van de CDA-fractie ondersteunen de gedachte dat de keuze voor een masteropleiding een zelfstandig beslismoment moet zijn voor iedere individuele student. Die beslissing kan uitsluitend genomen worden als in alle vrijheid een master kan worden gekozen en niet automatisch de doorstroommaster de voorkeur krijgt. Daartoe is het van belang dat de bacheloropleiding volledig is afgerond. In de huidige wetgeving was voor de doorstroommaster nog een uitzonderingspositie opgenomen. Deze leden stemmen in met de schrapping van deze uitzonderingsbepaling, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.
De leden van de SP-fractie zijn niet overtuigd van de harde knip tussen de bachelor- en masterfase. Wat zijn de bewijzen dat de harde knip de kwaliteit van het onderwijs verhoogt? Wat zijn de bewijzen dat de harde knip niet zorgt voor studievertraging? Hoe voorkomt de regering dat door de harde knip studenten minder vrijwilligerswerk en bestuurswerk zullen gaan doen? In de memorie van toelichting staat: «Naar mijn mening zijn het feit dat (wo-) studenten vooral voor de doorstroommaster kiezen, en het feit dat de internationale mobiliteit (nog) niet is toegenomen, een teken dat de BaMa-structuur nog niet optimaal werkt.» Kan worden aangegeven op welke feitelijke informatie deze mening is gebaseerd? Is het een doel op zich om studenten te laten wisselen van studie na de bachelorfase? Zo neen, waarom wordt hier dan zoveel gewicht aan gehangen? Kan de lage mobiliteit ook betekenen dat een student de juiste studiekeuze heeft gemaakt?
De leden van de VVD-fractie staan achter het principe «eerst je bachelor, dan je master». Voorwaarde voor zo’n harde knip is echter wel dat genoeg instroommomenten voor de master bestaan, om tijdverlies te voorkomen. Is dit voldoende gewaarborgd en op welke wijze?
Is de harde knip in bepaald opzicht geen lapmiddel voor de feitelijk nog niet volledig ingevoerde bachelor-masterstructuur? Komt het feit dat maar vijf procent van de studenten een master aan een andere instelling volgt, door de zachte knip of doordat andere masters in feite niet goed aansluiten op de bachelor? Wat zijn de beleidsvoornemens van de regering (naast de harde knip) om de flexibiliteit en mobiliteit die beoogd werd met de bachelor-masterstructuur meer tot zijn recht te laten komen?
De leden van de D66-fractie vertrouwen erop dat studenten slim genoeg zijn om zelf kritische keuzes te kunnen maken. In principe hebben zij daarvoor geen extra zetje nodig. Het zetje dat de regering studenten nu wil geven door het invoeren van een harde knip tussen bachelor en master zien zij dan ook met name als een zetje voor de universiteiten om de kwaliteit van hun masteropleidingen te verbeteren. Meer concurrentie kan leiden tot diversificatie en specialisatie van universiteiten. Studenten profiteren dan van extra kwaliteit van de masteropleidingen en kunnen hun keuze hierop baseren.
Op dit moment is het volgens de leden onduidelijk voor hoeveel studenten de voorgestelde maatregel welke gevolgen gaat hebben (bijvoorbeeld extra mobiliteit en extra studieduur). De leden vragen de regering hiernaar onderzoek te doen. In ieder geval moet volgens deze leden in het plan een evaluatie na tien jaar worden opgenomen.
Kan de regering aangeven hoe de onderlinge vergelijkbaarheid van masteropleidingen wordt verbeterd? Op welke wijze voorzien de onderwijsinstellingen de studenten van informatie over de toegankelijkheid van de verschillende masteropleidingen?
De leden vragen of een student die door de harde knip moet wachten voordat hij of zij met een vervolgopleiding kan starten zich eenvoudig kan uitschrijven zodat over de overbruggingsperiode geen collegegeld hoeft te worden betaald.
Voorstel voor aanpassing van de toelating tot de master
De leden van de SP-fractie merken op dat er uitzonderingen zijn te maken op de harde knip, al mogen het geen categorische uitzonderingen zijn. Welke criteria gelden hiervoor? Hoe komen deze tot stand? Welke invloed hebben studenten hierop? Hoe worden deze bekend gemaakt? In hoeverre is het voor een instelling mogelijk om een volledige studie uit te zonderen van de harde knip?
De toelatingseisen van opleidingen moeten duidelijk zijn, anders weet een student niet of hij/zij kan worden toegelaten op de studie van zijn/haar keuze. Dit is nu al een wettelijke eis, terwijl dit nog niet overal op orde is. Hoe kan het dat dit nog niet op orde is? Eerder is toegezegd dat dit in 2010 op orde moet zijn. Wanneer in 2010? Hoeveel opleidingen hebben ondertussen deze criteria helder? Op welke manier wordt dit duidelijk gemaakt richting studenten?
Voor een aantal opleidingen is het mogelijk te werken met meerdere instroommomenten. Bij welke type opleidingen zal dit niet het geval zijn? Hoe wordt voorkomen dat studenten opleidingen mijden die geen tweede instroommoment hebben? Kunnen opleidingen die geen tweede instroommomenten aanbieden, worden uitgezonderd van de harde knip?
De studenten die in de zomer van 2009 zijn begonnen aan hun studie, zullen worden geconfronteerd met de harde knip. De leden vinden het een slechte zaak dat studenten die nu al bezig zijn met hun studie geconfronteerd worden met een wet waarvan de inhoud vooralsnog niet vaststaat. Het wetsvoorstel heeft ingrijpende gevolgen voor hun studieplanning. Zijn deze studenten al op de hoogte gesteld van het voornemen tot een harde knip? Mocht deze wet worden aangenomen, dan is het zaak dat de studenten zo vlot mogelijk worden ingelicht. Er wordt gesteld dat het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en de instellingen studenten actief gaan voorlichten over deze wetswijziging. De eerst verantwoordelijke voor de voorlichting is natuurlijk de overheid en niet de studentenbonden. Deelt de regering deze opvatting? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat alle studenten voldoende en bijtijds zijn voorgelicht over de harde knip en mogelijk negatieve gevolgen hiervan?
De leden van de VVD-fractie merken op dat transparantie volgens de regering van belang is om onnodige afschrikking te voorkomen bij studenten om medezeggenschap- en bestuursfuncties te vervullen alsmede bij studenten die buitenlandervaring op willen doen. Acht de regering transparantie hier voldoende om afschrikking tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo neen, welke maatregelen worden nog meer genomen?
Op de harde knip kunnen in individuele gevallen uitzonderingen worden gemaakt. Op basis waarvan? Acht de regering het denkbaar dat toch een categorie aan te wijzen is die altijd voor uitzondering in aanmerking komt? Zo neen, waarom niet?
Hoe wordt willekeur bij deze uitzondering in individuele gevallen voorkomen? Hoeveel «individuele gevallen» zullen zich naar verwachting melden voor een uitzondering? Wat is hiervan het effect op de administratieve belasting van de instelling?
Invoeringstermijn en monitoring
De leden van de CDA-fractie merken op dat zij om te voorkomen dat studenten onnodig een studievertraging van meer dan zes maanden oplopen, al eerder hebben aangedrongen op meerdere instroommomenten voor masteropleidingen. In de memorie van toelichting wordt een slag om de arm gehouden, namelijk dat het niet van toepassing hoeft te zijn voor opleidingen waarvan het evident duidelijk is dat dit onmogelijk is. Welke gronden acht de regering gerechtvaardigd om te kunnen stellen dat het evident onmogelijk is, zo vragen deze leden. Een andere randvoorwaarde die door deze leden was gesteld, betrof het aantal herkansingen. Aan welke voorzieningen moeten onderwijsinstellingen voldoen om de harde knip te kunnen doorvoeren, zonder dat er onnodige studievertraging wordt opgelopen? Betekent dit een herkansingsmogelijkheid aan het begin van de zomerperiode en één aan het einde, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat om instellingen te ondersteunen de vereniging van universiteiten, VSNU, zal zorgen voor jaarlijkse uitwisseling van goede en slechte voorbeelden tussen universiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan expertbijeenkomsten of conferenties. Wat is de beoogde output van deze bijeenkomsten? Krijgt de VSNU hier een budget voor van de regering? Zo ja, hoe hoog is dit?
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering aan geeft dat instellingen wat haar betreft een zware verantwoordelijkheid hebben bij het voorkomen van onbillijke studievertraging. De leden willen graag weten wat de regering onder onbillijke studievertraging verstaat? Is bijvoorbeeld sprake van onbillijke studievertraging als een student twee keer van studie wisselt, maar wel alle vakken van deze studies en een keer halen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het instellingsbestuur volgens dit wetsvoorstel verplicht is studenten te selecteren op grond van de door het instellingsbestuur vastgestelde selectiecriteria. Hoe wordt gewaarborgd dat deze selectiecriteria matchen met de toetsingscriteria van een opleiding, zo vragen de leden.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Remkes (VVD), De Vries (CDA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Leerdam (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Pechtold (D66), Besselink (PvdA), Dibi (GL), Biskop (CDA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Bosma (PVV), Langkamp (SP), Van Dijk (SP), Anker (CU), Smits (SP) en Harbers (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Miltenburg (VVD), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Timmer (PvdA), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Elias (VVD), Van Dam (PvdA), Van der Ham (D66), Bouchibti (PvdA), Peters (GL), Jonker, (CDA), Gesthuizen (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Ortega-Martijn (CU), Gerkens (SP) en Ten Broeke (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32253-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.