32 195 Wijziging van de Wet publieke gezondheid onder meer in verband met de Wet veiligheidsregio’s

F NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 2 mei 2011

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de nadere beschouwingen en vragen van de leden van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin van de Eerste Kamer over het voorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid onder meer in verband met de Wet veiligheidsregio’s. Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie zend ik u deze nadere memorie van antwoord.

Territoriale congruentie

Vraag 1: de leden van de CDA-fractie merken op dat er één GGD-regio is die twee veiligheidsregio’s bedient en dat deze veiligheidsregio’s vermoedelijk in het nieuwe politiebestel tot afzonderlijke regio’s horen. De leden vragen of dit wenselijk is.

Antwoord: voor de schaal van de politiedistricten zal als maatstaf de indeling van arrondissementen worden gekozen. Bij de GGD evenals bij de veiligheidsregio staat gemeentelijke samenwerking via de weg van een gemeenschappelijke regeling centraal. Dat zijn verschillende grootheden. Wat betreft de veiligheidsregio’s is het voor de regering van belang dat de besturen van de veiligheidsregio’s in samenwerking met andere diensten hun verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing waar kunnen maken. Een belangrijk doel van de GGD is het verschaffen van inhoudelijke deskundigheid op het terrein van de publieke gezondheidzorg, waaronder de bestrijding van een infectieziektecrisis. De beoogde samenhang tussen de GGD en de veiligheidsregio dient ertoe dat het bevoegd gezag in tijd van een dergelijke crisis wordt voorzien van adequate informatie. Hiervoor is met name een rol weggelegd voor de directeur publieke gezondheid. Dit pleit ervoor dat er op zijn minst sprake zal zijn van één GGD op het niveau van de veiligheidsregio (en dus niet meerdere GGD’en binnen een veiligheidsregio), maar staat er niet aan in de weg dat de betrokken gemeenten zelf kunnen besluiten om te komen tot één GGD die meerdere veiligheidsregio’s omvat. Dat bij het vormgeven van de nieuwe organisatie voor een landelijke politie er sprake zal zijn van een GGD die territoriaal voor een deel twee politiedistricten omvat, vormt geen risico. In bestuurlijke zin ontstaat hiermee immers geen probleem, want het zijn de besturen van de veiligheidsregio’s, niet de besturen van de GGD’en, die afspraken moeten maken over de inzet van de politie bij bovenlokale rampen en crises. Momenteel is overigens alleen in Brabant de situatie mogelijk aan de orde dat een GGD twee veiligheidsregio’s zal bedienen. Er zijn op dit moment geen signalen dat meer regio’s van een dergelijke constructie gebruik zullen maken. De regering laat deze keuze evenwel uiteindelijk over aan de gemeenten en wil hierin niet treden.

Vraag 2: de leden van de CDA-fractie stellen dat er nog enkele situaties zijn waar meerdere GGD’en in één veiligheidsregio opereren. Zij vragen hoe de regering het proces wil bewaken waarbij tot een goede afronding wordt gekomen, temeer de regering in het verleden heeft uitgesproken dat ambulanceregio’s en veiligheidsregio’s één op één moeten samenvallen. De leden vragen ook waarom niet is voorzien in instrumenten om dit samenvallen af te dwingen.

Antwoord: de voorgenomen verplichting voor gemeentebesturen om via het treffen van een gemeenschappelijke regeling zorg te dragen voor een GGD gelijk aan de veiligheidsregio, dan wel zorg te dragen voor een GGD die twee of meer veiligheidsregio’s omvat, is een duidelijke wettelijke opdracht. Het is in de bestuurlijke verhoudingen in dit land ondenkbaar dat een medeoverheid een dergelijke opdracht naast zich neerlegt. Het moet dan ook als niet passend worden geacht dat sancties door de ene overheid jegens de andere overheid worden opgelegd. Ook in de Wet veiligheidsregio’s en in de Wet publieke gezondheid is daarin niet voorzien. De Wet ambulancezorg voorziet hierin overigens wel. De ambulancezorg wordt echter niet vormgegeven als een opdracht aan een medeoverheid, maar verloopt via de uitvoering door marktpartijen.

Vraag 3: De leden van de SP-fractie en PvdA-fractie vragen of het antwoord in de memorie van antwoord op vraag 25 wel juist is. Verder vragen zij om een nadere toelichting op de uitleg waarom wordt afgeweken van het eerdere uitgangspunt dat er per veiligheidsregio één GGD zou komen. In dat verband wijzen zij ook op de gevolgen van de voorgenomen organisatie van de politie voor de regio Brabant, waarbij straks mogelijk één GGD met twee politieregio’s te maken krijgt. De leden vragen of de regering het met de leden eens is dat dit ongewenst is.

Antwoord: de betreffende zin bij de beantwoording van vraag 25 is niet geheel duidelijk. Bedoeld is aan te geven dat er niet meerdere GGD’en binnen een veiligheidsregio mogen zijn. Eén GGD gelijk aan de veiligheidsregio of twee of meer veiligheidsregio gelijk aan één GGD is wel mogelijk. Voor het antwoord op de overige vragen verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 1.

Vraag 4: De leden van de SP-fractie en PvdA-fractie vragen of de congruentie van GGD-regio’s, ambulanceregio’s en veiligheidsregio’s er niet meer toe doet.

Antwoord: congruentie van ambulanceregio’s en veiligheidsregio’s blijft nog immer uitgangspunt, vanwege de nauwe samenwerking in de keten van veiligheid. Voor de uitzondering van één GGD die meerdere veiligheidsregio’s omvat, verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 1.

Vraag 5: De leden van de SP-fractie en PvdA-fractie vragen op welke termijn de congruentie tussen de regio’s volgens de regering moet zijn bereikt en welke sanctiemogelijkheden zonodig kunnen worden toegepast.

Antwoord: een inwerkingtreding van de verplichting per 1 januari 2012 wordt haalbaar geacht. Wat betreft de sanctiemogelijkheden verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 2.

Bestuurlijke inrichting

Vraag 6: De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat een verdere opschaling van de veiligheidsregio’s vanwege de voorgenomen politieorganisatie niet wordt voorzien.

Antwoord: dit is juist.

Vraag 7: De leden van de CDA-fractie vragen naar de inhoud van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met daarin de visie van het kabinet op de bestuurlijke inrichting van Nederland, in relatie tot de beleidsvrijheid van de decentrale overheid.

Antwoord: de besluitvorming in de ministerraad over de brief heeft nog niet plaatsgevonden, omdat er nog overleg plaats vindt over enkele onderdelen van de brief. De verwachting is dat de brief in mei wordt verzonden.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers

Naar boven