32 250 Wijziging van de Wet op het notarisambt naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere onderwerpen in die wet en wijziging van de Wet op het centraal testamentenregister en van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

D VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 31 mei 2011

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel dat voortvloeit uit de evaluatie2 van de Wet op het notarisambt en dient om de integriteit en kwaliteit van het notariaat zoveel mogelijk te bevorderen. Het wetsvoorstel is tot stand gekomen na een uitgebreide consultatie van de betrokken beroepsgroep en kan door de instemmende commentaren op een uitgebreid draagvlak rekenen. Deze leden kunnen zich in de hoofdlijn van het wetsvoorstel vinden, doch zij hebben nog enkele vragen ter noodzakelijke verduidelijking.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het wetsvoorstel goede punten bevat ter verbetering van het notariaat. Met meer dan gewone belangstelling hebben deze leden kennis genomen van het voorstel om de figuur van de toegevoegd notaris in te voeren. Die belangstelling is met name gewekt omdat het voorstel tot invoering van de notaris in dienstbetrekking enkele jaren geleden tot ernstige kritiek van de Eerste Kamer leidde en uiteindelijk is ingetrokken. De voorgestelde nieuwe regeling voor de toegevoegd notaris lijkt een goed alternatief voor het ingetrokken voorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. De bepalingen omtrent de toegevoegd notaris hebben, in tegenstelling tot het eerdere voorstel van een notaris in dienstbetrekking, de volledige instemming van de beroepsgroep. De overdracht van het centraal testamentenregister naar de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), betreft een formalisering van de bestaande situatie die een verbetering heeft gebracht. Tevens is de invoering van een landelijke bewaarplaats voor protocollen onomstreden. De vragen van deze leden concentreren zich dan ook op de versterking van de waarborgen voor de integriteit en de kwaliteit van de beroepsuitoefening waaronder het ambtsgeheim, de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht.

De leden van de SGP-fractie, alsmede de leden van de ChristenUnie-fractie, hebben met belangstelling en in overwegende mate met instemming van het wetsvoorstel kennis genomen. Niettemin hebben deze leden de behoefte de regering enkele vragen voor te leggen.

2. Algemeen

In het WPNR is een artikel van mr. Van den Haak met de titel «Wijziging van de Wet op het notarisambt c.a. Vijf desiderata» verschenen.3 De auteur snijdt een vijftal punten aan, waarin het onderhavige wetsvoorstel tekort zou schieten. De commissie vraagt de regering te reageren op dit artikel, in het bijzonder de eerste vier punten. Ziet de regering daarin aanleiding om in een later stadium de Wna aan te passen?

Alternatief

De laatste jaren is een tendens te bespeuren om de geheimhoudingsplicht c.q. het verschoningsrecht van vertrouwenspersonen als notarissen in te perken in het belang van bestrijding van criminaliteit, in het bijzonder van (financiering van) terrorisme, witwaspraktijken, frauduleuze onroerendgoed- en aandelentransacties. De leden van de CDA-fractie wijzen op het feit dat het kadaster een volledig geautomatiseerd bestand van alle onroerende goederen bevat en alle transacties met onroerend goed daarin te vinden zijn. Daarnaast ligt er in de Tweede Kamer het voorstel van de leden Groot en Recourt4 om alle aandelen in vennootschappen te registreren en derhalve ook alle mutaties via een (semi-)openbaar register, dat uiteraard ook geheel elektronisch zou zijn. Deze leden menen dat het algemeen belang van opsporing van strafbare feiten via of met behulp van onroerend goed en aandelen, het rechtvaardigt een wettelijke voorziening te treffen om dergelijke bestanden gekoppeld digitaal te monitoren teneinde verdachte bewegingen te registreren en naar aanleiding daarvan strafvorderlijk onderzoek te doen. Tegen dergelijke vormen van datamining en profiling hebben zij geen overwegende bezwaren, mits uiteraard de nodige waarborgen worden toegepast, al dan niet via een eerder al voorgestelde onroerend goed autoriteit. Het grote voordeel van een dergelijke systematische screening van veelvuldig voor zware criminaliteit gebruikte vehikels als vennootschappen en onroerend goed is, dat van die screening – die een relatief hoge pakkans oplevert – een sterk preventieve werking uitgaat én er vermeden wordt dat geheimenisdragers in toenemende mate een verlengde arm van politie en Justitie worden. Gaarne vernemen deze leden een reactie van de regering.

In een initiatiefnota5 pleiten de Tweede Kamerleden Groot en Recourt voor het beter instrumenteren van de notaris. Om zijn plicht tot cliëntenonderzoek gemakkelijker te kunnen vervullen, zou de notaris geholpen zijn met een centraal aandeelhoudersregister voor besloten en (niet-beursgenoteerde) naamloze vennootschappen. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe zij oordeelt over dit initiatief?

Verlijden koopovereenkomst

Naar aanleiding van de publicaties over problemen in het onroerend goed domein vragen de leden van de CDA-fractie zich af waarom de regering er niet toe overgaat om bij onroerend goed transacties voor te schrijven dat ook de koopovereenkomst verplicht notarieel moet worden verleden, zoals de commissie Hammerstein heeft voorgesteld. De aan het woord zijnde leden willen nog eens duidelijk horen waarom de regering dit voorstel niet heeft overgenomen, aangezien alleen wetsystematische gronden voor deze weigering niet doorslaggevend kunnen zijn. Men mag er toch van uitgaan, dat de kracht van de notaris tot het bieden van rechtszekerheid niet zit aan het slot van de transactie als hij wordt ingeschakeld bij de transportakte, maar aan het begin als de koopovereenkomst wordt opgesteld.

Declaratiegeschillen

De KNB heeft naar aanleiding van de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Hammerstein met klem bepleit om met betrekking tot declaratiegeschillen de tuchtrechter bevoegd te maken en deze geschillen niet onder te brengen bij de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Een van de meest aansprekende redenen was het feit dat klachten over een declaratie bijna altijd ook het verwijt van een onbehoorlijke gedraging inhouden. De behandeling van de laatstgenoemde klacht hoort bij de tuchtrechter thuis. De leden van de CDA-fractie vragen de regering haar standpunt ten aanzien van de declaratiegeschillen nog eens te heroverwegen.

Onderzoek i.v.m. toezicht notariaat

De leden van de SP-fractie vragen of de regering al een idee heeft wanneer een antwoord op de aangehouden motie Janssen6 kan worden verwacht?

Definitie onroerend goed transacties

De leden van de SGP-fractie, alsmede de leden van de ChristenUnie-fractie, stellen de vraag wat moet worden verstaan onder onroerend goed transacties. Betreft dit alleen aan- en verkooptransacties of bijvoorbeeld ook huur- en verhuur c.q. verpachtingovereenkomsten?

3. Gevolgen marktwerking

De integriteit van notarissen is in de publieke aandacht gekomen omdat – zoals de commissie Hammerstein aangeeft – er signalen worden gehoord dat sommige notarissen ten gevolge van de met de vrije marktwerking samenhangende prijsconcurrentie, de grenzen van de ethiek van het ambt opzoeken. De commissie heeft daarentegen geen harde aanwijzingen gevonden dat de kwaliteit van de dienstverlening te kort zou schieten, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Ook het WODC-rapport van 2008 geeft aan dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn gevonden dat de marktwerking heeft geleid tot een significante aantasting van de integriteit en kwaliteit.7 Wel bestaat de vrees dat er door de concurrentie hier en daar sprake is van verschraling van kwaliteit. Volgens deze leden is het zelfs aannemelijk dat door de druk van concurrentie op de prijs, een aantal notarissen tijd zullen besparen op hun informatie- en adviestaak. Raadpleging van de website <www.degoedkoopstenotaris.nl> geeft aanleiding tot de juistheid van deze veronderstelling. Dit komt deze leden als verontrustend voor. De kwaliteit, die noodzakelijk is ter waarborging van de rechtszekerheid in het maatschappelijk verkeer, dient voorop te staan. Deze komt echter onder spanning wanneer de bekleder van een publiek ambt tegelijkertijd functioneert als een professionele dienstverlener die opereert op een markt. Wanneer dan blijkt dat de concurrentie vooral op prijsvergelijking is gericht – zie de eerder genoemde website – dan kan de dubbele positie van de notaris tot uitglijders leiden. Om die te voorkomen houdt het wetsvoorstel een aantal maatregelen in dat is gericht op de bevordering van de hoge eisen van kwaliteit, onafhankelijkheid en bekwaamheid, die aan een notaris moeten worden gesteld. Doch, het is de vraag of kwaliteitstoezicht alleen daartoe voldoende is. Zouden niet, naast de in het wetsvoorstel genoemde voorstellen, minimumprijzen voor bepaalde ambtshandelingen overweging verdienen? Of zouden aan de offertes van de notaris in ieder geval eisen met betrekking tot de transparantie moeten worden gesteld, dat wil zeggen een specificatie, die net als de prijsopgave, openbaar is?

4. Toezicht beroepsuitoefening

Het toezicht op de kwaliteit van de beroepsuitoefening is volgens het wetsvoorstel in de eerste plaats preventief van aard en wel op twee manieren. Ten eerste door intercollegiale toetsing welke door peers plaatsvindt en ten tweede door het toezicht van het Bureau Financieel Toezicht (BFT), dat nu naast het toezicht op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) ook toetst aan de eisen van de Wet op het notarisambt (Wna). Het BFT valt voor wat betreft het uitoefenen van haar toezichtstaak onder de minister van Financiën, constateren de leden van de CDA-fractie. Het toezicht op de naleving van de Wna is een aangelegenheid waarvoor het Bureau onder de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid & Justitie opereert. Het zal waarschijnlijk zo zijn, dat voor de onderscheiden toezichtstaken verschillende Kamers van het BFT worden ingesteld. Heeft dit consequenties voor de bij een onderzoek noodzakelijke doorbreking van de geheimhoudingsplicht van de notaris? Of meer in het algemeen: Hoe ziet de minister de interferentie tussen het kwaliteitssysteem van de KNB en het BFT als integraal toezichthouder? Is het nodig een wettelijke regeling te treffen over de verhouding tussen de KNB en het BFT voor wat betreft de uitoefening van het toezicht?

Een andere vorm van toezicht wordt uitgeoefend door de tuchtrechter. Het komt deze leden voor dat de vermindering van het aantal tuchtcolleges van 19 tot 5 een bijdrage vormt aan het vergroten van de rechtsgelijkheid in de uitspraken van de colleges. Wordt het wegvallen van de zelfstandige onderzoeksbevoegdheid van de «Kamers voor het notariaat» voldoende ondervangen door het klachtrecht van het BFT en van de KNB op grond van de intervisierapporten?

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag over de betrekkelijke gecompliceerdheid van het toezicht op de notarissen. Naast de intercollegiale toetsing van de KNB en het bestaande administratieve toezicht door het BFT, komt er nu ook nog het meer algemene toezicht krachtens de Wna door het BFT. In hoeverre overlapt deze laatste vorm van toezicht de intercollegiale toetsing van de KNB?

Deze leden veronderstellen dat met de intercollegiale toetsing, die door de KNB krachtens deze wet moet worden opgepakt, vooral beoogd is om notarissen in de uitoefening van hun ambt te ondersteunen en begeleiden. Dat wringt met de aangifte-/meldingsplicht die de KNB heeft, indien zij bij deze intercollegiale toetsing onoorbare zaken aantreft. Is het de toezichthouders van de KNB toegestaan om eerst in overleg te treden met de betreffende notaris om te bezien of deze de onrechtmatigheden zelf ongedaan kan en wil maken, voordat eventueel tot aangifte wordt overgegaan? Hoe ver reikt de aangifteplicht van de KNB en wanneer ontstaat deze? Deze leden menen dat een tussenstap van interne correctie meer past bij het begrip «intercollegiaal», dat immers veel meer begeleiding en ondersteuning suggereert dan een repressief getinte aangifte. Wil de regering dit eens nader toelichten?

5. Beroepsgeheim

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe de verhouding is tussen het toezicht door middel van de rapporten die naar aanleiding van de intercollegiale toetsing zijn gemaakt en de acties die het BFT zelf onderneemt. Is het zo dat het BFT recht heeft op inzage van de intervisierapporten, of kan het BFT alleen kennis nemen van geanonimiseerde en geaccumuleerde rapportages van de intercollegiale toetsing? Vindt er hier geen doorbreking van het beroepsgeheim plaats en wat is de waarde van een toezicht op geanonimiseerde en geaccumuleerde rapporten? Wanneer en in welke gevallen mag de geheimhoudingsplicht door anderen dan door de tuchtrechter worden doorbroken?

