nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk
d.d. 15 oktober 2009 en het nader rapport d.d. 20 november 2009,
aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens
de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 2 september 2009, no. 09.002.371, heeft
Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede
namens de Minister van Justitie, bij de Raad van State van het Koninkrijk
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring
van het op 20 december 2006 te New York tot stand gekomen Internationaal
Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning
(Trb. 2008, 173), met memorie van toelichting.
Het Verdrag voorziet in een brede aanpak van gedwongen verdwijning van
personen van overheidswege. De kern van het Verdrag vormt de verplichting
tot strafbaarstelling van het misdrijf van gedwongen verdwijning. Tevens roept
het Verdrag een toezichthoudend mechanisme in het leven, het Comité
voor gedwongen verdwijningen. De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft
de strekking van het voorstel van rijkswet, maar maakt daarbij de volgende
kanttekening.
De goedkeuring van het Verdrag wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
In de memorie van toelichting wordt uiteengezet dat de regering van de Nederlandse
Antillen heeft aangegeven medegelding van het Verdrag voor haar land wenselijk
te achten, doch dat nog niet is voorzien in de noodzakelijke uitvoeringswetgeving.
Het is niet duidelijk wanneer deze procedure zijn beslag zal krijgen. De regering
van Aruba beraadt zich nog over de wenselijkheid van medegelding van het Verdrag
voor haar land2.
Gelet op het belang van de voorkoming en bestrijding van gedwongen verdwijningen
van overheidswege en de bescherming van de slachtoffers ervan adviseert de
Raad de medegelding van het Verdrag in alle landen van het Koninkrijk te bevorderen
en in de toelichting te vermelden wanneer de benodigde uitvoeringswetgeving
naar verwachting gereed zal zijn. Indien dit niet mogelijk is, adviseert hij
in de toelichting uiteen te zetten wat de consequenties zijn van het uitblijven
van deze uitvoeringswetgeving en daarbij het belang van het Koninkrijk en
van de internationale rechtsorde bij tijdige goedkeuring en ratificatie van
het onderhavige verdrag voor het gehele Koninkrijk te betrekken. De Raad adviseert
de toelichting aan te vullen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 september
2009, nr. 09.002.371, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het
Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks
aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 oktober 2009, nr. W03.09.0335/II/K,
bied ik U hierbij aan.
Ingevolge het advies van de Raad is de memorie van toelichting onder 1.4.
op het onderdeel Koninkrijkspositie aangevuld. Daarin is opgenomen dat de
Arubaanse regering het ook wenselijk acht dat het verdrag mede voor haar land
zal gelden.
De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel
van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten
van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Minister van Justitie, verzoeken het hierbij
gevoegde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen
en de Staten van Aruba te zenden.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen