32 233
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Caymaneilanden zoals gemachtigd krachtens de volmacht van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, met Protocol; ’s Gravenhage, 8 juli 2009

nr. 3
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 december 2009

Binnen de vaste commissie voor Financiën1 hebben enkele fracties de behoefte om over het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Caymaneilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Kamerstuk 32 233, nr. 1), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 10 december 2009 aan de staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 17 december 2009 zijn ze door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Blok

De Adjunct-griffier van de commissie,

Van den Berg

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

Ten aanzien van de Caymaneilanden vragen de leden van de PvdA-fractie zich het volgende af: voor zover vennootschappen geen Vpb betalen, kunnen de Caymaneilanden dan wel gegevens daarover uitwisselen? En heeft de belastingdienst wel gegevens van die vennootschappen?

Voor meer algemene vragen wordt kortheidshalve verwezen naar de vragen gesteld in het verslag van het schriftelijk overleg bij het verdrag met Bermuda inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (Kamerstuk 32 228, nr. 1).

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tax information exchange agreement (hierna: TIEA) met de Caymaneilanden. Ze betreuren het dat het advies van de Raad van State niet is overgenomen om in de toelichting een puntsgewijze opsomming te geven van de afwijkingen van het OESO-modelverdrag. Hier wordt het argument gebruikt dat substantiële afwijkingen wel genoemd zijn, maar dat leidt tot de vraag wat substantieel is en wat niet. Daarom alsnog het verzoek om voor deze en de andere negen verdragen die in dezelfde schriftelijke ronde worden behandeld, toch een puntsgewijze opsomming te geven.

Kan de staatssecretaris alsnog ingaan op de vraag van de Raad van State over het niet opnemen van de uitzondering voor inlichtingen die onder het beroepsgeheim van de raadsman vallen. Waar zit hem nu precies het verschil tussen de verwijzing in artikel 7.2 van de TIEA met de Caymaneilanden en artikel 7.3 volgens het OESO modelverdrag?

Hoe is bepaald dat Nederland optrad als coördinator van een multilaterale onderhandelingsronde in het Zuid-Caribisch gebied? Wat is daarbij de inzet geweest van Nederland? Welke partijen waren hierbij betrokken?

Behoren de Caymaneilanden volgens de staatssecretaris tot de belastingparadijzen, ofwel tax havens? Indien zijn antwoord is dat hij zich aansluit bij de initiatieven van de OESO, kan hij dan zeggen of hij op basis daarvan vindt of de Caymaneilanden een belastingparadijs zijn? Als er zometeen naast de zwarte lijst van de OESO ook geen landen meer op de grijze lijst staan, wil dat dan volgens de staatssecretaris zeggen dat er geen belastingparadijzen meer bestaan?

Is er bij het onderhandelen over het verdrag rekening gehouden met de massale aanwezigheid van hedge funds op de Caymaneilanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uikomst daarvan en valt daarover iets terug te vinden in het verdrag? Klopt het dat hedge funds op de Caymaneilanden een belastingvrijstelling kunnen krijgen van maar liefst 100 jaar? Is de regering bereid met de Caymaneilanden te spreken over de regulering en transparantie van hedge funds? Is het op basis van het voorliggende verdrag of andere verdragen mogelijk om gegevens over individuele hedge funds te verkrijgen van de Caymaneilanden met betrekking tot belastingzaken of over de eigenaren van de hedge funds?

Klopt het dat een wet op de Caymaneilanden de vertrouwelijkheid van bankgegevens garandeert? Hoe verhoudt deze zich tot het gesloten verdrag? In de toelichting bij artikel 5 wordt gesproken van wetgeving die op de Caymaneilanden is aangepast. Wat houden die aanpassingen in?

Op verzoek van de Caymaneilanden is bij het uitputtingsbeginsel in artikel 5 vastgelegd dat onder het gebruik van alle in eigen landen voorhanden middelen mede wordt begrepen het gebruik van verdragen met derde landen als de gevraagde informatie zich in die derde landen bevindt. Betekent dit dat de Caymaneilanden wel op het verzoek ingaan wanneer het verzoek aan het derde land om wat voor reden dan ook is afgewezen of wanneer de zoektocht bij dat derde land niet heeft geleid tot het gewenste resultaat?

Is de staatssecretaris bereid deze en andere TIEA’s periodiek te evalueren om te kijken of ze in de praktijk voldoende effectiviteit blijken te zijn? Is er met het oog op de verwachtte resultaten gekeken in hoeverre het informatie-uitwisselingsverdrag van de Caymaneilanden met de VS in de praktijk effectief is gebleken?

II Reactie van de staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Caymaneilanden wel gegevens kunnen uitwisselen in de situatie dat vennootschappen geen vennootschapsbelasting betalen en of de belastingdienst wel gegevens van die vennootschappen heeft.

Het Verdrag geeft de mogelijkheid om aan de autoriteiten informatie te vragen met betrekking tot naar het recht van de Caymaneilanden opgerichte vennootschappen waarvan een inwoner van Nederland (aanmerkelijk belang) aandeelhouder is. In de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting zal deze aandeelhouder melding (moeten) maken van zijn aandelenbezit in een dergelijke vennootschap. Hierbij is het niet relevant of deze vennootschap vennootschapsbelasting op de Caymaneilanden betaalt. Voor zover de autoriteiten op de Caymaneilanden niet zelf over de gevraagde gegevens beschikken, zullen zij die gegevens moeten inwinnen bij de aldaar gevestigde (formele) bestuurder. Beoordeling van de gegevens kan ook van belang zijn voor de bepaling van de vestigingsplaats van de betreffende vennootschappen.

Met ingang van 1 januari 2010 wordt de gegevensuitvraag nog belangrijker als gevolg van de invoering van het fiscale regime van de afgezonderde particuliere vermogens (APV’s) in art. 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het tussenschuiven van APV’s (vooral trusts) verhindert dan niet langer het zicht op belastingconstructies via de Caymaneilanden. Ook belangen in vennootschappen die gehouden worden door APV’s waarvan de inbrenger of de erfgenamen inwoner zijn van Nederland moeten dan jaarlijks aan de Nederlandse belastingdienst worden gemeld.

Voor de beantwoording van de meer algemene vragen van de leden van de fractie van de PvdA verwijs ik naar de beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het verslag van het schriftelijk overleg bij het verdrag met Bermuda inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (Kamerstuk 32 228, nr. 2).

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

Het verheugt mij dat de leden van de SP-fractie met belangstelling hebben kennisgenomen van het Verdrag tussen Nederland en de Caymaneilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (hierna: het Verdrag).

Naar aanleiding van het verzoek van genoemde leden om een puntsgewijze opsomming van de afwijkingen van het OESO-modelverdrag TIEA merk ik op dat ik daar geen aanleiding toe zie. Bij de onderhandelingen met de diverse landen is de OESO-tekst als uitgangspunt genomen. De inhoudelijke afwijkingen ten opzichte van de OESO-tekst zijn beschreven in de toelichtende nota op het Verdrag. Alleen de louter tekstuele afwijkingen zijn niet toegelicht.

Ten aanzien van de vraag van de leden van de SP-fractie over het beroepsgeheim van advocaten (legal privilege) merk ik op dat noch de plaatsing van deze weigeringsgrond in lid 2 in plaats van in lid 3 van artikel 7 noch de andere bewoordingen in vergelijking met andere verdragen verschil maken qua toepassing in de praktijk. Partijen zijn het er over eens dat deze weigeringsgrond alleen van toepassing is op de vertrouwelijke communicatie tussen een in rechte volledig bevoegde advocaat («admitted to the bar») en zijn cliënt. Deze bepaling komt in soortgelijke bewoordingen ook voor in het verdrag van de Caymaneilanden met de Verenigde Staten. In Nederland is de reikwijdte van deze weigeringsgrond ook voor een belangrijk deel door jurisprudentie bepaald. Het is in ieder geval uitdrukkelijk niet de bedoeling van partijen om deze weigeringsgrond extensief te interpreteren en er bij voorbeeld ook soms door advocaten verstrekte adviezen op fiscaal terrein onder te laten vallen.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de SP-fractie over de rol van Nederland als coördinator van multilaterale onderhandelingen in het Zuid-Caribisch gebied kan ik mededelen dat Nederland zich begin 2009 in OESO kader heeft aangemeld als vrijwilliger om een project in het Caribisch gebied te trekken. Doel van het Zuid-Caribische project was om ook landen die over onvoldoende kennis en middelen beschikken om mee te doen aan het internationale streven naar meer transparantie en intensievere gegevensuitwisseling, in staat te stellen op relatief eenvoudige wijze de benodigde verdragen te sluiten. Dit was ook van belang omdat er bij de meer welvarende landen in de regio (waaronder de Caymaneilanden) en er net buiten (zoals Bermuda) vrees bestond dat door de eigen bereidheid om aan de nieuwe normen te voldoen, de financiële dienstverlening zou kunnen worden verplaatst naar die landen. Door te bevorderen dat een alle landen in de regio omvattend netwerk van verdragen tot stand komt kon deze vrees worden weggenomen. Bovendien werd de multilaterale aanpak ook voor de deelnemende OESO landen een efficiënte manier geacht om verdragen tot stand te brengen met de betrokken landen. Nederland heeft deze doelstellingen van harte onderschreven en heeft in dit kader namens een aantal andere OESO landen (waaronder Ierland, Denemarken, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) met zes jurisdicties in het Zuid-Caribische gebied (Antigua and Barbuda, Saint Kitts and Nevis, Saint Vincent and the Grenadines, Saint Lucia, Dominica en Grenada) onderhandeld. De Nederlandse Antillen en Aruba hebben zich bij het project aangesloten. De thans ook ter goedkeuring voorliggende verdragen met Antigua and Barbuda, met Saint Kitts and Nevis en met Saint Vincent and the Grenadines zijn concrete resultaten voor Nederland van dit project. Ik ben van mening dat ook overigens het doel van het project is bereikt omdat bijna alle landen in het Caribisch gebied inmiddels op de witte lijst staan of bezig zijn de benodigde verdragen te sluiten.

De leden van de SP-fractie vragen of de Caymaneilanden tot de belastingparadijzen behoren.

De Caymaneilanden waren tot voor kort op basis van de OESO criteria aan te merken als een belastingparadijs. Ondanks hun reputatie zijn de Caymaneilanden een actieve partner geweest bij het ontwikkelen van het OESO TIEA modelverdrag en in het voorbereidende werk voor de aanpak van belastingparadijzen. De Cayman eilanden waren bovendien sinds 2004 al in onderhandeling met Nederland over een TIEA. De Caymaneilanden hebben hun nationale wetgeving in 2005 aangepast om informatie-uitwisseling met verdragspartners mogelijk te maken. Door het sluiten van een groot aantal TIEA’s staan de Caymaneilanden inmiddels op de witte lijst en ik heb bij het ondertekenen van het verdrag bevestigd dat de Caymaneilanden op basis van de OESO criteria niet langer als belastingparadijs zijn aan te merken. Daarbij heb ik wel benadrukt dat het tekenen van een verdrag een eerste stap is en dat het uiteindelijk op de toepassing in de praktijk aankomt.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of ik van mening ben dat er straks geen belastingparadijzen meer bestaan. Doordat landen transparant worden en inlichtingen gaan uitwisselen, kwalificeren zij zich niet meer als belastingparadijs. Een laag tarief of het ontbreken van een winstbelasting alleen zijn onvoldoende om een land te kwalificeren als belastingparadijs. Terecht in mijn ogen; ieder land bepaalt immers zelf de belastingmix en de hoogte van de belastingen. Transparantie stelt andere landen in staat om bij te heffen waar zij dat nodig achten. Het is derhalve en goede zaak dat het aantal landen op de grijze lijsten snel verder terugloopt. Ik heb er bovendien vertrouwen in dat de internationale normen van transparantie en gegevensuitwisseling ook voor landen die nog niet op deze lijsten voorkomen een minimum norm zullen vormen.

De vraag of bij de totstandkoming van het Verdrag rekening is gehouden met de aanwezigheid van hedge funds op de Caymaneilanden kan ik positief beantwoorden. Met inachtneming van hetgeen ik in de beantwoording van de vorige vraag schreef over de eigen bevoegdheid van elk land om een belastingstelsel naar eigen inzicht in te richten wil ik mij van een oordeel onthouden over de fiscale mogelijkheden die de Caymaneilanden hedge funds bieden of geboden hebben. Het feit dat aldaar veel hedge funds actief zijn is één van de redenen waarom Nederland al sinds 2004 in gesprek is geweest met de Caymaneilanden. Het verdrag biedt in artikel 5, vierde lid, de mogelijkheid om over de hedge funds op de Caymaneilanden en over de participanten daarin informatie te verkrijgen, uiteraard slechts voorzover dat voor de Nederlandse belastingheffing relevant is.

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat een wet op de Caymaneilanden de vertrouwelijkheid van bankgegevens garandeert en hoe zich dat verhoudt tot dit Verdrag. Voorts willen genoemde leden weten wat de aanpassingen in de wetgeving, zoals vermeld in de toelichting op artikel 5, inhouden.

In artikel 5, lid 4, onderdeel a, van het Verdrag is een specifieke bepaling opgenomen over het uitwisselen van onder andere bankgegevens. Zoals gebruikelijk wordt ook in de Caymaneilanden de vertrouwelijkheid van bankgegevens gegarandeerd. De wetgeving van de Caymaneilanden is in 2005 aangepast om informatie-uitwisseling met verdragspartners, toentertijd met name met de Verenigde Staten waarmee in 2001 een verdrag werd gesloten, mogelijk te maken. In de Tax Information Authority Law (wet nr. 1 van 2005) is een gedetailleerde regeling voor het inwinnen van informatie op de Caymaneilanden ten behoeve van andere landen opgenomen en zijn bevoegdheden toebedeeld aan de Financial Secretary die als de bevoegde autoriteit voor de informatie-uitwisseling is aangewezen. De bedoeling van de verdragen en van deze wet is mede om het bankgeheim te doorbreken in gevallen waarin het verzoekende land een legitiem belang heeft bij het verkrijgen van de informatie. Of het verdrag en de wet op dit punt effectief zijn, zal in de peer reviews moeten blijken die in 2010 in het kader van het Global Forum on Transparency and Exchange of Information zullen starten.

De leden van de SP-fractie vragen of de Caymaneilanden wel op een informatieverzoek zullen ingaan wanneer een verzoek aan een derde land wordt gedaan op basis van het uitputtingsbeginsel en dat verzoek is afgewezen of niet heeft geleid tot het gewenste resultaat. In het protocol bij het verdrag met de Caymaneilanden is de gemeenschappelijke opvatting neergelegd dat het uitputten van de in eigen land voorhanden middelen mede inhoudt dat de mogelijkheden om gezochte informatie op basis van verdragen met derde landen te krijgen, moeten worden uitgeput. Artikel 2 van het verdrag komt overeen met het OESO modelverdrag en bepaalt in essentie dat de gevraagde informatie op het grondgebied van de Caymaneilanden aanwezig moet zijn. Artikel 5, lid 5, onderdeel g, van het Verdrag bepaalt dat de verzoekende autoriteit in zijn verzoek moet verklaren dat de in eigen land voorhanden middelen moet hebben uitgeput alvorens het verzoek te doen. Het gaat bij verzoeken op basis van het verdrag derhalve in beginsel over informatie die in het aangezochte land voorhanden is en niet om informatie die zich in derde landen bevindt. Dit kan zich echter in uitzonderingsgevallen toch voordoen. Zo kan het bij voorbeeld voorkomen dat door Nederland gezochte informatie door een tussenpersoon gevestigd op de Caymaneilanden bij een elders gevestigde cliënt kan worden opgevraagd. De protocolbepaling houdt in dat in gevallen waarin de Nederlandse Belastingdienst al over de gegevens van deze cliënt beschikt, de mogelijkheden moeten worden bezien om de verlangde informatie via de verdragen met het betrokken derde land te verkrijgen alvorens een verzoek om informatie aan de Caymaneilanden te doen. Indien een verzoek aan het derde land niet mogelijk blijkt of het verzoek aan het derde land niet de gewenste informatie oplevert, zullen de Caymaneilanden alsnog de informatie trachten te verkrijgen op basis van dit Verdrag.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de SP-fractie over de wenselijkheid van evaluatie van de TIEA’s bevestig ik graag dat het voornemen bestaat de effectiviteit van de Nederlandse verdragen inzake gegevensuitwisseling periodiek te evalueren. Hierbij zal nauw samengewerkt worden met andere landen in het Global Forum on Transparency and Exchange of Information dat vanaf 2010 zal beginnen met een proces van peer reviews, waaraan ik eerdere refereerde, om de effectiviteit van de verdragen te meten en eventueel verbeteringen voor te stellen. Van het verdrag met de Verenigde Staten is, naar ik heb begrepen, sinds 2001 slechts beperkt gebruikt gemaakt maar er is in de enkele gevallen per jaar op Amerikaans verzoek daadwerkelijk informatie verstrekt door de Caymaneilanden. Met het aantreden van de nieuwe regering in de Verenigde Staten en aldaar in ontwikkeling zijnde nieuwe wetgeving valt een toename van het aantal verzoeken te verwachten. Bedacht dient echter te worden dat zowel in de Verenigde Staten als in Nederland, het krijgen van signalen door de Belastingdienst over de mogelijke aanwezigheid van relevante informatie in andere landen en het op basis daarvan formuleren van verzoeken een tijdrovende zaak is.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP), Sap (GroenLinks) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Pieper (CDA), Aptroot (VVD), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), Elias (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (ChristenUnie), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Heerts (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP), Vendrik (GroenLinks) en Smeets (PvdA).

Naar boven