Holtman stelt in «Drie aspecten van het Wetsvoorstel Hammerstein», dat met name de scheiding van toezicht en tuchtrecht aanleiding kan geven tot debat.8 Naar zijn mening zit het probleem in de uitkleding van de geheimhoudingsplicht als gevolg van de uitbreiding van het toezicht: «Cliënten verwachten en mogen verwachten, dat hetgeen besproken wordt met de notaris niet verder komt dan de plaats van handeling.» Holtman stelt dat als gevolg van de voorgestelde maatregelen, buitenstaanders als het ware bij de bespreking aanschuiven. Enerzijds moet de notaris zorgen voor een zo uitgebreid mogelijke documentatie teneinde zichzelf te kunnen vrijwaren tegen mogelijke aantijgingen. Anderzijds wordt aan «vreemden», dat wil zeggen toezichthouder, onderzoeker, tuchtrechter en kwaliteitstoetser toegang tot de documentatie verleend. Wat heeft dit voor effect op de vertrouwensrelatie tussen notaris en cliënt, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Is er voldoende balans tussen effectief toezicht en het bevorderen van integriteit en kwaliteit enerzijds, en het belang van het notariële ambtsgeheim en de vertrouwensrelatie met de cliënt anderzijds, zoals in de memorie van toelichting wordt betoogd?9 Kan de regering nog eens met kracht van argumenten aangeven op welke wijze en in welke mate de vertrouwensrelatie tussen de notaris en de cliënt dusdanig gewaarborgd is dat de cliënt erop kan vertrouwen dat hetgeen hij met zijn notaris bespreekt, beheerst wordt door de plicht tot geheimhouding van de notaris en dat inbreuk op die geheimhoudingsplicht uitzondering is? Met name ten aanzien van peer review lijkt de balans tussen het toetsen van kwaliteit enerzijds en de vertrouwensrelatie tussen de notaris en de cliënt anderzijds, verstoord ten detrimente van de vertrouwensrelatie.

Met betrekking tot het wetsvoorstel zelf hebben de leden van de SP-fractie nog een vraag. Op grond van artikel 25 van de Wwft heeft het BFT de bevoegdheid om een transactie die in zijn visie als «ongebruikelijk» had moeten worden gemeld, zelf aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU) te melden. FIU is dan bevoegd om aangifte te doen. Daarmee is echter de geheimhoudingsplicht niet van de baan. Hoe zijn de ervaringen met deze regeling in de Wwft? Komt het vaak voor dat een aangifte door FIU tot niets leidt omdat het beroepsgeheim het onmogelijk maakt om voldoende informatie voor een strafzaak te vergaren? Als dat het geval is, zou dat dan niet een reden kunnen zijn om het BFT de bevoegdheid te geven aangifte te doen en zo nodig met toestemming van de rechter-commissaris de aangetroffen verdachte stukken over te leggen?

6. Loopbaan notaris

Het instituut van de in dienstbetrekking werkzame toegevoegde notaris die krachtens mandaat optreedt, is een grote verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel – dat inmiddels is ingetrokken – van de zelfstandig optredende notaris in dienstbetrekking , menen de leden van de CDA-fractie. Het is echter onduidelijk of het altijd noodzakelijk is om eerst als toegevoegd notaris werkzaam te zijn geweest wanneer men zelfstandig notaris wil worden. Is het mogelijk dat een kandidaat-notaris die in maatschapverband met een notaris optreedt, vervolgens in de plaats van deze notaris gaat functioneren?

Naar de leden van de VVD-fractie begrijpen is het niet mogelijk dat een toegevoegd notaris een maatschap aangaat met de notaris aan wie hij/zij is toegevoegd. Dat ligt ook niet voor de hand aangezien de toegevoegd notaris in dienstbetrekking staat tot de notaris aan wie hij/zij is toegevoegd. De kandidaat-notaris bij hetzelfde kantoor, die ondernemersverantwoordelijkheid wil dragen, kan wél een maatschap aangaan met een of meer notarissen van het kantoor. Nu het wetsvoorstel echter de eis introduceert dat degene die tot notaris wenst te worden benoemd, in de drie jaren voorafgaand aan het verzoek tot benoeming ten minste twee jaar als toegevoegd notaris moet hebben gefunctioneerd, ontstaat er een probleem voor de kandidaat-notaris die al wel een maatschap is aangegaan. Het lijkt waarschijnlijk dat betrokkene uit de maatschap dient te stappen om vervolgens als toegevoegd notaris werkzaamheden te verrichten, teneinde in aanmerking te kunnen komen voor benoeming tot notaris. Is die veronderstelling juist?

Wat betekent dit voor kandidaat-notarissen die onder de huidige wetgeving al zijn toegetreden tot een maatschap, met het oog op een mogelijke benoeming tot notaris? Is voor hen een overgangsregeling voorzien? Of zijn er geen kandidaat-notarissen die zich in deze positie bevinden? Betekent de nieuwe regeling, waarbij men in de drie jaren voorafgaand aan het verzoek tot benoeming van notaris tenminste twee jaren werkzaam moet zijn als toegevoegd notaris, dat de eerstkomende twee jaren na inwerkingtreding van de wet er geen benoemingen tot notaris kunnen plaats vinden?

Stel dat een toegevoegd notaris werkzaam is voor een notaris die, kort voordat de vereiste periode van twee jaren voor de toegevoegd notaris is verstreken, komt te overlijden of anderszins defungeert. De toegevoegd notaris, die overigens aan alle opleidingseisen voldoet, zou graag een verzoek tot benoeming op het vrijgevallen protocol indienen. Is de veronderstelling van deze leden juist dat het dan zinloos is voor de betrokkene om het verzoek in te dienen, omdat hij/zij niet aan het wettelijk vereiste voldoet – zelfs als de termijn van twee jaren nagenoeg volbracht is? Zo ja, welke mogelijkheden resten de toegevoegd notaris vervolgens? Moet hij/zij in dienst treden als toegevoegd notaris bij een van de andere notarissen van het kantoor, zo die er zijn? Of bij een notaris van een ander kantoor – als die al daartoe bereid is – teneinde de periode van twee jaar te kunnen volmaken? Is de veronderstelling juist dat de periode van twee jaren waarin als toegevoegd notaris wordt gewerkt, «verdeeld» kan worden over meerdere notaris werkgevers?

7. Beroepsprocedure verschoningsrecht en relativering geheimhoudingsplicht

De leden van de SP-fractie hebben de brief10 van de regering van 8 april 2011 aan de Tweede Kamer over de positie van de bijzondere geheimhouders met interesse gelezen. Het zou een stap in de goede richting zijn als de beklagprocedure met betrekking tot de vraag of bepaalde stukken al dan niet onder de geheimhoudingsplicht vallen en het beroep tegen de beslissing daarop, zodanig zou worden ingericht dat deze in duur beperkt is. Waar wordt dan aan gedacht? Kan de regering al een tipje van de sluier oplichten?

Een andere vraag over de brief betreft de opmerking dat er aanleiding bestaat de geheimhoudingsplicht voor een deel te relativeren, namelijk waar het objectieve gegevens betreft inzake onroerend goed transacties.11 Die relativering wil de regering aanmerken als uitgangspunt en in het vervolg als beleidslijn hanteren. Hoewel dit deze leden enerzijds als muziek in de oren klinkt, vragen deze leden zich af of dit, gelet op de geldende jurisprudentie, zonder wetswijziging mogelijk is. Of wordt bedoeld dat dit mogelijk is nadat het wetsvoorstel tot beperking van de geheimhoudingsplicht van de notaris, ten aanzien van informatie met betrekking tot zijn derdengeldrekening, tot wet is verheven? In dat geval lijkt het mogelijk dat de informatieplicht wordt ontdoken door geen gebruik te maken van de derdengeldrekening, maar geld op een andere manier weg te sluizen. Gaarne een toelichting.

De aandacht van de leden van de SGP-fractie, alsmede de leden van de ChristenUnie-fractie, werd getrokken door de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 8 april 2011 aan de Tweede Kamer betreffende de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van notarissen (en advocaten).10 In deze brief wordt een onderzoek naar een aparte beroepsprocedure voor beoordeling van de toepassing van het verschoningsrecht aangekondigd – een procedure die aanzienlijk minder tijd zal vergen dan de huidige van artikel 552a WvSv. Tevens wordt een relativering, c.q. beperking van de geheimhoudingsplicht in het vooruitzicht gesteld, ten aanzien van informatie met betrekking tot de derdengeldrekening en derhalve informatie inzake de financiële afwikkeling van (alle) transacties, waaronder onroerendgoedtransacties. Dit laatstgenoemde voornemen heeft inmiddels vorm gekregen door middel van de indiening van een wetsvoorstel13 bij de Tweede Kamer. Deze leden begrepen dat de voornemens van de regering zijn gestoeld op, of ontleend aan een brief van het College van procureurs-generaal van 4 januari 2011. Zij vragen of de bedoelde brief aan de Eerste Kamer kan worden overgelegd. Verder vragen deze leden of de Kamer via de regering kan beschikken over een officiële reactie van de KNB op haar voorstellen en voornemens.

Deze leden hebben ook kennis genomen van een bericht in het Financiële Dagblad van 15 oktober 2010, waarin onder andere de hoofdofficier van het functioneel parket van het OM wordt geciteerd. De genoemde hoofdofficier zou, aldus het bericht, van oordeel zijn dat het hierboven genoemde wetsvoorstel voor het OM niet ver genoeg gaat: «Het wetsvoorstel is een eerste stap, maar ook de tweede stap moet gezet worden.»14 Kan de regering, aannemende dat de geciteerde woorden juist zijn weergegeven, verduidelijken wat met de «tweede stap» kan zijn bedoeld? Is de regering voornemens om, behalve de in de brief aangekondigde voornemens, nog andere voorstellen te doen betreffende de geheimhoudingsplicht dan wel het verschoningsrecht?

8. Tot slot

De leden van de CDA-fractie vragen wat de sanctiemogelijkheden zijn waarover het BFT beschikt. Voor louter administratieve overtredingen kan het BFT bestuurlijke boetes opleggen. Kan het BFT – bij het toezicht krachtens de Wna – naar aanleiding van handelingen in strijd met de kwaliteitseisen, die een notaris in acht moet nemen, meer doen dan een klacht indienen bij de tuchtrechter?

In de memorie van antwoord kondigt de regering aan positionering, samenstelling en benoeming van de leden van de tuchtkamers nader te zullen bezien, zo mogelijk in samenhang met een herziening van de organisatie van de tuchtrechtspraak voor gerechtsdeurwaarders en advocaten.15 De Kaderwet tuchtrecht wordt hier niet genoemd, merken de leden van de SP-fractie op. Zou het niet aanbeveling verdienen om eerst de Kaderwet te behandelen en vervolgens de specifieke tuchtcolleges?

De leden van de vaste commissie voor Justitie zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA) voorzitter, Broekers-Knol (VVD), Doek (CDA), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) vicevoorzitter, Staal (D66), Franken (CDA), Van Bijsterveld (CDA), Janse de Jonge (CDA), Duthler (VVD), Haubrich-Gooskens (PvdA), De Vries (PvdA), Ten Horn (SP), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Lagerwerf-Vergunst (CU), Böhler (GL), (CDA), Strik (GL), Koffeman (PvdD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

X Noot
2

Uitgevoerd door de commissie Hammerstein – ook wel de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt genoemd – in 2006.

X Noot
3

Mr. H.F. Van den Haak, «Wijziging van de Wet op het notarisambt c.a. Vijf desiderata», WPNR 2011, p. 441–451.

X Noot
4

Kamerstukken II 2010/11, 32 608, nr. 2 (initiatiefnota).

X Noot
5

Kamerstukken II 2010/11, 32 608, nr. 2.

X Noot
6

Kamerstukken II 2010/11, 32 250, nr. 11.

X Noot
7

Z.D. Laclé en M.J. ter Voert, Trendrapportage notariaat 2006. Toegankelijkheid, continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening, WODC 2008.

X Noot
8

R.J. Holtman, 'Drie aspecten van het Wetsvoorstel Hammerstein', JBN 2011–5, 27.

X Noot
9

Kamerstukken II 2009/10, 32 250, nr. 3, p. 8.

X Noot
10

Kamerstukken II 2010/11, 32 250, nr. 12.

X Noot
11

Kamerstukken II 2010/11, 32 250, nr. 12, p. 7.

X Noot
13

Kamerstukken II 2010/11, 32 700, nr. 2.

X Noot
14

«OM valt notarisgeheim aan. College van procureurs-generaal wil dat geheimhoudingsplicht notarissen wordt beperkt», Financieel Dagblad, 15 oktober 2010.

X Noot
15

Kamerstukken II 2009/10, 32 250, nr. 3, p. 5.

Naar boven