In het wetsvoorstel is een generieke regel opgenomen dat de geluidproductieplafonds van rechtswege worden vastgesteld op de
huidige geluidsbelasting met een werkruimte die overeenkomt met een groei van het verkeer met 40% (+1,5 dB). Een werkruimte
is nodig gezien de tijd die nodig is voor het oplossen van de bestaande knelpunten en het faciliteren van de groei van de
mobiliteit in de tussenliggende periode.
Daar staat tegenover dat een werkruimte van 1,5 dB zorgt voor een toename van hinder, slaapverstoring en negatieve gezondheidseffecten
zoals hart- en vaatziekten. De groeiruimte biedt bovendien onvoldoende stimulans voor het serieus werk maken van bronbeleid,
zeker op de korte termijn. Daarnaast is een (permanente) werkruimte vanuit het oogpunt van ruimtelijke en volkshuisvestelijke
belangen niet wenselijk. Immers bij de planvorming dient met deze werkruimte rekening te worden gehouden waardoor de plankosten
toenemen.
Om deze reden is de werkruimte in de voorbereiding van het wetsvoorstel tijdens bestuurlijke overleggen ook als tijdelijke
maatregel gepresenteerd. Dit amendement betreft (spoor)wegen waar de plafonds worden bepaald op de huidige situatie (via artikel
11.45 lid 1 en lid 3) vermeerderd met 1,5 dB. Voorgesteld wordt dat de werkruimte bij de vaststelling van de geluidsproductieplafonds
wordt aangemerkt als een tijdelijke ontheffing in plaats van een permanente toegestane groeiruimte. Dit wil zeggen dat de
hoogte van de werkruimte ongewijzigd op 1,5 dB blijft, maar dat deze op 31 december 2021 van rechtswege komt te vervallen.
In de komende tien jaar krijgt de rijksinfrabeheerder de tijd om maatregelen aan de (spoor)weg te treffen die het geluid omlaag
brengen. Als deze maatregelen vervolgens zijn doorgevoerd, resteert er opnieuw een werkruimte alleen dan ontstaan doordat
de (spoor)weg zelf minder geluid veroorzaakt. Voor de (spoor)wegen waar de geluidproductieplafonds worden gebaseerd op recente
besluiten wordt in dit amendement dus geen wijziging voorgesteld.
Voorgestelde aanpassing heeft als voordeel dat de leefomgevingkwaliteit op langere termijn, na het vervallen van de werkruimte,
op het huidige niveau wordt geborgd of op het niveau waartoe al eerder expliciet was besloten. Hiermee is een belangrijke
milieuhygiënische winst te behalen waarbij de bronbeheerder, al dan niet gecombineerd met de uitvoering van de sanering die
gereed moet zijn op 31 december 2021, maatregelen treft.
De mogelijk te treffen bronmaatregelen zijn voor rijkswegen dubbellaags ZOAB en voor spoorwegen raildempers en zijn nu reeds
voorhanden. Ook kunnen geluidsschermen een oplossing bieden. Daarnaast kunnen er nieuwe bron maatregelen ontwikkeld worden
(er lopen bijvoorbeeld proefprojecten met nog stillere wegdekken) en uiteraard zullen er in de toekomst (mede) als gevolg
van europees beleid stillere auto’s en stillere banden gaan komen.
Bijkomend voordeel van de aanpassing is dat zowel de sanering als de ruimtelijke ontwikkelingen minder financiële inspanning
zal vragen langs (spoor)wegen met een geluidsproductieplafond gebaseerd op huidig + 1,5 dB. Er behoeft immers geen rekening
meer gehouden te worden met de nu in het wetsontwerp opgenomen werkruimte.
Voor die (spoor)wegen waar om gegronde reden in 2021 alsnog niet kan worden voldaan aan de geluidsproductieplafonds is op
basis van het voorliggende wetsvoorstel de reguliere mogelijkheid aanwezig om tot verhoging van het geluidsproductieplafonds
over te gaan. Dit geldt ook voor de (spoor)wegen waar de geluidsproductieplafonds zijn gebaseerd op recente besluiten. Het
onderscheid tussen beide type plafonds is daarmee van tijdelijke aard. Het voorstel waarborgt daarmee dus ook de infrastructurele
belangen.
Dit amendement hangt samen met het amendement op het wetsvoorstel 32 625, nr. 8.