De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Nederlandse streefbeeld is gebaseerd op de aalstand in de jaren
vijftig van de vorige eeuw toen er sprake was van een groter palingbestand, juist
door menselijk handelen;
constaterende dat het Nederlandse streefbeeld door de onjuiste referentieperiode drie
maal hoger ligt dan de streefbeelden van de buurlanden Duitsland, België en het Verenigd
Koninkrijk;
overwegende dat de leefomstandigheden voor aal in de Nederlandse binnenwateren sinds
die tijd aanzienlijk zijn verslechterd door afnemende voedselrijkdom van het oppervlaktewater,
de komst van onomkeerbaar migratiebeperkende kunstwerken en het wegvallen van de destijds
massale uitzet van goedkope glasaal en pootaal;
overwegende dat het niet verdisconteren van genoemde factoren een vertekend beeld
geeft van de potentieel te realiseren uittrek van schieraal;
verzoekt de regering, voor het zomerreces een herberekening van het streefbeeld uit
te laten voeren, waarbij aangesloten wordt op de rekenmethodiek van de genoemde lidstaten
en waarbij rekening gehouden wordt met de genoemde factoren, zodat op korte termijn
weer sprake is van een realistisch streefbeeld;
verzoekt de regering tevens, via onder meer de Visserijraad, op Europees niveau kenbaar
te maken dat het ontbreken van richtlijnen voor berekening van het streefbeeld verstorend
werkt op het realiseren van een gelijk speelveld tussen de lidstaten,
en gaat over tot de orde van de dag.