32 207 Bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Veiligheidswet BES)

C NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 september 2010

Inleiding

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van het CDA, de SP en GroenLinks. In deze nota geef ik mede namens de Minister van Justitie onze reactie op de vragen en opmerkingen. Daarbij wordt zoveel mogelijk de volgorde en indeling van het verslag gevolgd.

Uitvoerbaarheid

De leden van de CDA-fractie merken op dat dit voorstel van wet inhoudelijk een nogal complexe regeling behelst met, zoals de Raad verwoordde, «het risico van onvoldoende inzichtelijkheid voor de praktijk». Daarbij wijzen deze leden erop dat het voorstel een flink aantal delegatiebepalingen kent en verder de nodige planverplichtingen introduceert. Graag ontvangen deze leden een nadere reactie op het door de Raad van State genoemde risico, waarbij ook de bestuurslast en de onderscheiden toezichtarrangementen aandacht krijgen.

De structuur van de regelgeving voor wat betreft de politie is als volgt opgebouwd. In het voorstel van de Rijkswet politie zijn op hoofdlijnen regels opgenomen over de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voorts zijn daarin diverse grondslagen opgenomen voor lagere regelgeving, zowel op koninkrijksniveau (algemene maatregel van rijksbestuur en onderlinge regeling), als op nationaal niveau (bij, dan wel bij of krachtens wet of bij, dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur). Voor zover aan de wetgever in formele zin van elk van de landen de opdracht is gegeven een onderwerp bij (of krachtens) wet te regelen, is dit voor de BES hoofdzakelijk in het voorliggende wetsvoorstel neergelegd.

Voorts zijn in het voorstel van wet de kaders opgenomen voor de inrichting en organisatie van het brandweerkorps alsmede voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing, alsmede delegatiegrondslagen voor het nader invullen van deze kaders.

Wat betreft de diverse grondslagen voor uitvoeringsregelingen benadruk ik dat, zoals in het nader rapport en tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer naar voren is gebracht, het uitgangspunt is dat eerst wordt voorzien in de meest elementaire en noodzakelijke regelgeving. Voorkomen moet worden dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de aanvangsfase met te veel en complexe regelgeving tegelijkertijd worden geconfronteerd. Bij het opstellen van de uitvoeringsregelingen worden de eilanden en anderen betrokken. Niet alleen ter voorkoming van (extra) bestuurslast, maar ook met het oog op de uitvoerbaarheid, wordt waar mogelijk aangesloten bij de huidige praktijk op de BES-eilanden. Dat dit niet altijd mogelijk of wenselijk is, volgt onder meer uit de opgenomen planverplichtingen voor het bestuurscollege respectievelijk gezaghebber. Het in de huidige situatie grotendeels ontbreken van vastgestelde en actuele plannen, terwijl een goede planmatige voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing vereist dat de eilanden zelf de mogelijke risico’s, het gewenste veiligheidsniveau en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen in kaart brengen, brengt mee dat hiermee naar onze mening een grote verbetering wordt behaald. Om zicht op de planvorming te hebben en te houden is in het voorstel van wet de toetsing door de Rijksvertegenwoordiger opgenomen. Ook met inachtneming van voornoemd uitgangspunt acht ik het onvermijdelijk dat het voorstel van wet een zekere bestuurlijke last met zich brengt ten einde een verbetering te kunnen realiseren. Overigens wijs ik erop dat voor zover de regelgeving bestuurslast met zich brengt voor het politiekorps en brandweerkorps, dit niet ten laste van de openbare lichamen komt, maar dit een directe verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als korpsbeheerder, zelf is. Dit betreft zowel het werkgeverschap van de politie- en brandweerambtenaren als het beheer in brede zin.

Daarnaast voorziet het voorstel van wet in een toezichthoudende rol van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (hierna: IOOV). Over de verhouding tussen de IOOV en de Raad voor de rechtshandhaving wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van het CDA hierover.

In het verlengde van de opmerking over de complexiteit van het voorstel als zodanig, vragen de leden van de CDA-fractie naar een analyse van de knelpunten voor daadwerkelijke werking van het voorstel in de praktijk.

Ik heb thans geen aanleiding te veronderstellen dat de voorgeschreven planvormen niet tot stand zullen komen of overlegvormen niet zullen werken. Ik acht het van meer belang dat in de dagelijkse praktijk de partners in de veiligheidsketen gezamenlijk en ieder afzonderlijk adequaat kunnen functioneren, zowel voor wat betreft hun routinematige werkzaamheden, als in geval van incidenten, rampen en crises. Het voorstel van wet biedt daartoe een aantal randvoorwaarden.

Zowel ten aanzien van het politiekorps als het brandweerkorps vormt het houden en krijgen van voldoende kwalitatief personeel een aandachtspunt. Voor het politiekorps is inmiddels een wervingscampagne begonnen voor extra personeel en voor het brandweerpersoneel wordt gewerkt aan het opleiden, zodat wordt voldaan aan de nieuwe opleidingseisen. Overigens zal het voorstel van wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen niet in alle gevallen de oplossing hiervoor kunnen bieden.

Op het terrein van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing heb ik tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer gewezen op de, ook in het Europese deel van Nederland, geconstateerde knelpunten op het operationele niveau, capaciteit, kennis en ervaring, op het tactische niveau, efficiency en effectiviteit, en op het bestuurlijke niveau, eenheid in beleid en het risico op bestuurlijke drukte. In dat verband wil ik vermelden dat ik op het ontwerpbesluit rampenbestrijding en crisisbeheersing BES van de bestuurscolleges kritisch en constructief commentaar heb gekregen. Ik zal dit besluit in nauw overleg met de eilanden bezien en daarbij vooral aandacht besteden aan de uitvoerbaarheid van het besluit. Dit besluit zal om die reden niet op de transitiedatum in werking treden. Dit betekent niet dat er na de transitiedatum feitelijk geen rampenorganisatie bestaat. De huidige veelal (veelal niet gereguleerde) rampenorganisatie op de BES zal in ieder geval tot het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemd ontwerpbesluit blijven bestaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of zij het goed zien dat niet is voorzien in een evaluatie van het voorstel, mede in het licht van de «bestuurslast» en de opmerking in de nota naar aanleiding van het verslag over de flexibiliteit in verband met mogelijk onvoorziene omstandigheden bij de discussie over de algemene maatregel van bestuur.1

Het opnemen van een evaluatiebepaling in het voorstel van wet biedt naar mijn mening geen oplossing voor het signaleren van effecten die vooraf niet of niet geheel waren te overzien en snel aanpassing behoeven. Mede in het licht van de overige vragen en opmerkingen die de evaluatie van (de werking van) de wet betreffen dient te worden benadrukt dat bovenal een monitoring en evaluatie van het functioneren van de organisaties van politie, brandweer en rampenbestrijding zal plaatsvinden, mede via de IOOV. Voor zover daaruit zal blijken dat het functioneren van de desbetreffende organisaties dient te worden verbeterd door aanpassing van wet- en regelgeving, zullen de aanbevelingen daartoe ter harte worden genomen. Daaruit kan eveneens blijken in hoeverre het voorstel van wet voor het lokaal bestuur of betrokken organisaties onevenredig grote bestuurslast met zich brengt. Overigens ligt het in de rede dat de eilandelijke besturen, zeker in de beginfase, ook op verschillende manieren wordt ondersteund, niet alleen door de verantwoordelijke ministeries, maar eveneens via de Vereniging Nederlandse Gemeenten, dan wel individuele gemeenten.

De leden van de SP-fractie vragen of bij het overzicht in de bijlage bij de brief van 17 mei 2010 per algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb), algemene maatregel van rijksbestuur en ministeriële regeling kan worden aangegeven per wanneer invoering noodzakelijk wordt geacht.2

In de bijlage bij deze brief is een overzicht van de uitvoeringsregelingen opgenomen met betrekking tot de politie, de brandweer en de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op de BES-eilanden. Zoals aangegeven, is het uitgangspunt dat eerst wordt voorzien in de meest elementaire en noodzakelijke regelgeving. Hieronder vallen in ieder geval de regelingen die betrekking hebben op de rechtspositie van de ambtenaren van politie en het brandweerpersoneel. Daarbij merk ik op dat hetgeen in de onderlinge regelingen op grond van de Rijkswet politie met Curaçao en Sint Maarten is overeengekomen, met ingang van de transitiedatum in werking moet zijn getreden (artikel 53 van de rijkswet).

Voorts hebben in beginsel de uitvoeringsregelingen die imperatief zijn voorgeschreven, als tijdstip van inwerkingtreding de transitiedatum. Een uitzondering hierop vormen de amvb met regels omtrent categorieën inrichtingen ten aanzien waarvan een bedrijfsbrandweer kan worden aangewezen (artikel 40, vierde lid, van het voorstel van wet) en de amvb met de regels over risico’s zware ongevallen (artikelen 40, vierde lid, en 57 van het voorstel van wet). Beide amvb’s zijn ook gebaseerd op het voorstel van wet «Wet VROM BES». Inmiddels is komen vast te staan dat dit wetsvoorstel pas na het zomerreces bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Dit wetsvoorstel heeft als beoogde datum van inwerkingtreding nog immers 1 januari 2011 heeft. Ook de regeling over de berekening van de kosten van het brandweerkorps op en rond de luchthaven die ten laste komen van de exploitant van de luchthaven zal niet op de transitiedatum in werking treden. Voor het vaststellen van deze regeling is een reëel beeld nodig van de werkelijke kosten die kunnen worden toegerekend aan de luchthaven en dat beeld is er thans niet. Vervolgens zal aan de hand van dit beeld moeten worden beoordeeld in welke mate het verantwoord is deze kosten ten laste te laten komen van de exploitant van de luchthaven.

Voor zover een amvb of ministeriële regeling facultatief is voorgeschreven, volgt uit de facultatieve formulering dat aan de regering wordt overgelaten of de uitvoeringsregeling zal worden vastgesteld. Dit geldt mutatis mutandis in het geval een uitvoeringsregeling deels gebaseerd is op een imperatief en deels op een facultatief geformuleerde bepaling. Bij de facultatief geformuleerde uitvoeringsregelingen geldt ook het uitgangspunt dat eerst wordt voorzien in de meest elementaire en noodzakelijke regelgeving en dat deze uitvoerbaar moet zijn voor de openbare lichamen.

Samenwerking

De leden van de CDA-fractie vragen onder verwijzing naar een passage in de memorie van toelichting of al gesprekken met Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben plaatsgevonden over samenwerking.1 Heeft de regering het perspectief dat deze afspraken inhoudelijk naar tevredenheid zullen uitpakken? Voorts vragen deze leden of tevoren afspraken zullen worden gemaakt met instanties of hulpverleningsdiensten buiten het Koninkrijk die nodig kunnen zijn of gebeurt dat bij gebleken noodzaak in de praktijk?

De leden van de SP-fractie vragen of er bijstandsovereenkomsten met Aruba, Curaçao en/of Sint Maarten en wat de betrokkenheid van het Ministerie van Defensie daarbij is. Zijn er ook nog bijstandsovereenkomsten met andere landen, bijvoorbeeld Frankrijk (Saint Martin), de Verenigde Staten of het nabijgelegen Venezuela?

Volgens de leden van de GroenLinks-fractie zullen Sint Eustatius en Saba in geval van grote calamiteiten ook aangewezen zijn op Sint Maarten. Deze leden vragen welke afspraken daarover zijn gemaakt. Hoe dient te worden begrepen de passage «Samenwerking met crisispartners in de openbare lichamen, maar ook op de omringende eilanden zal waar dat mogelijk is vooral in de praktijk vorm moeten krijgen.»

De passage waarnaar de leden van de CDA-fractie verwijzen, heeft betrekking op zowel de politie als op de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Over de samenwerking op het terrein van de politie hebben Nederland voor wat betreft de BES-eilanden, Curaçao en Sint Maarten een onderlinge regeling getroffen in de vorm van de Rijkswet politie. Die rijkswet voorziet in verschillende vormen van samenwerking, zoals onderling overleg, onderlinge regelingen, onderlinge bijstand, de samenwerking door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie en de tijdelijke handhaving van de samenwerking middels het recherchesamenwerkingsteam.

Wat betreft de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing wordt het bestuurscollege van elk van de openbare lichamen binnen de bij of krachtens het voorstel van wet en de Rijkswet politie, voor wat betreft bijstand door de politie, gestelde regels belast met de (voorbereiding op de) rampenbestrijding en crisisbeheersing.4 Dat is ook de primaire betekenis van het in het voorstel van wet verplicht voorgeschreven rampen- en crisisplan dat het bestuurscollege voor het openbaar lichaam dient vast te stellen. Daarbij is het aan het bestuurscollege om zelf de schaal en vorm te kiezen voor mogelijke samenwerking en om de vereiste kwaliteit te borgen. Na inwerkingtreding van het voorstel van wet verplicht het voorgeschreven rampen- en crisisplan derhalve tot het formaliseren van samenwerkingsafspraken met crisispartners, waaronder andere eilanden.

De leden van de CDA-fractie vragen of inmiddels duidelijkheid bestaat welke crisispartners in de openbare lichamen gevestigd zijn.

Zoals aangegeven in nota naar aanleiding van het verslag, zijn in de huidige situatie de procedures en de rollen van crisispartners niet altijd afdoende vastgelegd.5 In ieder geval kunnen de volgende partijen als crisispartner van de eilandsbesturen worden aangemerkt:

  • het brandweerkorps en het politiekorps;

  • politievrijwilligersorganisaties op Bonaire en Sint Eustatius;

  • het openbaar ministerie (zie Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba);

  • Koninklijke marechaussee en andere onderdelen van de krijgsmacht;

  • Kustwacht (zie de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba);

  • de Rijksvertegenwoordiger;

  • ziekenhuizen;

  • private instellingen, bijvoorbeeld het Rode Kruis, maar ook de bedrijven die olieterminals exploiteren, duikscholen;

  • de weerkorpsen, en

  • de besturen van de omringende eilanden.

De leden van de CDA-fractie ondersteunen dat de uiteenlopende inspecties hun activiteiten onderling afstemmen en samenwerken en vragen hoe dat in de praktijk vorm zal krijgen.

Voor de politie en het politieonderwijs vindt het toezicht uitsluitend plaats door de Raad voor de rechtshandhaving, zij het dat de Raad gebruik maakt van IOOV voor wat betreft de BES. Voor zover de inspectiediensten opereren onder de paraplu van de Raad, wordt de afstemming door de Raad zelf geborgd.

Voor wat betreft de rampenbestrijding en crisisbeheersing zullen tussen de afzonderlijke inspecties afspraken worden gemaakt over wie de eerste verantwoordelijke is. Voor de luchtvaartterreinen en de geneeskundige hulpverlening bij rampenbestrijding is de verantwoordelijkheid reeds in het voorstel van wet (artikel 71, vierde en vijfde lid) geregeld.

De leden van de SP-fractie vragen of afspraken over de samenwerking in één gemeenschappelijke meldkamer gereed zijn en of daarin ook de hulpverlening op zee is meegenomen? Hoe staan de werkzaamheden van de gemeenschappelijke meldkamer ervoor en zullen deze op 10 oktober 2010 gereed zijn? Indien deze niet op die datum gereed zijn, hoe wordt een en ander dan vanaf die datum geregeld?

De afspraken over de samenwerking tussen de diensten die samenwerken in de gemeenschappelijke meldkamer – politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening bij rampen – zijn in de afrondende fase. Ook met de Kustwacht worden gesprekken gevoerd over samenwerking in de meldkamer. Hulpverlening op zee is een onderwerp dat overigens nadrukkelijk wordt meegenomen in de meldkamerprocedures. Overigens wijs ik voor wat betreft de hulpverlening op zee op de passage in de nota naar aanleiding van het verslag, zoals dat aan de Tweede Kamer is aangeboden (blz. 9). Het redden van drenkelingen is formeel een taak van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba (zie de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba). De Kustwacht beschikt over een reddings- en coördinatiecentrum (RCC), dat permanent bemenst is (24/7) waar alle meldingen voor «search and rescue» binnenkomen.

De (technische) werkzaamheden zijn al in een vergevorderd stadium en zullen naar verwachting voor 10 okotber 2010 zijn afgerond. De opbouw van de meldkamer op Saba (back-up) en het opzetten van twee nieuwe sites zullen eind augustus zijn afgerond. Hiermee is de installaties van alle meldkamers afgerond en kan worden overgegaan tot programmering van de randapparatuur en het testen van de meldkamers. Vooralsnog zullen de meldkamers nog via de nu reeds in gebruik zijnde (alarmnummers) bereikbaar zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de grote afstand tussen enerzijds Bonaire en anderzijds Sint Eustatius en Saba geen bezwaar is voor wat betreft één gemeenschappelijke meldkamer. Hoe werkt deze meldkamer als er op meerdere eilanden sprake is van een calamiteit?

Allereerst wil ik erop wijzen dat de geografische ligging van de openbare lichamen in technische zin geen belemmering vormt voor een gemeenschappelijke meldkamer. Bovendien, gelet op de kleinschaligheid van de BES-eilanden en het geringe aantal meldingen, zeker in de kleinere openbare lichamen, is het niet effectief en efficiënt om meer dan één meldkamer in te richten en 24 uur per dag te bemensen. Om die reden is gekozen voor een gemeenschappelijke meldkamer voor de politie, de brandweer en de ambulance. De gemeenschappelijke meldkamer is gevestigd op Bonaire. Op Sint Eustatius en Saba worden voorzieningen getroffen die als back-up kunnen functioneren.

In het geval van een ramp of crisis in één openbaar lichaam werkt de meldkamer ten behoeve van de desbetreffende gezaghebber. Indien op twee of meer eilanden gelijktijdig zich een ramp of crisis voordoet, moeten duidelijke afspraken zijn gemaakt over afhandeling van meldingen en het waarschuwen van de bevolking. Overigens is het (technisch) mogelijk dat de meldkamers op Saba en Sint Eustatius ook zelfstandig kunnen functioneren.

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat de verantwoordelijkheid voor de GHOR bij een grote calamiteit bij de Rijksvertegenwoordiger én de gezaghebbers gezamenlijk ligt. In hoeverre wordt het risico vermeden dat dit leidt tot verschillen van inzicht en wellicht ook tegenstrijdige belangen die voortvarend optreden belemmeren?

Het voorstel van wet legt de verantwoordelijkheid voor het organiseren van de geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing bij het bestuurscollege van elk van de openbare lichamen. Overigens betekent dit niet de GHOR-organisatie zoals in de Wet veiligheidsregio’s in Nederland. In het geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan heeft de gezaghebber van elk van de openbare lichamen het opperbevel en staan degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, onder zijn bevel. Daartoe behoren ook degenen die met deze geneeskundige hulpverlening bij rampen zijn belast. Verschillen van inzicht kan ik, ook middels het voorstel van wet, niet voorkomen. Wel kunnen tegenstrijdige belangen worden voorkomen door middel van de in het voorstel van wet neergelegde aanwijzingsbevoegdheid van de Rijksvertegenwoordiger die bindend is. Daarmee is in ieder geval voortvarend optreden gewaarborgd.

Overige vragen

De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat de IOOV feitelijk toezicht uitoefent onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor de rechtshandhaving, waar het de deskundigheid van de IOOV betreft, en deze Raad bevoegd is, en dat de IOOV toezicht uitoefent direct onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waar het overige taken betreft.

Op grond van de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving is de Raad voor de rechtshandhaving voor wat betreft de inspectie op de politie en het politieonderwijs de bevoegde instantie. Deze rijkswet bepaalt dat de Raad voor de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebruik maakt van terzake deskundige Nederlandse inspectiediensten. Voor de politie en het politieonderwijs betreft dit de IOOV. De deskundigen van de IOOV beschikken over in de rijkswet genoemde bevoegdheden, voor zover deze door de Raad aan hen zijn toegekend, en handelen onder verantwoordelijkheid van de Raad.

Voor wat betreft de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing is de IOOV op grond van de Veiligheidswet BES de bevoegde instantie. Bij de uitoefening van de bevoegdheden handelt de IOOV onder het gezag van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De leden van de SP-fractie lezen dat het brandweerkorps min of meer budgettair neutraal wordt omgevormd tot een korps met een groter aantal vrijwilligers om de slagkracht te vergroten. Deze leden vragen of de regering de indruk deelt dat dit een bijna tegengestelde beweging is aan die in het Europese deel van Nederland.

Gelet op de kleinschaligheid van de eilanden en de aard en omvang van de veiligheidsrisico’s (die sterk afwijkt van de veiligheidsrisico’s in het Europees deel van Nederland) ligt het niet voor de hand om op een typisch Nederlandse wijze om te gaan met die veiligheidsrisico’s. Om op een verantwoorde en doelmatige wijze invulling te geven aan de taken van de brandweer ligt het voor de hand op termijn meer gebruik te maken van vrijwilligers. Overigens zij opgemerkt dat het beroepsdeel van het korps in verhouding altijd groter zal zijn dan het beroepsdeel in het korps van een Nederlandse gemeente van vergelijkbare omvang en bewonersaantal, omdat anders niet voldaan wordt aan uit internationale regelgeving voortvloeiende eisen ten aanzien van de luchthaven.

Daar waar op specifieke momenten kan worden volstaan met vrijwilligers die paraat zijn, ligt het om doelmatigheidsredenen niet in de rede daarvoor professionals vrij te maken.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie welke omvang de afbouw van het beroepskorps per jaar in de komende jaren zal hebben. Om hoeveel brandweerpersoneel zal het gaan voor wie de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gehouden hun in dienst te nemen op grond van het overdrachtsprotocol? Is dat protocol gereed?

Op grond van het overdrachtsprotocol zullen voor de drie eilanden gezamenlijk ongeveer tachtigtal brandweermedewerkers in dienst worden genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dat overdrachtsprotocol is reeds aan het begin van het staatkundig traject tot stand gekomen. Inmiddels is de plaatsingsprocedure bijna afgerond.

De afbouw van het beroepskorps is afhankelijk van de leeftijdsopbouw van het brandweerkorps en de nadere afspraken die gemaakt zullen worden over de pensioengerechtigde leeftijd voor de zwaardere beroepen. Het brandweerkorps is overigens een betrekkelijk jonge organisatie. De verwachting is dat de afbouw van de huidige, volledig professionele organisatie en de opbouw van de nieuwe, gedeeltelijk vrijwilligersorganisatie een geleidelijk proces zal zijn en een behoorlijk aantal jaren in beslag zal nemen.

De leden van de SP-fractie vragen naar de stand van zaken van de vervolmaking van de uitbreiding van het politiebureau op Bonaire en van de werkzaamheden van de implementatiemanagers voor Bonaire op het gebied van de opsporing en basispolitiezorg.

Na de bestuurlijke akkoorden van april dit jaar zijn de werkzaamheden van de uitbreiding van het hoofdbureau van politie op Bonaire weer opgepakt. Het is de bedoeling dat de eerste twee verdiepingen van de nieuwe vleugel van het politiebureau per 10 oktober van dit jaar gereed en gebruiksklaar zijn. De nieuwe, derde verdieping op het politiebureau zou dan in casco gereed zijn en nadien worden ingericht. Na 10 oktober zal ook de verdere renovatie en verbouwing van het overige deel van het kantoor ter hand worden genomen.

Per 1 juni jl. zijn de implementatiemanagers voor de basispolitiezorg en de opsporing op voortvarende wijze met hun werkzaamheden op Bonaire begonnen. Een oriënterende fase hebben zij inmiddels afgerond. Parallel aan de plaatsingsprocedure voor het personeel werken zij de benodigde implementatieplannen op het gebied van opsporing en basispolitiezorg nader uit. De implementatieplannen zullen na de zomer worden gefinaliseerd en met ingang van de transitiedatum zal de uitvoering ter hand worden genomen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de in de artikelen 6 en 7 vastgestelde procedure inzake bijstand door onderdelen van de krijgsmacht in geval van nood snel genoeg kan worden opgetreden.

De bedoeling van de in de genoemde artikelen opgenomen procedure is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande procedures, onder meer vastgelegd in een handboek militaire bijstand. Deze zijn in de praktijk steeds adequaat gebleken, mede door een goed anticiperend optreden door de krijgsmacht.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het brandweerkorps voldoende is toegerust om de taken op de luchthavens te vervullen.

De drie te onderscheiden luchthavens zijn van een dusdanig verschillende orde van gevaarzetting, dat maatwerk geboden is. Dit zowel in personeel als materieel opzicht. Op beide aandachtgebieden zal nog het nodige moeten worden aangepast om het predikaat «voldoende toegerust», naar Nederlandse normen, te kunnen hanteren. Voor wat betreft het personele deel wordt met voorrang gewerkt aan de adequate opleiding, waarbij in het bijzonder gewezen wordt op de opleiding «On Scene Commander», die in samenwerking met de Koninklijke luchtmacht wordt ontwikkeld, het verwerken van modules vliegtuigbrandbestrijding in de reguliere manschap opleidingen en examens vliegtuigbrandbestrijding die momenteel worden afgenomen. Voor wat betreft het materieel, zijn er contacten met leveranciers gelegd om het materiaal te controleren en waar nodig te repareren. Een en ander zal evenwel niet vóór de transitiedatum zijn voltooid.

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-factie wat de consequenties zijn van het gegeven dat de kosten voor de brandweer op en rond de luchthaven in rekening worden gebracht bij de exploitant (artikel 28, derde lid). Wat betekent dit voor de tarieven op de luchthaven en dus voor de bereikbaarheid van de eilanden? Hoe wordt vermeden dat eventuele algemene kosten oneigenlijk aan de luchthaven worden toegerekend? Waarom is deze bepaling niet opgenomen ten aanzien van de zeehavens?

Zoals hiervoor is aangegeven, is voor het vaststellen van deze regeling een inschatting nodig van die kosten mede in relatie tot de draagkracht van de exploitant van de luchthaven. Deze inschatting is thans niet te geven. Voor wat betreft de zeehavens is deze bepaling niet opgenomen, daar dit een volledig eilandelijke aangelegenheid betreft die – anders dan de luchthaven – niet door internationale veiligheidseisen wordt gereguleerd. Voor zover sprake is van een inrichting in de zeehaven die in het geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid, kan het bestuurscollege deze aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de kwetsbaarheid wordt beoordeeld van de BES-eilanden ten aanzien van rampen. Wordt de kwaliteit van de diensten die moeten optreden, voldoende geacht? Kan de regering in dat verband een toelichting geven op de passage «Het ontbreken van een deugdelijk wettelijk kader leidt er in de huidige praktijk toe dat de inwoners van bijvoorbeeld Saba en de toeristen op Saba te maken hebben met functionarissen van de brandweer en rampenbestrijding die onvoldoende zijn opgeleid en toegerust om hun verantwoordelijkheden waar te maken». In hoeverre is louter sprake van een falend wettelijk kader? Hoe dient in dit licht de opmerking te worden geplaatst dat een tekort aan menskracht zeker op de kleinste eilanden een gegeven is en de opmerking dat de eilanden een ambulancezorg kennen die te kleinschalig en ontoereikend is om in geval van een ramp de nodige hulp te verlenen?

In het bijzondere Sint Eustatius en Saba zijn gelet op de geografische ligging kwetsbaar voor het jaarlijkse orkaanseizoen. Het risico van orkanen zal dan ook een belangrijk element zijn in de eilandelijke rampen- en crisisplannen, zoals dit nu al onderdeel uitmaakt van de huidige plannen en draaiboeken.

Niet alleen de afzonderlijke eilandelijke diensten, maar juist ook de samenwerking tussen deze diensten onderling en met de crisispartners is een punt van aandacht. Hoewel de eilanden in het verleden de rampenbestrijding ter hand hebben genomen, werd dit beperkt door het gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel en noodzakelijke materieel. Met de verdere professionalisering van het politiekorps en het brandweerkorps wordt de kwaliteit van de diensten verder verbeterd. Met onder meer de gemeenschappelijke meldkamer, waarin de politie, de brandweer en de ambulancezorg zijn vertegenwoordigd, wordt eveneens aan een verdere verbetering en structurering bijgedragen.

Het is een gegeven dat vooral de kleinste eilanden bij een grote ramp echter altijd aangewezen zullen zijn op hulpverlening van buitenaf. Een volledig ingerichte rampenorganisatie die alle soorten rampen en crises kan aanpakken, is voor de deze eilanden disproportioneel en onbetaalbaar.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte of in de nieuwe situatie, waarin de BES-eilanden onderdeel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel, aan de minimumeisen die in het Europese deel van Nederland aan de rampen- en crisisbestrijding worden gesteld, worden voldaan.

Het eilandelijke karakter, de onderlinge afstand tussen de eilanden en de kleinschaligheid, waaronder de beperkte menskracht, brengen met zich mee dat maatwerk moet worden geleverd, ook ten aanzien van de minimumeisen die dienen te worden gesteld aan de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Gelet op deze en andere factoren ligt het niet in de rede de huidige of toekomstige in het Europese deel van Nederland geldende minimumeisen op het gebied van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing onverkort van toepassing te verklaren op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Kamerstukken II 2009/10, 32 207, nr. 7, blz. 7.

XNoot
2

Kamerstukken II 2009/10, 32 207, nr. 10.

XNoot
4

Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 207, nr. 3, paragraaf 2.4 Verdeling bestuurlijke verantwoordelijkheden.

XNoot
5

Kamerstukken II 2009/10, 32 207, nr. 7, blz. 15–16.

Naar boven