32 201 Herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

Nr. 15 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2011

Hierbij kan ik u informeren dat de Raad het door de Commissie voorgestelde protocol tussen de EU en de Republiek Kaap Verdië als A punt zal agenderen. Het betreft hier een partnerschap dat alleen betrekking heeft op de tonijnvisserij. Europese vaartuigen (in dit geval Spaanse, Franse en Portugese) krijgen op basis van de gemaakte afspraken toegang tot de Exclusieve Economische zone van de Republiek Kaap Verdië om op tonijn te vissen op het moment dat deze door deze wateren trekt. Tonijn is een migrerend visbestand dat zich over grote afstanden verplaatst. Aan de Republiek Kaap Verdië kan in dit geval geen surplus worden toegerekend. Het gaat hier om vangstquota waarover de betrokken EU lidstaten beschikken in het kader van de vangstafspraken, die in de de ICCAT ( International Convention on Conservation of Atlantic Tuna) gemaakt zijn.

De mate waarin van de toegang tot de wateren van de Republiek Kaap Verdië gebruik wordt gemaakt door de EU vaartuigen hangt af van het migratie patroon van deze soort en de mate waarin de betreffende lidstaten hun vangsthoeveelheid al in andere gebieden hebben opgevist. De financiële compensatie bedraagt voor de drie jaar die het partnerschap akkoord betreft 1 305 000 Euro; hiervan is 330 000 Euro bestemd voor sectorale steun in Kaap Verdië. Het protocol bevat een mensenrechtenclausule op basis waarvan de visserij en de bijbehorende financiële compensatie kan worden opgeschort.

Nederland is betrokken bij de discussies over de EU inzet voor de onder-handelingen tussen de Commissie en de Republiek Kaap Verdië en volgt daarbij de lijnen zoals uiteengezet in de visie op de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Nederland heeft geen tonijnrechten en derhalve geen economisch belang bij deze visserij.

Het commissievoorstel is voor het laatst aan de orde geweest in de Raadswerkgroep van 5 mei jl. en het Coreper van 25 mei jl.

Tevens kan ik u informeren dat op 13 mei jl. op initiatief van de Europese Commissie een high level bijeenkomst is georganiseerd over het extern EU visserijbeleid in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Deze bijeenkomst werd niet alleen door vertegenwoordigers van lidstaten maar ook door vertegenwoordigers van een aantal derde landen bijgewoond. In het hiernavolgende treft u een verslag van deze bijeenkomst aan.

Commissaris Damanaki heeft tijdens deze bijeenkomst haar opvattingen over het toekomstig beleid voor de Partnerschapovereenkomsten met derde landen uiteengezet. Zij gaf daarbij aan dat de principes van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid ook internationaal worden toegepast. Er moet overal in de wereld en onder alle omstandigheden duurzaam worden gevist. Commissaris Damanaki realiseert zich dat er kritiek is op het beleid, maar er zijn ook positieve resultaten geboekt. De akkoorden leveren veel banen op en producten van goede kwaliteit en er is een beweging gaande richting duurzame visserij in de derde landen. Dus de overeenkomsten moeten worden voortgezet, maar wel worden gemoderniseerd onder meer wat betreft de milieuaspecten. Gelet op een verantwoord beheer van de visbestanden moeten de EU-vaartuigen alleen het surplus opvissen. Er moet prioriteit worden gegeven aan de lokale visserijactiviteiten. Deze benadering volgt ook uit het VN Zeerechtverdag. Daarbij zijn twee aspecten van belang. In de eerste plaats de staat waarin de bestanden zich bevinden, waarbij ook de visserijactiviteiten van niet EU-landen moeten worden betrokken. In de tweede plaats is er een verbeterde naleving nodig. Om dat laatste te kunnen bereiken is een goede politieke omgeving nodig. Andere belangrijke aspecten zijn de mensenrechten en het voldoen aan de democratische beginselen. Daar is geen toegeving op mogelijk. Het toekomstige externe beleid moet meer in lijn zijn met het ontwikkelingsbeleid en het buitenlandse beleid. Er moet meer synergie tussen deze terreinen komen. De bijdrage van de sector aan de overeenkomsten is laag. Commissaris Damanaki staat een moderne marktgeoriënteerde benadering voor. De sectorale steun zal gericht moeten zijn op good governance, op wetenschappelijk onderzoek en toezicht en controle. Er zal meer gekeken worden naar de daadwerkelijke behoefte van de partnerlanden en er zullen voorwaarden aan de steun worden gesteld. Ook zal rekening moet worden gehouden met de absorptie capaciteit van een land. De hervormingsvoorstellen zullen binnen drie maanden naar het EP worden gestuurd. Bij komende onderhandelingen zal het nieuwe framework al zo veel mogelijk worden toegepast.

De derde landen die in het debat intervenieerden (Kaapverdië, Mozambique, Marokko, Seychellen, Solomon Islands, Mauritius, Gabon) geven aan dat de visserijakkoorden zeer belangrijk zijn voor de economie van hun landen en dat deze behouden moeten worden in de toekomst. Marokko vraagt zich af wat een goede definitie is voor surplus. Deze hoeveelheid is de hoeveelheid die overblijft als opgeteld worden de hoeveelheid die niet mag worden opgevist om voldoende biomassa te houden om het bestand te behouden en de hoeveelheid die de lokale visserij nodig heeft. Marokko, Mozambique en Seychellen geven aan dat het van groot belang is dat bij de uitvoering van het protocol op het punt van de sectorale steun ook rekening wordt gehouden met de nationale visplannen, managementplannen en nationale prioriteiten. Er moet een zekere flexibiliteit zijn. Als de afspraken zijn gemaakt, is het aan de landen zelf om uitvoering te geven.

De Directeur Generaal van DG Mare mevrouw Evans vindt het van belang dat er duidelijke afspraken en doelen worden geformuleerd met deadlines. Er moeten geen blanco cheques worden afgegeven. Verschillende landen geven aan dat de EU-vaartuigen goed moeten rapporteren om betrouwbare data te verkrijgen. EU-vaartuigen moeten het goede voorbeeld geven. DG Evans onderschrijft het belang van de rapportages. De Seychellen wezen op de belangrijke rol die de Regionale Visserij Beheer Organisaties kunnen vervullen (bijvoorbeeld de tonijn Commissie voor de Indische Oceaan), dit is zelfs noodzakelijk als het gaat om migrerende visbestanden. DG Evans onderschrijft dat een gecoördineerde aanpak van migrerende bestanden nodig is. Onder meer Mauritius wijst op de Greenpeace campagnes. Deze hebben grote impact op de publieke opinie en daarmee op de afzetmogelijkheden, bv. in het geval van blauwvintonijn. Er worden vraagtekens geplaatst bij de data die Greenpeace gebruikt. De EU moet daar een antwoord op vinden.

Verschillende Europese landen steunen de lijn van de Commissie en hebben de volgende aspecten benadrukt: het belang van goede wetenschappelijke gegevens, ook over activiteiten van niet EU-landen, alleen het surplus opvissen, beleid moet meer in lijn komen met het ontwikkelingsbeleid, governance moet worden verbeterd, IUU visserij moet worden bestreden, de lokale industrie moet profiteren en de sectorale steun moet goed worden besteed. De akkoorden moeten onafhankelijk worden geëvalueerd waarbij alle elementen aan bod komen: de ecologische, economische en sociale aspecten. Er zouden minimum standaarden moeten worden opgesteld voor de evaluaties. Alleen het surplus mag worden opgevist en daarbij moet rekening worden gehouden met de activiteiten van niet EU-landen en de wetenschappelijke gegevens moeten worden verbeterd. Er ligt op dat vlak ook een rol voor de regionale Visserij Beheer Organisaties. Die moeten worden versterkt. Ontkoppeling van de financiële bijdrage voor toegang en de sectorale steun zou moeten plaatsvinden. De sector moet de bijdrage voor toegang zelf betalen.

Van Nederlandse zijde zijn de volgende elementen ingebracht. Er moet een brede ex-post evaluatie plaatsvinden van de Raadsconclusies uit 2004 met betrekking tot de visserijakkoorden. EU vaartuigen mogen enkel het surplus opvissen; ook de activiteiten van andere internationale vaartuigen zijn daarbij relevant. De duurzaamheid van de visserijactiviteiten in derde landen moet worden verhoogd door middel van versterkte aandacht voor bestanden en het ecosysteem. In dat kader is regionale samenwerking van speciaal belang. Nederland vraagt meer aandacht voor integratie van de lokale economie in de internationale visserij en het stimuleren van de lokale werkgelegenheid. Daarbij is gepleit voor een duidelijke afbakening van de publieke en de private verantwoordelijkheden. Dit houdt in dat de EU verantwoordelijkheid neemt voor de sectorale steun en de sector zoveel mogelijk de kosten voor de toegang tot de visserij voor haar rekening neemt. De rol van de sector kan groter worden, zowel bij het streven naar een verdere verduurzaming als bij de ontwikkeling van de verwerking en de handel van de gevangen vis. Continuïteit van de akkoorden is in dat licht van belang.

Nederland is van mening dat gestreefd moet worden naar eenvoudiger overeenkomsten. Voorts is voorgesteld om jaarlijks een dergelijke bijeenkomst te organiseren om zo meer inzicht te krijgen in het functioneren van deze akkoorden.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven