32 206 Wijziging van de Wet wapens en munitie, houdende een volledig verbod van stiletto’s, valmessen en vlindermessen en verduidelijking van de Wet wapens en munitie (volledig verbod stiletto’s, valmessen en vlindermessen)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 19 april 2011

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling en instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog vragen over met name enkele uitvoeringsaspecten van het voorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen met het wetsvoorstel dat de productie, de handel, het bezit en het dragen van stiletto’s, val- en vlindermessen wil verbieden. De doelstelling – het terugdringen van geweld op straat, soms met dodelijke afloop – wordt door hen van harte onderschreven. Wel hebben zij nog enige vragen over de vormgeving en over zekere keuzes die in dit wetsvoorstel wel en niet zijn gemaakt.

De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennis genomen van dit wetsvoorstel. Duidelijkheid omtrent aard en omvang van een strafbepaling zijn van het grootste belang voor een succesvolle handhaving. Omtrent die handhaving hebben deze leden nog wel vragen.

2. Duidelijkheid strafbaarstelling

In de tekst van het voorstel en de toelichting wordt onder meer ingegaan op de begripsomschrijving van «opvouwbare messen». De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat nu precies onder deze categorie in de Wet wapens en munitie moet worden verstaan. Kan een opvouwbaar mes worden aangemerkt als een wapen in de zin van de Wwm? Deze leden denken daarbij aan het befaamde Zwitserse zakmes en andere, opvouwbare messen die primair een maatschappelijke functie beogen te hebben. Zij wijzen in dit verband op de artikelen 7 EVRM en 1 WvSr. Op basis van deze artikelen dient een strafbepaling immers te voldoen aan het «voorzienbaarheidsvereiste». De verboden gedraging zal dus voldoende duidelijk moet worden omschreven in de wet. Het is naar de mening van deze leden in de praktijk niet aanstonds duidelijk dat een mes een regulier maatschappelijk doel dient. Dit mede met het oog op de keuze van de regering om af te zien van een algemeen verbod op opvouwbare messen. Graag een reactie van de regering op dit vraagstuk.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nog eens in te gaan op onder welke omstandigheden het dragen van een opvouwbaar mes wel en niet strafbaar is. Wanneer heeft een mes in opgevouwen staat (g)een dreigend voorkomen en is het dragen daarvan om die reden (niet) verboden? Wanneer is een mes, gezien de aard en het uiterlijk, wel of niet specifiek vervaardigd voor reguliere maatschappelijk aanvaarde gebruiksdoeleinden en is het dragen daarvan om die reden – wederom – al dan niet verboden? Deze leden vragen de regering bij wie de beslissingsbevoegdheid in deze ligt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat de vraag of een mes een «dreigend voorkomen» heeft in enige mate subjectief is.2 Waar het bij dit type messen om gaat, aldus de toelichting, is dat dit bij een groep personen als dreigend kan worden ervaren. Een verbod op het dragen van een dergelijk mes op voor publiek toegankelijke plaatsen geeft de politie een middel in handen om tot inbeslagname over te gaan. Deze leden vragen zich af, hoezeer zij ook dit doel kunnen billijken, of een dergelijke delictsomschrijving – waarbij geprobeerd is de kool van het gewenste verbod en de geit van de evenzeer gewenste straffeloosheid te sparen – nog voldoet aan de voorwaarde dat de strafbaarstelling helder en kenbaar is. Voor inbeslagname is dit element misschien nog niet zo problematisch, voor het vervolgtraject van een strafrechtelijke vervolging wel. Onderkent de regering dit probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zal dit het hoofd worden geboden? Wat dient de rechter te beslissen als de eigenaar van een opvouwbaar mes, niet zijnde een stiletto, val- of vlindermes, de eigendom terugvordert en zich daarbij beroept op het ontbreken van iedere indicatie van een dreigend voorkomen? Kan het zo zijn dat de inbeslagname dan alsnog onrechtmatig wordt verklaard? Of leidt het feit dat omstanders of de verbalisant de situatie als dreigend hebben ervaren ertoe dat het in beslag genomen mes verbeurd wordt verklaard, en dat de drager als gevolg van deze ervaring een strafbaar feit heeft gepleegd?

3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het voorstel beoogt een totaalverbod voor stiletto’s, valmessen en vlindermessen in te voeren. De leden van de CDA-fractie onderschrijven het voorstel, met name gelet op het feit dat vooral jongeren – waaronder scholieren – in het bezit zijn van dergelijke messen. Deze leden vragen zich af op welke wijze de regering het totaalverbod gaat handhaven. In dit verband wijzen zij op de bijdrage van scholen voor de uitvoering van deze wet. Nu al vindt discussie plaats over de verantwoordelijkheden voor de handhaving van wetten door de leiding van de school, Inspectie van het (voortgezet) onderwijs en de politie. Over de rol van scholen wordt een en ander opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag.3 Deze leden verwijzen in dit kader naar de Wet op het onderwijstoezicht. De Inspectie kent ook vertrouwensinspecteurs die met name ook fysiek geweld, discriminatie, radicalisering en dergelijke signaleren. Tot de taak van de Inspectie behoort ook controle op het schoolklimaat.4 Bekend is dat in de huidige situatie inspecties van kluisjes op scholen plaatsvindt onder leiding en toezicht van de politie. Blijft dat een taak van de Inspectie van het onderwijs volgens bovenstaande wet of gaat hierin verandering komen en zo ja, welke instantie acht de regering al eerste verantwoordelijk voor de uitvoering van dit wetsvoorstel?

Handel op internet is in deze tijd een normaal verschijnsel. De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat de handel in stiletto’s ook via internet loopt. Kan de regering aangeven op welke wijze zij, in nauwe samenwerking met andere landen, deze handel wil aanpakken of dat zij het laat bij een enkele pilot van het Landelijk Platform Vuurwapens, zo is de vraag.

3.1 Inleverplicht

Indien het voorstel kracht van wet krijgt en het verbod op stiletto’s en dergelijke wordt uitgebreid, doet zich naar de mening van de leden van de CDA-fractie de vraag voor op welke wijze de regering de huidige bezitters (eigenaren) van stiletto’s en dingen informeert en de gelegenheid geeft om hun (dan verboden) wapens in te leveren. Deze leden lezen in het voorstel tevens dat verzamelaars de mogelijkheid krijgen tot ontheffing. Geldt dit ook voor musea (historische wapens) en andere tentoonstellingsmogelijkheden, zo is de vraag. Vraag is tevens aan welke voorwaarden deze ontheffing wordt verbonden.

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag over de kwestie van eigendomsrechten na invoering van het verbod op een bepaald type mes. Vanaf dat moment zitten verschillende overwegend dumphandelaren met handelswaar waarvan het bezit en de verkoop voorheen toegestaan was en nadien strafrechtelijk verboden. Wel wordt hen enige tijd gegeven de messen bij de politie in te leveren zonder vrees voor strafvervolging. Deze leden vragen de regering of daar enigerlei compensatie tegenover staat. Zo nee, is de regering niet beducht voor de claim dat de overheid met een strafbaarstelling van een voorheen legale handel een bepaalde sector onevenredig dupeert?

De leden van de SP-fractie hebben omtrent de handhaving nog enkele vragen aan de regering. Omdat het bezit van bepaalde messen nu een strafbaar feit wordt moeten ze worden ingeleverd bij de politie. Er komt een campagne en de bezitters (lees: jongeren) hebben dan een week de tijd om hun bezitting in te leveren. Deze leden vragen zich af of de inleverplicht ook geldt voor handelaren. Voorts vragen zij zich af waarom er gekozen is voor een zo korte inlevertermijn. Zij vragen de regering tevens of er zicht is op hoe jongeren denken over die inleverplicht. Is enig onderzoek gedaan naar de vraag of, en zo ja waarom, die jongeren hun wapen zouden inleveren? Is erover nagedacht om enige compensatie voor het verlies van eigendom in het vooruitzicht te stellen? Zo nee, waarom niet? De Raad van State wijst op de verhouding van dit verbod tot het recht op bescherming van eigendom5. Deze leden begrijpen dat het voor de politie buitengewoon lastig is om de lemmeten te moeten meten alvorens tot inbeslagname over te kunnen gaan en heeft daarom begrip voor deze wetswijziging. Desalniettemin hechten zij aan een betrouwbare overheid en zien zij niet dat daaraan met dit wetsvoorstel is voldaan. Noch de individuele eigenaar noch de legale handelaar is enige tegemoetkoming voor het verlies van eigendom of inkomsten in het vooruitzicht gesteld. Als reactie op de opmerking van de Raad van State stelt de regering dat het verlies van eigendom wordt gerechtvaardigd door de bescherming van de openbare orde en veiligheid. Hier maakt de regering naar de mening van deze leden een denkfout: het verbod op de desbetreffende messen wordt wel gerechtvaardigd door de openbare orde en veiligheid, maar het niet toekennen van enige compensatie niet. Graag een reactie van de regering.

4. Tot slot

Het voorstel heeft ook betrekking op de inzet van geweldsmiddelen. In het voorstel wordt aan de minister de bevoegdheid verleend om «categorie I wapens» aan de politie toe te kennen.6 De leden van de CDA-fractie vragen zich af of deze bevoegdheid tevens ziet op andere handhavingfunctionarissen niet zijnde politie, die tevens belast zijn met de opsporing van strafbare feiten. Zij denken in dit verband onder meer aan spoorwegpolitie, Boa’s en particuliere beveiligingsorganisaties. Graag zien deze leden een reactie van de regering op deze vraagpunten.

De regering stelt in de memorie van toelichting dat plaatselijke verordeningen, voor zover zij in strijd komen met de voorschriften van de Wwm, komen te vervallen7. De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe dat feitelijk gerealiseerd wordt. Krijgen alle gemeenten bericht dat zij zo’n bepaling, indien aanwezig, moeten schrappen?

De leden van de vaste commissie voor Justitie zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), Doek (CDA), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), vicevoorzitter, Staal (D66), Franken (CDA), Van Bijsterveld (CDA), Janse de Jonge (CDA), Duthler (VVD), Haubrich-Gooskens (PvdA), De Vries (PvdA), Ten Horn (SP), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Lagerwerf-Vergunst (CU), Böhler (GL), (CDA), Strik (GL), Koffeman (PvdD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

X Noot
2

Kamerstukken II 2009/10, 32 206, nr. 6.

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 206, nr. 6, p. 5.

X Noot
4

Artikel 11, tweede lid, sub 2 Wet op het onderwijstoezicht.

X Noot
5

Artikel 1, Protocol 1 bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

X Noot
6

Artikel 13 Wwm (nieuw). Op grond van artikel 49 Politiewet kunnen de ministers ook bij ministeriële regeling regels stellen over de bewapening van de politie.

X Noot
7

Kamerstukken II 2009/10, 32 206, nr. 3, p. 4.

Naar boven