32 201 Herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

Nr. 111 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2019

In de brief van 18 april jl. (Kamerstuk 32 201, nr. 110) heb ik mijn voornemen om bij het Hof van Justitie van de EU een beroep in te stellen tot nietigverklaring van het pulsverbod met de Kamer gedeeld. Een dergelijk beroep is mogelijk op grond van artikel 263 Werkingsverdrag van de EU (VWEU).

Met deze brief informeer ik u over het feit dat Nederland een verzoekschrift heeft ingediend bij het Europese Hof. Met dit verzoekschrift verzoekt Nederland het Hof om het pulsverbod nietig te verklaren. Het pulsverbod maakt deel uit van de verordening technische maatregelen die is vastgesteld door de Raad en het Europees parlement (EP). Het verzoekschrift is daarom gericht tegen de Raad en het Europees parlement.

Kern van het verzoek om nietigverklaring is dat de Raad en het EP volgens Nederland meerdere Unierechtelijke bepalingen hebben geschonden. Het pulsverbod is namelijk niet vastgesteld op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. Bovendien wordt met het pulsvisserijverbod innovatie en technologische ontwikkeling niet gestimuleerd en zelfs tegengewerkt. Voor zover de Raad en het EP het pulsvisserijverbod op het voorzorgsbeginsel zou hebben gebaseerd, passen zij dit beginsel onjuist toe.

Na ontvangst van het verzoekschrift door het Europees parlement en de Raad krijgen deze partijen twee maanden de tijd om een verweerschrift bij het Hof EU in te dienen. Daarna volgt nog een schriftelijke ronde waarbij Nederland repliek kan indienen en het Europees parlement en de Raad een dupliek. Na afloop kunnen partijen verzoeken om een mondelinge behandeling van de zaak. Deze hele procedure zal zeker een jaar in beslag nemen. Uiteraard informeer ik de Kamer over het vervolg van deze procedure.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven