32 250
Wijziging van de Wet op het notarisambt naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere onderwerpen in die wet en wijziging van de Wet op het centraal testamentenregister

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 26 maart 2010

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de commissie voor Justitie van uw Kamer en ik dank de verschillende kamerfracties voor hun vragen met betrekking tot het wetsvoorstel, die ik hierna graag zal beantwoorden.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de regering meent dat met dit wetsvoorstel integriteitsproblemen binnen het notariaat voldoende kunnen worden aangepakt. Deze vraag kan ik bevestigend beantwoorden. Het wetsvoorstel bevat daartoe een zeer breed pakket aan maatregelen, zoals de invoering van algemeen preventief en onafhankelijk toezicht, de verbetering van de effectiviteit van het tuchtrecht en maatregelen omtrent benoeming, schorsing en ontslag, waaronder de invoering van persoonlijke selectie van kandidaten voor het notarisambt. Daarenboven wordt de geheimhoudingsplicht van de notaris en zijn verschoningsrecht ten behoeve van het toezicht opgeheven; voor de intercollegiale kwaliteitstoetsing en de tuchtrechtspraak was dit reeds het geval, maar wordt dit wettelijk vastgelegd danwel geëxpliciteerd. Dit samenstel aan maatregelen biedt voldoende waarborgen om de integriteit binnen het notariaat te bewaken en te bevorderen, en eventuele overtreding van beroeps- en gedragsnormen aan het licht te brengen om vervolgens daartegen door middel van een bestuurlijke boete of dwangsom of tuchtrechtelijke maatregelen adequaat te kunnen optreden.

De leden van de CDA-fractie stellen enkele vragen over de vastgoedpraktijk in het notariaat in relatie tot de invoering van de vrije tarieven. Ook de leden van de SP-fractie plaatsen kanttekeningen bij de relatie tussen de marktwerking in het notariaat en de integriteit en kwaliteit van de notariële dienstverlening. De notaris is van oudsher ondernemer die concurreert met andere notarissen. De markt voor de notariële dienstverlening is echter altijd in sterke mate gereguleerd geweest om de kwaliteit, integriteit en toegankelijkheid van de notariële dienstverlening te kunnen waarborgen. Belangrijke reguleringsmechanismen daarbij waren, en zijn dat nog altijd, de voorwaarden die zijn verbonden aan de toetreding tot het ambt, het wettelijk monopolie van de notaris en de daarbij behorende ministerieplicht, en de beroeps- en gedragsregels die worden gehandhaafd door toezicht en tuchtrecht. Daarnaast bestonden er tot de invoering van de nieuwe wet, nu ruim tien jaar geleden, door de KNB vastgestelde tarieven. Deze vaste tarieven dienden onder meer om de toegankelijkheid van de notariële dienstverlening te waarborgen, door te voorkomen dat tarieven van een zodanig hoog niveau zouden zijn dat dit de toegang van de burger tot de diensten van de notaris zou kunnen belemmeren. Met de invoering van een vrije tariefsvorming werd de marktwerking versterkt en de ontwikkelingen nadien hebben aangetoond dat het los laten van de tarieven niet heeft geleid tot een algehele stijging van de tarieven, integendeel. Ik kan het beeld bevestigen dat de prijsconcurrentie met betrekking tot notariële dienstverlening met name heeft plaatsgevonden op het terrein van het vastgoed en merk daarbij op dat op dat terrein sprake is geweest van een daling van de tarieven. Er zijn echter geen aanwijzingen dat problemen rond integriteit zich concentreren in dat deel van het notariaat dat zich vooral richt op de vastgoedsector met lagere tarieven. Wel is het zo dat in een aantal van de incidenten waarbij de integriteit van de notaris in het geding was, er een verband met onroerendgoedtransacties kan worden vastgesteld. Dit is onder meer verklaarbaar uit het feit dat dergelijke transacties een zeer groot deel beslaan van de notariële praktijk. Gezien het voorgaande zie ik geen reden voor aanvullende matregelen die specifiek zien op de vastgoedsector.

Wat het effect van de concurrentie op de kwaliteit van de notariële dienstverlening in zijn algemeenheid betreft, heeft noch de evaluatiecommissie1, noch het WODC2 duidelijke aanwijzingen gevonden dat de marktwerking heeft geleid tot een significante aantasting van de integriteit en kwaliteit. De evaluatiecommissie heeft kunnen vaststellen dat de marktwerking in elk geval een aantal positieve effecten heeft gehad, zoals een betere toegankelijkheid en dienstverlening, innovatie en prijsdifferentiatie. Anderzijds heeft de commissie gewezen op een mogelijke verschraling van de kwaliteit bij een aantal notarissen die, onder druk van de concurrentie op de prijs, tijd proberen te besparen op hun informatie- en adviestaak. Een belangrijk effect van concurrentie is dat het een prikkel geeft tot een betere maar ook efficiëntere dienstverlening, met alle voordelen voor de consument van dien. Uiteraard is, gezien het maatschappelijk belang van de notariële dienstverlening, een afdoende waarborging van de kwaliteit daarbij een absolute randvoorwaarde. Ik beschik op dit moment over onvoldoende concrete aanwijzingen om te kunnen vaststellen dat er inderdaad een algemene tendens bestaat dat voornamelijk op prijs wordt geconcurreerd, en niet op kwaliteit. Overigens zou dat zich niet alleen kunnen voordoen als gevolg van een gebrek aan kwaliteit, maar ook in een situatie waarin verschillen in kwaliteit tamelijk gering zijn, bijvoorbeeld door strikte regulering in combinatie met toezicht. Prijsconcurrentie kan in zichzelf dus een positief verschijnsel te zijn, mits de kwaliteit voldoende is gewaarborgd door het stellen van regels en het uitvoeren van kwaliteitstoetsing door de beroepsorganisatie en door handhaving door middel van toezicht en tuchtrecht.

Naar aanleiding van de hernieuwde discussie over de relatie tussen de marktwerking in het notariaat en de kwaliteit van de notariële dienstverlening, heb ik het WODC opdracht gegeven tot het houden van een nieuw onderzoek naar de relatie tussen de tarieven en de kwaliteit van de notariële dienstverlening. Aan de hand van de resultaten van dat onderzoek zal ik in overleg treden met de KNB over de vraag of er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn ter bevordering en waarborging van de kwaliteit van de notariële dienstverlening en van de transparantie van die kwaliteit, en zo ja, welke. Ik zal de suggestie van de CDA-fractie van een puntensysteem daarbij graag betrekken. Het is de taak van de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie om de kwaliteit van de notariële dienstverlening te behartigen en het beleid ten aanzien van die kwaliteit gestalte te geven. Om deze taak te faciliteren en het belang daarvan te benadrukken is in het wetsvoorstel dan ook expliciet bepaald dat het kwaliteitstoetsing een taak is van de KNB, waarbij de deelname voor notarissen verplicht is. Daarnaast beschikt de KNB over een verordenende bevoegdheid voor het opstellen van nadere beroeps- en gedragsregels. Indien er problemen met de kwaliteit of transparantie daarvan voordoen, zouden aanvullende maatregelen ook juist op die kwaliteit gericht zou moeten zijn, en niet zozeer op de wijze waarop de prijzen voor de dienstverlening tot stand komen.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts naar de samenhang tussen het voorliggende wetsvoorstel en verschillende verwante onderwerpen. Wat betreft de herziening van het toezicht met betrekking tot de advocatuur en de gerechtsdeurwaarders verwijs ik graag naar mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 5 maart jl. betreffende het toezicht op de juridische beroepen (Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 VI, nr. 87). Met betrekking tot de relatie van het voorliggende wetsvoorstel met het aangekondigde voorstel voor een Kaderwet tuchtprocesrecht kan ik meedelen dat op een enkel punt (inrichting tuchtrechtelijk vooronderzoek, tuchtrechtelijke boete) daarop is vooruit gelopen. Het wetsvoorstel voor de Kaderwet tuchtprocesrecht zal echter strekken tot de uiteindelijke vervanging van een groot deel van het tuchtprocesrecht in de Wet op het notarisambt (Wna) en andere wetten. Wat betreft de tuchtrechtelijke handhaving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verwijs ik graag naar mijn beantwoording in de volgende paragraaf van de vragen van de leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie over de relatie tussen de uitoefening van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) van het algemeen toezicht op grond van de Wna en de uitoefening van het toezicht op grond van de Wwft.

2. Herinrichting en versterking van de waarborgen voor de integriteit en kwaliteit van de beroepsuitoefening

2.1. De invoering van algemeen preventief toezicht – «toezicht op de naleving»

De leden van de SP-fractie plaatsen enkele kanttekeningen bij de scheiding van toezicht en tuchtrecht en zien in dit verband nog onvoldoende duidelijkheid wat betreft de afbakening van bevoegdheden. Deze leden vragen hierover verdere verheldering. Het toezicht door het BFT en de tuchtrechtspraak vormen tezamen het handhavingstelsel van de Wna en beide zien op handhaving van het geheel van voorschriften op grond van de Wna, inclusief de beroeps- en gedragsregels. Hierdoor wordt voorkomen dat toezicht op bepaalde vlakken zou ontbreken. De scheiding van toezicht en tuchtrecht ziet op de volgende afbakening van bevoegdheden van toezichthouder en tuchtrechter, gezien hun onderscheidenlijke rollen in dit systeem van handhaving. Uitsluitend het BFT is na de inwerkingtreding van de wet belast met de uitoefening van algemeen toezicht op de naleving van de gehele Wna. Het BFT kan bij het constateren van een overtreding tijdens de uitoefening van het toezicht een klacht indienen bij de tuchtrechter, of het kan bepaalde overtredingen op bestuurlijke wijze afdoen door het opleggen van een boete of een dwangsom. De tuchtrechter heeft ten opzichte van de huidige situatie straks niet langer de bevoegdheid om op eigen initiatief tuchtrechtelijk op te treden maar doet dat voortaan naar aanleiding van een klacht. Een klacht kan bij de tuchtrechter worden ingediend door het BFT, maar ook door de KNB of derden.

De leden van de PvdA-fractie stellen enige nadere vragen omtrent de bevoegdheden van het BFT in relatie tot de uitoefening van de tuchtrechtspraak. Hierbij werd met name gevraagd naar een nadere toelichting op de mogelijkheid van het BFT om overtredingen bestuurlijk af te doen, door middel van het opleggen van een boete of dwangsom. De bevoegdheid van het BFT om een klacht in te dienen bij de tuchtrechter blijft ongewijzigd, met de kanttekening dat de toezichtstaak door het BFT wordt verruimd en dat dit logischerwijze zal leiden tot een bredere aanwending van de klachtbevoegdheid. Het BFT heeft de mogelijkheid om voor bepaalde overtredingen van voorschriften van administratieve aard te kiezen voor de oplegging van een boete of last onder dwangsom. De eventuele oplegging van een boete komt dan in de plaats van voorlegging aan de tuchtrechter, een eventuele klacht is voor zover deze ziet op hetzelfde feit dan niet meer ontvankelijk. Met de mogelijkheid van bestuurlijke afdoening kan ten behoeve van het toezicht bij het constateren van lichtere overtredingen sneller en directer corrigerend worden opgetreden, zonder dat een tuchtrechtelijke procedure noodzakelijk is. Uiteraard is ook in deze gevallen nog steeds sprake van overtreding van de beroeps- en gedragsregels. De tuchtrechter blijft bevoegd ter zake van overtredingen die ook op bestuurlijke wijze kunnen worden afgedaan en kan daarover oordelen naar aanleiding van een klacht. Een dergelijke klacht kan ook door het BFT zijn ingediend, indien de omstandigheden van het geval aanleiding geven tot voorlegging aan de tuchtrechter in plaats van het opleggen van een boete of last onder dwangsom. Reden hiervoor zou bijvoorbeeld gelegen kunnen zijn in het feit dat de overtreding van administratieve voorschriften bij herhaling is gepleegd of is samengegaan met ernstigere vergrijpen, waardoor beoordeeling door de tuchtrechter en de inzet van de tuchtrechtelijke sanctiemogelijkheden kan zijn aangewezen.

De leden van de CDA-fractie vragen in verband met het toezicht naar de rol van de KNB. De KNB is een openbaar lichaam voor beroep in de zin van artikel 134 van de Grondwet met verordenende bevoegdheid. Het heeft op grond van artikel 61 van de Wna de taak om de goede beroepsuitoefening en vakbekwaamheid binnen het notariaat te bevorderen. Deze taak omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt. Aan deze taak wordt onder meer uitvoering geven door het opstellen bij verordening van beroeps- en gedragsregels. Voorts voert de KNB kwaliteitstoetsen uit bij haar leden, waarover meer in paragraaf 2.3. Deze laatste taak krijgt in het voorliggende wetsvoorstel een wettelijke basis in het voorgestelde artikel 61a Wna. De betrokkenheid van de KNB bij het toezicht, dat door het BFT zal worden uitgeoefend, zal op de volgende wijze gestalte krijgen. In de toekomst zullen KNB en BFT nauw met elkaar samenwerken, onder meer door uitwisseling van de inzichten omtrent de stand van de beroepsuitoefening die worden verkregen bij de kwaliteitstoetsing respectievelijk het toezicht, om zo de effectiviteit van de kwaliteitsbevordering door de KNB via regelgeving en kwaliteitstoetsing enerzijds en het toezicht door het BFT anderzijds, te vergroten en goed op elkaar te kunnen afstemmen. Het BFT ontvangt geanonimiseerde en geaccumuleerde rapportages uit de kwaliteitstoetsing. Deze samenwerking blijkt tot goede resultaten te leiden. Op het niveau van individuele gevallen kan de KNB bij het constateren van ernstige misstanden zich wenden tot de toezichthouder, het BFT, ofwel rechtstreeks een klacht indienen bij de tuchtrechter.

De leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie stellen enkele vragen over de relatie tussen de uitoefening door het BFT van het algemeen toezicht op grond van de Wna en de uitoefening van het toezicht op grond van de Wwft. Daarbij gaat het met name om het gegeven dat in het wetsvoorstel wordt voorzien in een uitzondering op de geheimhoudingsplicht ten behoeve van het toezicht op grond van de Wna, terwijl een dergelijke uitzondering niet was voorzien voor het Wwft-toezicht. In de memorie van toelichting wordt hieraan de consequentie van een gescheiden uitoefening van de onderscheidenlijke toezichtsbevoegdheden verbonden, om zo een onrechtmatige aanwending van de bevoegdheid tot doorbreking van de geheimhoudingsplicht te voorkomen. Momenteel vindt bij het BFT het Wwft-toezicht op het notariaat en het financieel toezicht op het notariaat door verschillende organisatieonderdelen plaats. Voor geen van beide vormen van toezicht door het BFT is op dit moment voorzien in een uitzondering op de notariële geheimhoudingsplicht. Wel bestaat in de huidige situatie een uitzondering op de geheimhoudingsplicht bij een onderzoek op last van de voorzitter van de kamer van toezicht, dat zowel op overtreding van de Wna als van de Wwft betrekking kan hebben. Met de genoemde leden ben ik het echter eens dat toekomstige divergentie tussen het algemeen toezicht en het Wwft-toezicht op het punt van de geheimhoudingsplicht onwenselijk is. In de begeleidende nota van wijziging is een aanvullende wijziging van de Wwft opgenomen die de uitzondering op de geheimhoudingsplicht regelt ten behoeve van het toezicht op grond van die wet op het notariaat. Deze uitzondering is overeenkomstig de voorgestelde regeling in de Wna en betekent dat een notaris ook bij het Wwft-toezicht zich tegenover de toezichthouders niet op zijn geheimhoudingsplicht kan beroepen. Met deze aanvulling van het voorliggende wetsvoorstel bestaat er straks voor het BFT geen beletsel om beide vormen van toezicht te integreren en door dezelfde personen gelijktijdig te laten uitoefenen.

Naar aanleiding van het voornemen om het BFT te belasten met het algemeen toezicht op het notariaat vragen de leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie en de SP-fractie of het BFT voldoende is toegerust op deze taakuitbreiding. Voor deze uitbreiding van de toezichttaak van het BFT wordt structureel 1 miljoen euro per jaar begroot en is de personele formatie met circa 6 voltijdsformatieplaatsen uitgebreid voor 2010. In 2011 en de volgende jaren zal de personeelsformatie met in totaal nog eens 2 voltijdsformatieplaatsen toenemen. Het BFT zal moeten investeren in nieuwe kennis en kunde. Ook zal een zo efficiënt mogelijke werkwijze moeten worden gekozen. Daartoe zijn ook aanbevelingen gedaan door de evaluatiecommissie voor het BFT onder voorzitterschap van prof. dr. J.G. Kuijl. Door risicogerichte en dynamische toezichtsmethoden te hanteren kan zo effectief mogelijk toezicht worden gehouden. Het maken van keuzes ten aanzien van de beschikbare onderzoekscapaciteit en het stellen van jaarlijkse prioriteiten zijn daarbij onvermijdelijk. Voorts zal door een herschikking van taken ten aanzien van het toezicht op de naleving van de Wwft, capaciteit kunnen worden benut. Wat betreft de toekomstige vormgeving van het toezicht op de gerechtsdeurwaarders en de advocaten wil ik graag verwijzen naar de eerder genoemde brief aan uw Kamer betreffende het toezicht op de juridische beroepen. Wat betreft de gevolgen voor de toerusting van het BFT met betrekking tot de uitvoering van de verschillende beleidsvoornemens in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de Gerechtsdeurwaarderswet1 en in het aanstaande kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van het functioneren van het BFT en van de evaluatie van de tuchtrechtelijke handhaving van de Wwft, zal worden ingegaan in het kader van de wetsvoorstellen ter uitvoering van de beleidsvoornemens.

De leden van de CDA-fractie en de VVD-fractie vragen naar de termijn waarop het BFT onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zal worden gebracht. Ik heb besloten om de uitvoering van dat voornemen te bespoedigen door dit alsnog mee te nemen in het voorliggende wetsvoorstel. Ik verwijs in dit verband graag naar de begeleidende nota van wijziging waarin de hiervoor benodigde wettelijke aanpassingen zijn opgenomen.

2.2 Wijzigingen met betrekking tot de tuchtrechtspraak

Op de vraag van de leden van de SP-fractie op welke termijn er een voorstel kan worden verwacht met betrekking tot de organisatie van de tuchtkamers, kan ik nog geen uitsluitsel geven. Op dit moment zijn de inspanningen gericht op de voorbereiding van de Kaderwet tuchtprocesrecht, naast de andere in voorbereiding zijnde wetsvoorstellen naar aanleiding van de evaluatie van de Gerechtsdeurwaarderswet en naar aanleiding van het rapport van de commissie Van Wijmen.

2.3 Intercollegiale kwaliteitstoetsing door de KNB

De leden van de CDA-fractie vragen naar het karakter van de kwaliteitstoetsing van de KNB en de vorderingen die daarbij zijn gemaakt. In 2004 is de KNB gestart met het ontwikkelen en houden van kwaliteitstoetsingen («audits») bij haar leden, aanvankelijk op vrijwillige basis maar met de totstandkoming van de nieuwe Verordening op de kwaliteit is medewerking hieraan sinds januari 2009 verplicht. Op grond van de genoemde verordening bestaat nu reeds een uitzondering op de notariële geheimhoudingsplicht ten behoeve van de werkzaamheden van de kwaliteitstoetsers van de KNB. De kwaliteitstoetsing wordt georganiseerd door het auditbureau van de KNB, waarvan de kosten worden gedragen door het notariaat zelf. Alle notariskantoren worden eens in de drie jaar bezocht. Jaarlijks worden drie ronden van elk ruim 100 audits uitgevoerd, zodat jaarlijks 285 kantoren met zo’n 320 vestigingen bezocht worden. Voor elke ronde wordt in elk arrondissement een representatieve selectie gemaakt van het notariaat, op basis van de kantooromvang, maar op de ligging van de kantoren. Na drie jaar wordt een kantoor opnieuw bezocht door een andere auditor. Een kantoor met maximaal acht (kandidaat-)notarissen wordt door één auditor bezocht, bij kantoren van een grotere omvang wordt de toetsing door een team van twee of meer auditoren uitgevoerd. Na afloop van de toetsing wordt een rapport van bevindingen opgesteld. In het rapport worden zowel positieve aandachtspunten als verbeterpunten naar aanleiding van geconstateerde tekortkomingen of onvolkomenheden geformuleerd. Mocht klachtwaardig handelen worden vermoed en nadere informatie noodzakelijk worden geacht, dan kan een nadere toetsing worden aanbevolen. In dat geval wordt het kantoor op korte termijn opnieuw bezocht door een team van drie auditoren. Zij verrichten een uitgebreid onderzoek en adviseren over de voortgang. Mocht klachtwaardig handelen blijken dan kan het bestuur van de KNB worden geadviseerd een klacht in te dienen bij de tuchtrechter of de toezichthouder in kennis te stellen. Een mogelijk effect van de kwaliteitstoetsingen wordt gevonden in de aanzienlijke toename van het aantal meldingen door notarissen van ongebruikelijke transacties op grond van de Wwft bij de Financial Intelligence Unit. De aandacht voor dit onderwerp is in ieder geval vergroot en de kennis erover is toegenomen door de consequente aandacht die er in de kwaliteitstoetsingen van de KNB aan wordt besteed. Daar waar de kwaliteit van de notariële dienstverlening in gevaar komt, blijven kantoren onder de aandacht en wordt ingezet op het zoeken naar adequate en tijdige oplossingen voor de tekortkomingen in overleg met de betrokken notaris(sen). In meer algemene zin heeft de intercollegiale kwaliteitstoetsing vanaf 2009 nuttige beleidsinformatie opgeleverd. Aan de vervolgstappen op de bevindingen wordt op verschillende manieren invulling gegeven. Er wordt onder meer gewerkt aan de samenstelling van een overzicht van «best practice» in de notariële praktijk.

Gezien de voorgaande beschrijving van de kwaliteitstoetsingen, kan de conclusie van de leden van de SP-fractie, dat geen sprake is van toezicht, worden bevestigd. De kwaliteitstoetsing is niet primair gericht op de controle van de naleving van voorschriften en op handhaving bij het constateren van overtredingen, maar ziet vooral op het bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en de dienstverlening. De kwaliteitstoetsing stelt de KNB in staat om individuele notariskantoren aanbevelingen te doen ter verbetering van de kwaliteit, het bevordert het bewustzijn binnen de beroepsgroep met betrekking tot de algemene kwaliteitsstandaarden en het verschaft de KNB informatie over de algemene stand van de beroepsuitoefening, benodigd voor de ontwikkeling van het (kwaliteits)beleid van de KNB. Daarnaast hecht ik, net als de leden van de SP-fractie aan goed geregeld, onafhankelijk toezicht. Er is in het wetsvoorstel dan ook voorzien in toezicht, uit te oefenen door het BFT, dat algemeen is en is voorzien van alle benodigde bevoegdheden, inclusief een uitzondering op de geheimhoudingsplicht ten behoeve van dat toezicht. Naast adequaat toezicht is de bevordering door de beroepsorganisatie van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van wezenlijk belang. Toezicht alléén is immers niet voldoende voor het bevorderen en waarborgen van een kwalitatief hoogstaand niveau van de notariële dienstverlening, aangezien dit meer dient te zijn dan louter de naleving van de wet en de beroeps- en gedragsregels. Zoals het toezicht ter controle van de naleving van de regels een negatieve prikkel vormt, zo fungeert de kwaliteitstoetsing door de KNB als positieve prikkel en stimulans ter bevordering van een kwalitatief hoogstaande beroepsuitoefening. In dit opzicht vormt de kwaliteitstoetsing door de KNB een goede en nuttige aanvulling op het toezicht door het BFT. Een toezichtstaak voor de KNB naast het toezicht door het BFT is dan ook niet noodzakelijk, noch wenselijk. Bovendien zal de KNB met het oog op haar wettelijke taak tot behartiging van de zorg voor de eer en aanzien van het ambt, zoals hierboven geschetst, in voorkomende gevallen een klacht indienen bij de tuchtrechter of het BFT als toezichthouder in kennis stellen.

De taak tot bevordering van de kwaliteit, waarvan de kwaliteitstoetsing een onderdeel van vormt, is opgedragen aan de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie. De KNB kan daarnaast ter bevordering van de kwaliteit ook haar verordenende bevoegdheid aanwenden. Deze taken en functies van de KNB hangen met elkaar samen. De voor het ontwikkelen van kwaliteitsstandaarden voor de beroepsuitoefening en het houden van kwaliteitstoetsingen benodigde expertise berust bij de KNB. In antwoord op de vraag van de PvdA-fractie naar het eventueel beleggen van een structurele vorm van kwaliteitstoetsing bij een derde partij, merk ik op dat naar mijn overtuiging de KNB is het best gepositioneerd en toegerust is voor het vervullen van deze taak.

De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de SP vragen met betrekking tot de kwaliteitstoetsingen door de KNB naar de mogelijkheden van het BFT om kennis te kunnen nemen van de informatie uit de resultaten van deze toetsingen. Gezien de aard van de intercollegiale kwaliteitstoetsing is het niet wenselijk dat alle informatie die naar voren komt uit de individuele toetsingen zonder meer wordt doorgegeven aan de toezichthouder en de kwaliteitstoetsing door de KNB daarmee een verlengde zou worden van het toezicht door het BFT. De beroepsbeoefenaars die worden onderworpen aan een toetsing moeten vrijelijk en in vertrouwen met de toetsers van gedachten kunnen wisselen en dossiers laten inzien. Dit vertrouwen wordt geschaad als de bevindingen vervolgens onverkort aan de toezichthouder moeten worden overgelegd. In het wetsvoorstel is daarom bij de afweging tussen het behoud van het karakter en de werking van het systeem van kwaliteitstoetsing enerzijds en het belang van het toezicht anderzijds, gekozen voor een stelsel waarin het niet verboden is voor de toezichthouder om van informatie uit de kwaliteitstoetsing kennis te nemen, zonder dat deze het recht heeft om de afgifte van deze informatie naar eigen inzicht bij de beroepsorganisatie af te dwingen. Het BFT bezit met de toezichtsbevoegdheden die in het wetsvoorstel zijn voorzien over voldoende mogelijkheden om zichzelf van de benodigde informatie te kunnen voorzien en is in dat opzicht dus niet afhankelijk van de KNB. Daarnaast zijn er nog steeds manieren waarop het BFT kan beschikken over informatie over individuele kwaliteitstoetsingen, bijvoorbeeld wanneer de KNB naar aanleiding van bevindingen bij een kwaliteitstoetsing een klacht bij de tuchtrechter indient of het BFT benadert met het verzoek om als toezichthouder op te treden. Uiteraard kan het BFT ook op eigen initiatief de KNB om informatie verzoeken. Het ligt in dit verband voor de hand dat de KNB en het BFT een convenant zullen sluiten, waarin onder meer afspraken zullen worden gemaakt over de onderlinge gegevensuitwisseling. De KNB heeft reeds de bereidheid tot het afsluiten van een dergelijk convenant uitgesproken. De KNB brengt op grond van het huidige toezichtarrangement met betrekking tot de Wwft geanonimiseerd en geaccumuleerd rapport uit aan het BFT over de onderzoeken door de KNB. In de toekomst zouden vergelijkbare afspraken kunnen worden gemaakt over de kwaliteitstoetsingen.

2.4 Aanvullende maatregelen omtrent benoeming, schorsing en ontslag

De leden van de CDA-fractie vragen of de persoonlijke selectie van kandidaten voor het notarisambt meer dan een formaliteit of kennismaking zal zijn. Dit kan ik zonder meer bevestigen. Het wetsvoorstel voorziet in een onderzoek dat zal worden uitgevoerd door de Commissie toegang notariaat, dat een advies over de benoeming zal uitbrengen aan de Minister van Justitie. Het is inderdaad van belang dat dit onderzoek van voldoende diepgang zal zijn en geen vrijblijvend karakter heeft – voor ogen staat hierbij een selectieprocedure die vergelijkbaar is met die voor de benoeming van rechterlijke ambtenaren. Een en ander zal worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, wordt hiermee het huidige systeem waarbij een verzoek uitsluitend om bepaalde redenen kan worden afgewezen, verlaten en kan worden afgezien van benoeming wegens persoonlijke ongeschiktheid van de kandidaat c.q. verzoeker. De bevoegdheid om te besluiten op een verzoek om benoeming krijgt daarmee een ruim en discretionair karakter. De leden van de SP-fractie vragen nog naar de mogelijkheid van opname van de resultaten van de selecties in een jaarlijks verslag. Een jaarlijkse openbare verslaglegging ten aanzien van gesignaleerde trends, algemene ontwikkelingen en aantallen lijkt mij aangewezen. Dit element zal worden meegenomen bij de nadere regeling bij algemene maatregel van bestuur.

2.5 Ambtsgeheim, geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht

De leden van de CDA-fractie vragen naar de mogelijkheid van het geven van de bevoegdheid van de notaris om zijn geheimhoudingsplicht naar eigen oordeel te doorbreken en notarissen te vrijwaren van aansprakelijkheid indien deze geheimhoudingsplicht terecht is doorbroken. Een bijzondere geheimhoudingsplicht, zoals dat volgt uit het notariële ambtsgeheim, kan conform de in de memorie van toelichting aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad onder uitzonderlijke omstandigheden worden doorbroken. Ook de geheimhouder zelf, in dit geval de notaris, beschikt over deze mogelijkheid tot doorbreking. Indien bij rechterlijke toetsing achteraf blijkt dat de doorbreking van de geheimhouding op legitieme gronden berust, zal de geheimhouder daarvoor niet aansprakelijk gesteld kunnen worden. Hetgeen de leden van de CDA-factie in dit verband formuleren is dus reeds tot op zekere hoogte mogelijk. Het voorstel waarop de leden van de CDA-fractie doelen, gaat echter inhoudelijk veel verder. Het strekt tot het geven aan de notaris van de discretionaire bevoegdheid om geheel naar eigen inzicht zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken en strekt bovendien tot een algemene vrijwaring van elke vorm van aansprakelijkheid. Afgezien van het feit dat een dergelijke ingrijpende verandering ook consequenties zou hebben voor het algemeen systeem, met inbegrip van de strafbaarstelling van schending van de geheimhoudingsplicht in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, dat ook geldt voor andere bijzondere geheimhouders, zoals advocaten, medici en geestelijken, laat een dergelijke opzet zich niet verenigen met de aard van een bijzondere geheimhoudingsplicht. De notariële geheimhoudingsplicht zou in een dergelijke situatie van een rechtsplicht verworden tot een geheimhoudingsbevoegdheid, naar eigen inzicht uit te oefenen door de notaris, zonder inhoudelijke criteria voor de uitoefening ervan en zonder rechterlijke toetsing. Dit zou het notariële ambtsgeheim, gezien het doel om de vertrouwelijkheid van hetgeen aan de notaris wordt toevertrouwd te waarborgen, zinledig maken en leiden tot een aantasting van de rechtszekerheid. Cliënten van de notaris zouden dan, in weerwil van de strekking van het ambtsgeheim, geen garantie hebben dat de vertrouwelijkheid daadwerkelijk is verzekerd. De verantwoordelijkheid die op de notaris rust om integer te handelen komt reeds ten volle tot uitdrukking in zijn wettelijke plicht en bevoegdheid om medewerking aan handelingen die hem naar hun aard of strekking onoorbaar blijken, te weigeren. De notaris bezit derhalve over een afdoende wettelijke mogelijkheid èn plicht om zijn integriteit te bewaren. Indien voor een notaris geen aanleiding bestaat om zijn dienstverlening te weigeren, is hij niet gerechtigd om, behoudens de bijzondere omstandigheden erkend in de jurisprudentie en wettelijke uitzonderingen, zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken.

Dezelfde leden vragen of is nagedacht over de mogelijkheid om de geheimhoudingsplicht specifiek voor onroerendgoedtransacties te schrappen. Over de informatie met betrekking tot onroerendgoedtransacties in zijn algemeenheid zou ik ter inleiding het volgende willen opmerken. Alle informatie die over een onroerendgoedtransactie in het kadaster wordt ingeschreven, is openbaar. Voorts wil ik wijzen op een wetsvoorstel dat in voorbereiding is en dat het mogelijk zal maken voor de belastingdienst of opsporingsdiensten om met betrekking tot onroerendgoedtransacties bij de notaris informatie op te vragen over de achterliggende financiële transacties die verlopen via de derdengeldenrekening van de notaris. Mijn streven is erop gericht om dat wetsvoorstel in mei a.s. voor te leggen aan de ministerraad. Ten slotte is in dit verband van belang dat op de notaris ingevolge de Wwft de verplichting rust om ongebruikelijke transacties te melden, hiervoor geldt een uitzondering op zijn geheimhoudingsplicht. Al deze factoren samen zullen het effect van de toepasselijkheid van het ambtsgeheim op onroerendgoedtransacties in belangrijke mate mitigeren. Overigens zullen eventuele malafide bedoelingen met onroerendgoedtransacties voor een notaris lang niet altijd uit de transacties zelf te zijn op te maken en kan hij lang niet altijd van de nadere achtergrond van deze transacties en van de zakelijke relaties tussen partijen op de hoogte zijn. Informatie daarover zal zich in dat geval dan ook niet in de dossiers van de notaris bevinden.

Voor een algemene uitzondering op de geheimhoudingsplicht ten aanzien van informatie die betrekking heeft op onroerendgoedtransacties, is niet gekozen. Een dergelijke uitzondering stuit op bezwaren. Een bezwaar van principiële aard is dat gezien het doel van het ambtsgeheim een onderscheid tussen verschillende soorten van notariële handelingen moeilijk valt te rechtvaardigen. Juist de wettelijk verplichte tussenkomst van de notaris bij onroerendgoedtransacties is een wezenlijk onderdeel van de notariële dienstverlening. Voorts kunnen onroerendgoedtransacties inhoudelijk verbonden zijn met andersoortige notariële dienstverlening, zoals juridische advisering of dienstverlening op andere rechtsgebieden zoals het ondernemingsrecht of het familierecht. Bij een dergelijk onderscheid leidt deze onderlinge verbondenheid van de verschillende soorten van notariële dienstverlening tot juridische afbakeningsproblemen die niet goed te voorkomen zijn, waardoor de grens tussen informatie die al dan niet onder het ambtsgeheim valt onduidelijk zal zijn. Dit zou leiden tot rechtsonzekerheid voor zowel de notaris als zijn cliënt.

Daarnaast zijn er bezwaren van juridisch-systematische en van praktische aard. In de huidige systematiek zien wettelijke uitzonderingen niet op een bepaald onderwerp, maar op specifieke situaties waarin van de notaris informatie wordt gevraagd of zijn medewerking wordt gevorderd. De uitzondering op de geheimhoudingsplicht strekt er dan toe dat een vordering tot het verstrekken van informatie niet kan worden afgeweerd door de geheimhoudingsplicht. Met dit type uitzonderingen valt in beginsel nog steeds alle informatie die bij de notaris berust onder de reikwijdte van zijn ambtsgeheim en is er in dat opzicht geen onderscheid in de mate van vertrouwelijkheid dat leidt tot verschillende soorten van informatie. In het voorliggende wetsvoorstel wordt met de voorgestelde uitzonderingen ten behoeve van de uitoefening van het kwaliteitstoetsing, het toezicht, en het tuchtrecht bij die systematiek aangesloten. Met deze wettelijke uitzonderingen wordt de afscherming van informatie door het ambtsgeheim, in specifieke situaties en ten behoeve van specifieke doeleinden opgeheven. Bij een uitzondering naar onderwerp, zoals een uitzondering ten aanzien van onroerendgoedtransacties, zal met deze systematiek worden gebroken en ontstaan er twee categorieën met een verschillend regime van vertrouwelijkheid. Dit betekent dat de notaris die vervolgens wordt geconfronteerd met een vordering om informatie of om medewerking bij de uitoefening van toezichts- of opsporingsbevoegdheden, per geval zelf moeten beoordelen of de vordering ziet op informatie die al dan niet onder zijn bijzondere geheimhoudingsplicht valt. Ook dan zullen de eerder genoemde afbakeningsproblemen en de daaruit volgende juridische onduidelijkheid voor de notaris zich voordoen. Een dergelijke benadering kan kortom niet leiden tot een juridische heldere situatie en een werkbare oplossing voor de toezichts- en opsporingspraktijk. Gezien het voorgaande is voor de nieuwe wettelijke uitzonderingen op het ambtsgeheim gekozen voor het volgen van de bestaande methode van uitzonderen die uitgaat van de één-op-één relatie tussen de reikwijdte van de beroepsuitoefening en dat van het ambts- of beroepsgeheim.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regeling omtrent het ambtsgeheim en geheimhoudingsplicht analoog zal gaan gelden voor de andere juridische beroepen. Ik kan conform de eerder aangehaalde kamerbrief betreffende het toezicht op de juridische beroepen bevestigen dat ik voornemens ben om ook voor de advocatuur ten behoeve van het toezicht een wettelijke uitzondering op het beroepsgeheim voor te stellen.

De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de SP vragen mij om nader toe te lichten waarom de suggestie van het College van procureurs-generaal niet is overgenomen om te komen tot een algehele uitzondering op de geheimhoudingsplicht ten behoeve van aangifte door het BFT. De redenen hiervoor zijn primair gelegen in de aard en de werking van het ambtsgeheim en de daaruit voortvloeiende bijzondere geheimhoudingsplicht. De grondslag voor een bijzonder ambts- of beroepsgeheim is gelegen in het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de bijzondere geheimhouder moet kunnen wenden. Het notariële ambtsgeheim strekt derhalve naar zijn aard tot instandhouding van de vertrouwelijkheid van informatie die door de cliënt aan de notaris in het kader van zijn beroepsuitoefening is toevertrouwd. Deze vertrouwelijkheid wordt gewaarborgd door de oplegging aan de geheimhouder van een geheimhoudingsplicht en doordat daarnaast is voorzien in verschoningsrechten die een geheimhoudingsplichtige vrijwaren van de verplichting tot het verstrekken van de vertrouwelijke informatie aan toezichthouders, opsporingsdiensten en rechterlijke autoriteiten. Deze verschoningsrechten zijn opgenomen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafvordering. De bijzondere geheimhoudingsplicht is echter niet absoluut en kan op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad worden doorbroken in uitzonderlijke omstandigheden. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is het aan de rechter-commissaris om de afweging te maken of er sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat van informatie die valt onder het notarieel ambtsgeheim kennis mag worden genomen in het belang van de waarheidsvinding. Van zodanig uitzonderlijke omstandigheden is juist sprake indien een notaris wordt verdacht van het plegen van ernstige strafbare feiten «die de kern raken van het werk van een notaris, in het bijzonder zijn maatschappelijke functie». Het geheel van verschoningsrechten en rechterlijke toetsing vormt een gesloten systeem ter waarborging van de eerbiediging van het bijzondere ambts- of beroepsgeheim.

Ook artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat openbare colleges en ambtenaren verplicht tot het doen van aangifte in geval van een misdrijf waarbij een bijzondere ambtsplicht is geschonden of gebruik is gemaakt van een ambt, of door het misdrijf inbreuk wordt gemaakt op een regeling waarvan de uitvoering of zorg voor de naleving aan hen is opgedragen, kent in het derde lid een verschoningsrecht tot waarborging van de geheimhoudingsplicht. Deze bepaling is bij aangifte tegen een notaris van toepassing op de toezichthouders van het BFT vanwege hun afgeleide geheimhoudingsplicht. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is verduidelijkt dat hun geheimhoudingsplicht niet aan het doen van aangifte door het BFT tegen een notaris in de weg staat. Wel volgt uit de werking van die geheimhoudingsplicht een beperking die inhoudt dat bij de aangifte het prijsgeven van informatie die tot een cliënt herleidbaar is, niet is toegestaan. Deze beperking volgt uit de geheimhoudingsplicht en is inherent aan de werking van het ambtsgeheim. Indien het belang van aangifte tegen een cliënt of de notaris op voorhand en zonder enige rechterlijke toetsing of afweging boven het belang van de geheimhoudingsplicht zou worden gesteld, leidt dit tot doorbreking van het gesloten systeem van waarborgen. Informatie die valt onder het ambtsgeheim zou dan door middel van het doen van aangifte via het BFT vrijelijk ter beschikking kunnen komen van opsporingsdiensten. Daarmee zou het notariële ambtsgeheim zijn beoogde werking verliezen en zinledig worden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat malafide notarissen zich weinig gelegen zouden laten liggen aan de plicht tot dienstweigering en het melden van ongebruikelijke transacties. Dit is ontegenzeggelijk juist, maar dat gegeven maakt een algemeen geldende doorbreking van de geheimhoudingplicht ten behoeve van het doen van aangifte niet noodzakelijk. Er is in het voorliggende wetsvoorstel immers voorzien in toezicht waarbij sprake is van een uitzondering op de geheimhoudingsplicht. Dit toezicht maakt het mogelijk om eventuele malafide praktijken van notarissen aan het licht te brengen en hiertegen door de tuchtrechter te laten optreden, bijvoorbeeld door malafide notarissen te ontzetten uit het ambt. Daarnaast is, zoals eerder toegelicht, aangifte tegen de notaris mogelijk. Een dergelijke aangifte kan leiden tot een strafrechtelijk onderzoek en in het kader van dat onderzoek kan door de rechter(-commissaris) worden besloten tot een doorbreking van de geheimhouding. De vrees van de leden van de SP-fractie dat op basis van de aangifte geen nauwkeurige inschatting kan worden gemaakt van de ernst van de feiten deel ik niet, aangezien er geen beperking geldt ten aanzien van het verstrekken van informatie over de aard en omvang van de (vermeende) misdrijven. Op de vraag van deze leden of het openbaar ministerie niet altijd een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van een aangifte door het BFT zou moeten starten, wil ik opmerken dat dit aangifte een sterke aanwijzing kan vormen dat er sprake is van strafbare feiten maar dat de beslissing omtrent het instellen van een strafrechtelijk onderzoek tot de discretionaire bevoegdheid toekomt aan het openbaar ministerie.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie met betrekking tot een eventuele bevoegdheid van het BFT tot het vorderen van inzage bij de KNB, verwijs ik graag naar paragraaf 2.3.

3. De toegevoegd notaris

De leden van de CDA-fractie vragen om aan te geven wat het wezenlijk verschil is tussen de eerder voorgestelde notaris in dienstbetrekking en de in het voorliggende wetsvoorstel voorziene toegevoegd notaris. Wat beide figuren gemeen hebben is dat er voor ervaren kandidaat-notarissen een wettelijke mogelijkheid wordt gecreëerd om in dienst van een notaris-werkgever zelf alle notariële ambtshandelingen te kunnen verrichten, zoals het verlijden van authentieke akten. Het verschil tussen beide is gelegen in de formele positie: de notaris in dienstbetrekking zou zijn bevoegdheden op eigen titel als notaris uitoefenen, de toegevoegd notaris oefent zijn bevoegdheden uit in het mandaat dat wordt gegeven door de notaris. Dit verschil brengt met zich dat de notaris(-werkgever) een verantwoordelijkheid behoudt voor het functioneren van een toegevoegd notaris. Met dit alternatief worden enkele bezwaren vermeden die samenhingen met de vereiste onafhankelijke uitoefening van het publiek ambt, in combinatie met een dienstbetrekking bij een werkgever. Ik kan de leden van de CDA-fractie alsook de leden van de SP-fractie verzekeren dat met de figuur van de toegevoegd notaris een volwaardig alternatief is gevonden dat blijkens de besluitvorming in de ledenraad van de KNB, bestaande uit zowel notarissen als kandidaat-notarissen, voldoende draagvlak heeft in de beroepsgroep. Dit laatste is van essentieel belang omdat, aangezien het gaat om een functie die in dienstverband wordt vervuld, het gebruik en daarmee het succes van de nieuwe figuur afhangt van de mate waarin het aansluit bij de praktijk en voor zowel notarissen als kandidaat-notarissen voordelen biedt.

4. Wijziging van de Wet op het centraal testamentenregister

De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op het voorstel om de verantwoordelijkheid voor het beheer van het centraal testamentenregister over te dragen aan de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Met het opdragen van de verantwoordelijkheid voor het beheer van het register aan de KNB in de wet wordt de huidige situatie, waarbij de KNB deze bevoegdheid in mandaat van de Minister van Justitie uitoefent, geformaliseerd. Naast de overwegingen die de leden reeds noemen, wordt met de overdracht van het beheer van het register deze taak daar neergelegd waar deze op de meest effectieve en efficiënte wijze kan worden uitgevoerd. Het notariaat is zowel leverancier als afnemer van het testamentenregister, de verantwoordelijkheid voor het register zelf past daar goed bij. Daarnaast kan worden opgemerkt dat het notariaat een technisch geavanceerd en goed functionerend intranet heeft, waarop alle notariskantoren zijn aangesloten en waarin het register nu is ondergebracht. Aangezien het notariaat primair belanghebbend is bij het optimaal functioneren van het register, heeft de KNB het systeem technisch inmiddels al ingrijpend gemoderniseerd. Er zijn nog nieuwe aanpassingen voorzien, zoals de koppeling aan een Europees netwerk van nationale testamentenregisters.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Onderdeel N (artikel 21 Wna)

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie welke straf er voor een notaris staat op het ten onrechte niet weigeren van zijn diensten bij een redelijk vermoeden van malversaties, kan ik meedelen dat dit een tuchtrechtelijk vergrijp vormt waarvoor de passende straf zal worden bepaald door de tuchtrechter. Het toezicht door het BFT zal overigens ook op de naleving van deze plicht zien.

De leden van deze fractie vragen voorts naar de mogelijkheid van de cliënt om doorverwijzing te weigeren. In het wetsvoorstel worden twee uitzonderingen op de ministerieplicht geïntroduceerd ten behoeve van doorverwijzing. Aan doorverwijzing binnen hetzelfde notariskantoor wordt de voorwaarde verbonden dat de notaris aan wie wordt doorverwezen het verzoek aanvaardt. Aan doorverwijzing in andere gevallen worden tevens de voorwaarden verbonden dat de doorverwijzing ziet op werkzaamheden van specialistische aard en dat de doorverwijzing bovendien de belangen van de cliënt dient. In beide gevallen kan de cliënt die het niet met de doorverwijzing eens is, uiteraard afzien van verstrekking van de opdracht aan de door hem gekozen notaris, of een klacht indienen bij de geschillencommissie of de tuchtrechter.

Onderdeel O (artikelen 25a en 25b Wna)

De leden van de CDA-fractie vragen naar het aantal gevallen waarin de maatregel van stille bewindvoering jaarlijks zal worden toegepast en of met de invoering van deze voorziening erkend wordt dat notarissen (nog) geen ondernemers zijn. Notarissen zijn van oudsher ondernemers die met elkaar concurreren om de gunst van de cliënt. Daarbij zij wel aangetekend dat notarissen opereren op een traditioneel sterk gereguleerde markt, waarbij de tariefvorming tien jaar geleden is geliberaliseerd. Vanwege het algemeen belang dat gemoeid is met de continuïteit van de notariële dienstverlening, wordt de speciale voorziening van de stille bewindvoering ingevoerd. De nieuwe maatregel zal naar verwachting van de KNB in twee tot vijf gevallen per jaar worden toegepast.

Naar aanleiding van de voorgestelde voorziening van stille bewindvoering vragen de leden van de VVD-fractie waarom een regeling met ingrijpender bevoegdheden de reikwijdte van het wetsvoorstel te buiten zou gaan. De Raad van State maakte in zijn advies een vergelijking met de regeling voor stille bewindvoering in de Faillissementswet. De voorgestelde regeling van stille bewindvoering in de Wna geldt bij wijze van ordemaatregel, op te leggen in een situatie waarin (nog) geen sprake is van faillissement, surséance van betaling of een schuldsaneringsregeling, en is daarom naar zijn aard beperkter en minder ingrijpend van opzet dan de bewindvoering in de gevallen waarop de regeling in de Faillissementswet van toepassing is.

Onderdelen NN tot en met TT (artikelen 93 tot en met 99a Wna)

In reactie op de opmerking van de VVD-fractie over het belanghebbendebegrip graag nog het volgende. Ik ben het met deze leden en de KNB eens dat om oneigenlijk gebruik van het klachtrecht te voorkomen, enige beperking van diegenen die een klacht kunnen indienen. In de voorgestelde tekst is dan ook, in tegenstelling tot in de huidige wettekst, een belanghebbendebegrip opgenomen. Ik wil er in dit verband nog op wijzen dat de voorzitter van de tuchtkamer over de discretionaire bevoegdheid beschikt om klachten die kennelijk niet ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht zijn, af te wijzen. Het is voor de effectiviteit van het tuchtrecht van groot belang dat de kring van diegenen die bevoegd zijn tot indiening van een klacht niet beperkt blijft tot alleen diegenen die een direct en persoonlijk belang hebben bij het voorwerp van de klacht, maar dat ook diegenen met een indirect belang bij een goede beroepsuitoefening, zoals bepaalde belangenorganisaties en overheidsinstanties, toegang hebben tot de tuchtrechter.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Rapport van de Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt, Het beste van twee werelden, Kamerstukken II 2005/06, 23 706, nr. 62, bijlage.

XNoot
2

Z.D. Laclé & M.J. ter Voert, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), Trendrapportage notariaat 2006, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008. Bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 28 maart 2008, Kamerstukken II 2007/2008, 23 706, nr. 69.

XNoot
1

Brief van de Staatssecretaris van Justitie van 3 november 2009, Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 VI, nr. 64.

Naar boven