32 201 Herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

Nr. 73 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2014

Met de kwartaalrapportage houd ik u, naast de geannoteerde agenda voor en het verslag van de Landbouw- en Visserijraad (de Raad), periodiek op de hoogte van de ontwikkelingen in EU-verband in de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB).

Stand van zaken discardplannen

Discardplannen pelagische visserij

Met de Geannoteerde Agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 16 en 17 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32 nr. 789) bent u geïnformeerd over de aanbevelingen voor discardplannen voor de pelagische visserij1 die regionaal worden opgesteld. Omdat er nog geen meerjarenplannen voor de betrokken bestanden zijn, kan op basis van een discardplan voorlopig invulling worden gegeven aan enkele onderdelen van de aanlandplicht.

In de eerste week van juli 2014 hebben de Scheveningengroep voor de Noordzee en de Noordwestelijke Wateren Raad voor de Noordwestelijke wateren gezamenlijke aanbevelingen voor discardplannen voor de pelagische visserij ingediend bij de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft deze vervolgens voorgelegd aan het wetenschappelijk, technisch en economisch comité voor visserij (Scientific, Technical and Economic Committee for Fisheries – STECF) voor een wetenschappelijke toets.

Bij een positieve beoordeling kan de Europese Commissie de discardplannen vaststellen met een gedelegeerde handeling. De discardplannen hebben een looptijd van drie jaar.

Nederland heeft voor de pelagische visserij in de Noordwestelijke wateren een aanvraag ingediend voor een de minimis vrijstelling voor evervis. De de minimis vrijstelling houdt in dat maximaal 7% van de vangsten van een bepaalde soort gediscard mag worden (aflopend naar 5% in vier jaar na de ingangsdatum voor de betreffende visserij), mits wetenschappelijk is aangetoond dat niet selectiever gevist kan worden dan wel dat er disproportionele kosten gepaard gaan met het aanlanden van de ongewenste vangsten. In de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 16 en 17 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32 nr. 789) heb ik u erover geïnformeerd dat enkele lidstaten afwijzend tegenover het Nederlandse verzoek stonden. Na een moeilijke onderhandeling ben ik met de Ierse Minister tot een compromis gekomen. In tegenstelling tot een de minimis gerelateerd aan de horsmakreelvangsten, is de de minimis voor evervis nu 1% van de evervis TAC in het eerste jaar en 0,75% in het tweede jaar. Het percentage voor het derde jaar wordt vastgesteld op basis van monitoringsgegevens uit het eerste jaar en het tweede jaar.

Naast de de minimis voor evervis voor de Nederlandse sector zijn in de gezamenlijke aanbevelingen voor een discardplan voor de pelagische visserij in de Noordwestelijke wateren drie Franse verzoeken voor een de minimis vrijstelling opgenomen. Er was in de Noordwestelijke Waterenraad overeenstemming over een de minimis verzoek voor een enkele visser op blauwe wijting met verwerking aan boord. Twee andere verzoeken – één voor beschadigde vis in de albacore tonijnvisserij en één voor de kleinschalige pelagische visserij – zijn voorgelegd aan het STECF voor een advies.

Voor de Noordzee heeft Frankrijk hetzelfde verzoek ingediend voor een de minimis voor de kleinschalige pelagische visserij. Daarnaast hebben Denemarken en Zweden drie verzoeken ingediend voor een uitzondering in verband met een hoge overlevingskans in de pelagische visserij met ringzegen (purse seine) en pound nets. Deze verzoeken zijn ook aan het STECF voorgelegd voor advies. Op basis van het STECF zal de Scheveningengroep een besluit nemen over deze uitzonderingsverzoeken.

Pelagic AC advies

Op 11 juni 2014 heb ik u met de beantwoording van de inbreng van de Tweede Kamer in het Schriftelijk Overleg van 10 juni geïnformeerd over de verschillende standpunten van de lidstaten en de Pelagische Adviesraad (Pelagic AC). Op grond van artikel 44 lid 4 van het GVB hebben de betrokken lidstaten een reactie moeten geven op de aanbevelingen van de Adviesraden en indien de voorgestelde maatregelen afwijken van het advies van de Adviesraad, moet daarbij een motivatie worden aangeleverd. De Scheveningengroep heeft in de gemeenschappelijke aanbevelingen een motivatie opgenomen en heeft tevens een schriftelijke reactie gegeven aan de Pelagic AC. De Noordwestelijke Wateren Raad heeft de motivatie nog niet op papier gezet, maar in de Noordwestelijke Wateren Raad zijn vergelijkbare discussies geweest. De Scheveningengroep en de Noordwestelijke Wateren Raad hebben nauw samengewerkt bij het opstellen van het pelagische discardplan.

De gemeenschappelijke aanbevelingen voor het discardplan voor de Noordzee en de Noordwestelijke wateren bevatten geen voorstellen tot wijziging van de minimum instandhoudingsreferentiemaat, in lijn met het advies van de Pelagic AC. Daarnaast bevat de gemeenschappelijke aanbeveling voor een discardplan voor de Noordzee drie verzoeken om een uitzondering in verband met hoge overleving in de ringzegenvisserij en de pound-netvisserij. Deze aanvragen volgen dezelfde redenering als het advies van de Pelagic AC. De Scheveningengroep en de Noordwestelijke Wateren Raad hebben uitgebreid gediscussieerd over het advies van de Pelagic AC ten aanzien van de de minimis vrijstellingen. De Scheveningengroep en de Noordwestelijke Wateren Raad hebben uiteindelijk gekozen voor een case-by-case benadering voor de de minimis. De vrijstelling wordt alleen in specifieke gevallen toegekend, wanneer onderbouwd kan worden dat de uitzondering echt nodig is. De adviezen ten aanzien van de interspecies flexibiliteit, controle en force majeure vallen buiten de scope van de aanbevelingen voor een discardplan. De Scheveningengroep en de Noordwestelijke Wateren Raad hebben deze adviezen van de Pelagic AC daarom niet overgenomen.

Discardplannen voor de demersale visserij

Op 1 januari 2016 treedt de aanlandplicht in werking voor de demersale visserij2, allereerst voor de doelsoorten. De Scheveningengroep zal een aanbeveling doen voor een discardplan dat uit drie onderdelen bestaat; 1) twinrig-tuigen, 2) boomkortuigen, 3) staand want, drijfnetten en pound nets.

Nederland neemt het voortouw bij het opstellen van de aanbevelingen voor visserij met boomkortuigen – doelsoorten schol en tong. Het Verenigd Koninkrijk (VK) neemt het voortouw bij het opstellen van aanbevelingen voor het discardplan voor visserij met twinrig-tuigen op doelsoorten zoals schol, Noorse kreeftjes en kabeljauw. Denemarken neemt het voortouw voor de aanbevelingen voor staand want, drijfnetten en pound nets.

Deze aanbevelingen voor de discardplannen moeten uiterlijk in juni 2015 worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De voorbereidingen zijn reeds gestart. De Regionale Advies Raden North Sea AC en Long Distance AC worden bij het proces uiteraard nadrukkelijk betrokken.

Uit het proces van de pelagische discardplannen kunnen we leren dat het van belang is gevraagde uitzonderingen goed wetenschappelijk te onderbouwen. Uitzonderingsverzoeken die onvoldoende onderbouwd waren, bijvoorbeeld omdat de noodzaak onvoldoende was aangetoond, of er geen onderzoekresultaten beschikbaar waren die in ieder geval een indicatie geven van de kansen op overleving, hebben de aanbevelingen niet gehaald. Mijn inzet is derhalve dat een goede onderbouwing essentieel is. Voor de Nederlandse sector werk ik aan de hand van de kennis en wetenschap van nu, aangevuld met de (tussentijdse) uitkomsten van de pilots, aan het opbouwen van reële casussen. Vervolgens is het aan de lidstaten in een regio om gezamenlijk tot één discardplan te komen.

Herziening technische maatregelen verordening

De Europese Commissie maakt binnenkort op haar website de resultaten bekend van een algemene consultatie met betrekking tot de herziening van de technische maatregelen verordening. De technische maatregelen verordening bevat voorschriften waaraan vistuigen moeten voldoen. De maatregelen zijn onder meer bedoeld om selectiviteit van vistuigen te verbeteren en jonge vis te beschermen. Naar verwachting komt de Commissie eind 2014 met een voorstel voor een nieuwe verordening.

Er is binnen de EU brede overeenstemming, zowel bij vissers als overheden, dat de technische maatregelen in hun huidige vorm niet goed werken. Ze zijn te ingewikkeld en gedetailleerd en staan het verbeteren van de selectiviteit soms zelfs in de weg. Uit een onderzoek van IMARES onder Nederlandse vissers komt hetzelfde beeld naar voren. Er is weinig draagvlak voor de technische maatregelen in de huidige vorm.

Ik heb in de consultatie aangegeven dat ik het belangrijk vind dat met de nieuwe technischemaatregelenverordening een nieuwe weg wordt ingeslagen. Ik wil af van de gedetailleerde voorschriften en ben op zoek naar een meer op resultaat gericht management. Vissers krijgen dan meer eigen verantwoordelijkheid om aan de doelen te voldoen. De invoering van de aanlandplicht maakt dit naar mijn mening mogelijk.

Wat mij betreft komt er één kaderverordening op EU-niveau waarin de doelen en de kaders worden vastgelegd. Dit om te waarborgen dat er tussen de verschillende regio’s in de EU een gelijk speelveld blijft. De invulling van de technische maatregelen zou verder moeten plaatsvinden op regionaal niveau, waarbij de Regionale Adviesraden een belangrijke adviesfunctie krijgen. In de regio kan naar mijn mening als beste worden beoordeeld welke technische maatregelen in de toekomst nog nodig zijn. Verder vind ik het belangrijk dat het systeem flexibel is en dat het mogelijk is om te leren van de ervaringen die worden opgedaan bij de stapsgewijze invoering van de aanlandplicht.

Ik heb in het bijzonder aandacht gevraagd voor de goedkeuring van de puls. Ik heb de Europese Commissie er op gewezen dat er veel onderzoek is gedaan naar de effecten van de puls op niet-doelsoorten en dat er een positief advies ligt van ICES en het STECF voor een algehele toelating in het gebied (ICES-gebieden IVb en IVC) waar dit onderzoek is uitgevoerd.

Conform artikel 14 van de Basisverordening is het projectplan Proefproject Pulsvisserij en aanlandplicht 9 april en 8 juli jl. bediscussieerd in de North Sea Advisory Council (NSAC). De AC heeft besloten een klankbordgroep op te richten, welke door de Nederlandse regering regelmatig (minimaal jaarlijks) op de hoogte wordt gehouden over de voortgang van het proefproject. Tevens zal de NSAC een opinie opstellen over het projectplan. Ik vind het van groot belang dat de opinie van de NSAC bij de uitvoering van het projectplan wordt meegenomen.

Aanpassing verordening technische maatregelen en controle-verordening met het oog op de invoering van de aanlandplicht (omnibusverordening)

Naar aanleiding van de invoering van de aanlandplicht moeten een aantal artikelen in de technische maatregelen verordening en de controleverordening worden aangepast. In mijn brief van 6 juni jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 789) en in het verslag van de Landbouw en Visserijraad van 16 en 17 juni 2014 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken.

Stand van zaken uitvoeringsagenda

Samen met de sector werk ik aan de uitvoering van de actiepunten in de uitvoeringsagenda. Maandelijks is er een projectgroep bijeenkomst, ondersteund door NGO’s, IMARES en het LEI, waarin de voortgang op de speerpunten wordt besproken. Onder de subsidieregeling Collectieve Acties zijn de kottersector en de pelagische sector dit voorjaar gestart met verschillende pilotprojecten op het gebied van selectiviteit, overleving en logistiek en afzet van ondermaatse vis. De acties op het gebied van het speerpunt «vereenvoudiging van regelgeving» lopen via de herziening van de technische maatregelen.

Een grote uitdaging voor de projectgroep ligt op het gebied van het creëren van draagvlak in de kottersector. Hiervoor is een communicatieplan opgesteld. Onderdeel daarvan zijn enkele bijeenkomsten met vissers die de kottersector in oktober organiseert. Het belangrijkste doel van deze bijeenkomsten is uitleg over wat de aanlandplicht nu wel en niet inhoudt. Hierover leven bij vissers nog verschillende beelden. Tijdens de bijeenkomsten krijgen vissers gelegenheid om vragen te stellen, ook al hebben we misschien nog niet op alle vragen op dit moment al een duidelijk antwoord omdat veel zaken, ook in EU-verband, nog uitwerking behoeven.

Op het gebied van naleving en controle bereidt de NVWA zich actief voor op de invoering van de aanlandplicht. De prioriteit ligt nu bij de pelagische visserij, in verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2015. Gedurende het eerste half jaar is geparticipeerd in EU-seminars en werkgroepen waar een gezamenlijke visie op naleving en handhaving wordt ontwikkeld. Dit zal het komende half jaar doorgaan. Het doel is om in de relevante regio’s tussen alle lidstaten een gelijkwaardige, consistente aanpak van controle, inspectie en handhaving van de aanlandplicht te realiseren. In de tweede helft van dit jaar zal de NVWA participeren in een pilotstudie met de sector, om te experimenteren met het gebruik van CCTV (closed circuit television) aan boord van een vriestrawler. Het doel is om ervaring op te doen met CCTV en te beoordelen of dit voor de gehele pelagische vloot efficiënt en effectief kan worden ingezet als instrument voor toezicht en analyse. De NVWA zal zich gezamenlijk met de andere handhavingspartners rond de Noordzee en de Westelijke Wateren gaan richten op de ontwikkeling van een handhavingsstrategie bij de aanlandplicht voor de demersale visserijen. Ten algemene zal er een goede balans gevonden moeten worden tussen de praktische uitvoerbaarheid voor de visserijsectoren en de handhaafbaarheid van de aanlandplicht. Het gaat hier bijvoorbeeld over het gebruik maken van de uitzonderingsmogelijkheden op de aanlandplicht en de impact daarvan op toezicht en handhaving

Onderhandelingsmandaten Regionale Visserijbeheer Organisaties (RVO’s)

In het verslag Landbouw en Visserijraad van 19 mei 2014 (Kamerstuk 21501–32 nr 787) heb ik u onder de aangenomen A-punten geïnformeerd over de herziening van de onderhandelingsmandaten voor Commissie voor tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) en de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM). Inmiddels heeft de Raad ook voor een aantal andere RVO’s de onderhandelingsmandaten met unanimiteit vastgesteld. Het betreft de volgende RVO’s: Zuidoost-Atlantische Visserij Organisatie (SEAFO), Inter-Amerikaanse Tropische Tonijn Commissie (IATTC), Commissie voor het Beheer van de Zuidelijke Blauwvintonijn (CCSBT), de Noordwestelijke Atlantische Visserij Organisatie (NAFO), de Westelijke en Centraal Pacifische Visserij Commissie (WCPFC), de Noord-Atlantische Zalm Beheer Organisatie (NASCO), de Noordoost-Atlantische Visserij Commissie (NEAFC), de Internationale Commissie voor het Beheer van de Atlantische Tonijn (ICCAT) en de Commissie voor het Beheer van Atlantische Mariene Levende Soorten (CCALMR).

Deze mandaten zijn nu geactualiseerd en gaan gelden voor een nieuwe vijfjarige periode. De mandaten zijn aangepast aan de afspraken die in het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid zijn gemaakt, met name ten aanzien van de externe dimensie van het GVB. Ook wordt rekening gehouden met het Verdrag van Lissabon.

Intrekking sancties Faeröer

De Faeröer hebben zich in januari 2013 zonder enig vooroverleg of vooraankondiging uit het kuststatenoverleg over het beheer van het Atlanto-Scandian haringbestand teruggetrokken en vervolgens een autonoom quotum vastgesteld van 105.000 ton; 145% hoger dan hun quotum voor 2012 en 329% hoger dan het voor Faeröer gereserveerde quotum voor 2013 (31.940 ton). Dit besluit werd genomen in weerwil van de afspraak van alle andere bij die visserij betrokken partijen om hun quota voor 2013 op advies van ICES met 26% te verlagen. De EU heeft in reactie daarop in 2013 gebruik gemaakt van de mogelijkheden die Vo 1062/2012 biedt, om sanctiemaatregelen tegen de Faeröer te nemen. De sancties betreffen beperkingen op de invoer van door de Faeröer gevangen Atlanto-Scandian haring.

In juni dit jaar is Commissaris Damanaki met de Faeröer overeengekomen dat de Faeröer een vangstniveau in 2014 van 40.000 ton haring vaststelt en de EU van haar kant de sanctiemaatregelen tegen de Faeröer zal intrekken. Ook is overeengekomen dat de Faeröer en de EU de procedures, die voor het ITLOS (International Tribunal of Law of the Sea) en de WTO naar aanleiding van de sanctiemaatregelen waren aangespannen, in zullen trekken. Tenslotte is afgesproken dat deze afspraak tussen de Faeröer en de EU niet prejudicieert op de kuststaatonderhandelingen dit najaar over het toekomstige beheer van de Atlanto-Scandian haring.

De lidstaten, waaronder Nederland, zien wel de risico’s om nu de sancties in te trekken, maar geven hieraan het voordeel van de twijfel om daarmee de impasse over het beheer van het Atlanto-Scandian haring bestand te doorbreken. Ook worden zo de betrekkingen tussen de EU en de Faeröer weer genormaliseerd, en daarmee het vooruitzicht op langdurige kuststaatonderhandelingen met negatieve gevolgen voor de bestandontwikkeling, afgewend. De 40.000 ton is aanzienlijk lager dan de door de Faeröer unilateraal voor 2013 vastgestelde toegestane vangsthoeveelheid van 105.230 ton. Wel ligt deze hoeveelheid iets boven het niveau van 31.940 ton dat tijdens de laatste kuststaatonderhandelingen voor de Faeröer op tafel lag. De impact van deze hogere hoeveelheid op het bestand is verwaarloosbaar, aldus de Europese Commissie op basis van het meest recente ICES-advies.

Tijdens het Beheerscomité van 31 juni jl. is overeengekomen dat de EU de sancties tegen de Faeröer intrekt. Naast enkele andere lidstaten heeft Nederland zich bij de stemming in het Beheerscomité over de intrekking van de sancties onthouden. De Raad was niet adequaat betrokken bij de afspraken tussen de Europese Commissie en de Faeröer. Met de Nederlandse onthouding in het Beheerscomité is nog eens gesignaleerd dat in het extern optreden van de EU de beleidsbepalende rol voor de Raad is weggelegd. In Raadskader is in een eerder stadium over deze gang van zaken bij de afspraken met de Faeröer tegenover de Europese Commissie unaniem ongenoegen geuit.

Stand van zaken onderhandelingen nieuw protocol partnerschapsovereenkomst Mauritanië

De onderhandelingen tussen de Europese Unie en Mauritanië over een nieuw visserijprotocol in het kader van de visserijpartnerschapovereenkomst verlopen moeizaam. Het huidige protocol loopt af op 16 december a.s. Door de trage onderhandelingen is het onwaarschijnlijk dat een nieuw protocol zal aansluiten op het bestaande protocol. Naar verwachting start de vierde onderhandelingsronde begin september. Een eventueel onderhandelingsresultaat zal de besluitvormingsprocedure van de Raad over voorlopige toepassing moeten doorlopen wat minimaal vier maanden in beslag neemt. Dit betekent dat na 16 december in afwachting van de voorlopige inwerkingtreding van het nieuwe protocol geen EU visserijactiviteiten in de wateren van Mauritanië mogelijk zijn.

Positief is wel dat in juli een dispuut tussen de EU en Mauritanië over de ingangsdatum en de daarmee samenhangende einddatum van het huidige protocol op de valreep is opgelost. De onenigheid was ontstaan over de vraag of rekening gehouden moest worden met de in 2012 bij de start van het protocol overeengekomen overgangsperiode zonder financiële bijdrage van de EU. Beide partijen zijn overeengekomen dat vaartuigen die de overgangsperiode hebben benut, met name Spaanse tonijn- en heekvaartuigen, Mauritanië eind juli hebben moeten verlaten. De pelagische vaartuigen, die geen gebruik hebben gemaakt van de overgangsperiode, kunnen wel tot 16 december gebruik maken van het protocol.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Visserij op vissoorten die in scholen in de waterkolom leven, zoals haring en makreel

X Noot
2

Visserij op vissen die op en rond de zeebodem leven

Naar boven