32 194 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 april 2010

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

In subonderdeel 2 wordt de zinsnede «dat behalve dat misdrijf ook het plegen van andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe heeft geleid» vervangen door: «dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid» en wordt de zinsnede «In dat geval wordt vermoed dat:» vervangen door: In dat geval kan ook worden vermoed dat:.

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel C komt te luiden:

C

In artikel 126f, vierde lid, vervalt «slechts» en wordt «511e, derde lid» vervangen door: 511e, tweede lid.

b. Onderdeel D wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 126fa, eerste lid, wordt «heropend» vervangen door: ingesteld of heropend.

c. Onderdeel E komt te luiden:

E

Aan artikel 511d, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de schriftelijke voorbereiding.

d. Onderdeel F komt te luiden:

F

Artikel 511e wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de uitspraak in geen geval later mag plaatsvinden dan zes weken na de dag waarop het onderzoek is gesloten.

2. Onder vernummering van het derde tot het tweede lid, vervalt het tweede lid.

e. Onderdeel G komt te luiden:

G

In artikel 511g, tweede lid, onderdeel c, wordt «511e, derde lid» vervangen door: 511e, tweede lid.

f. Onderdeel H komt te luiden:

H

Aan artikel 575, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Verhaal kan mede worden genomen op voorwerpen als bedoeld in artikel 94a, derde en vierde lid, die niet reeds voor het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest in beslag zijn genomen.

g. Onderdeel I wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «zes» vervangen door: zeven.

2. In artikel 577ba, zesde lid, wordt «waakt waakt» vervangen door: waakt.

3. Aan artikel 577bb worden twee leden toegevoegd, luidende:

6. Op het bevel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, is artikel 126g, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

7. De opsporingsambtenaar kan in afwachting van de komst van de deurwaarder de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om voor verhaal vatbare voorwerpen veilig te stellen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.

4. In artikel 577bc, zesde lid, wordt na «Indien» ingevoegd: een.

5. In artikel 577bd, vierde lid, wordt «Het derde lid is van overeenkomstige toepassing» vervangen door: Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

6. Artikel 577be, tweede lid, komt te luiden:

2. Artikel 126n, eerste lid, tweede volzin, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. In artikel 577bg, tweede lid, wordt «in het eerste lid genoemde bevoegdheden» vervangen door: in de artikelen 577ba tot en met 577bf genoemde bevoegdheden.

TOELICHTING

Met deze nota van wijziging worden wijzigingen doorgevoerd van voornamelijk technische aard. Zij strekken tot verheldering van enkele onderdelen, mede naar aanleiding van een recent verschenen commentaar op het wetsvoorstel in de rechtswetenschappelijke literatuur (Vgl. M.J. Borgers & T. Kooijmans, «Verruiming of verbetering? Het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden voordeelontneming», DD 2010, 16). De wijzigingen worden hieronder per afzonderlijk onderdeel toegelicht. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enkele redactionele omissies te herstellen.

A

Met dit onderdeel ondergaat het voorgestelde artikel 36e, derde lid, Sr redactionele wijzigingen die zien op de toepasbaarheid van het voorgestelde bewijsvermoeden. Daarmee wordt buiten twijfel gesteld dat in de gevallen waarin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Sr behalve van het voorgestelde bewijsvermoeden óók gebruik zal kunnen worden gemaakt van een (volledige) vermogensvergelijking of kasopstelling. Het zal daarbij in de regel gaan om die gevallen waarin een beginvermogen van de veroordeelde kan worden vastgesteld. In dit verband zij overigens opgemerkt dat, waar gebruik wordt gemaakt van deze methoden, het voorstel zich er niet tegen verzet dat het voordeel over een langere periode dan zes jaren bij de berekening wordt betrokken. Hiermee wordt voorts tegemoet gekomen aan de kanttekeningen die de leden van de fracties van het CDA en de PvdA eerder plaatsten bij de voorgestelde tekst van artikel 36e. Deze leden vroegen immers of voordeel dat een oorsprong heeft in strafbare feiten die zijn begaan vóór de in artikel 36e, derde lid, genoemde periode van zes jaren, niet ook bij de berekening zou moeten kunnen worden betrokken. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag tot uitdrukking is gebracht, zal dit eveneens kunnen indien de vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. In dat geval geldt evenwel als aanvullende eis dat er sprake is van andere strafbare feiten ten aanzien waarvan er voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan.

Met de zinsnede «dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid» wordt verduidelijkt dat het in artikel 36e, derde lid, genoemde misdrijf zelf niet tot enig voordeel behoeft te hebben geleid. Het voordeel kan ook (geheel) zijn ontsproten aan andere in het derde lid bedoelde strafbare feiten. Dit komt mede tot uitdrukking in het woordgebruik «of» waaronder naar gebruikelijke wetgevingsterminologie mede «en/of» kan worden verstaan. Tenslotte zij in dit verband opgemerkt dat ten aanzien van deze andere feiten niet het vereiste geldt dat zij zijn begaan door degene tegen wie de ontnemingsvordering zich richt. Voldoende is dat zij er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde voordeel heeft genoten.

B

Onderdelen a, d en e.

Deze onderdelen beogen te bewerkstelligen dat de rechter bij het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting de datum bepaalt waarop uitspraak zal worden gedaan.

Onderdeel b

Met dit onderdeel wordt een wijziging doorgevoerd in het voorgestelde artikel 126fa dat financieel onderzoek mogelijk maakt tot het moment waarop de ontnemingsmaatregel onherroepelijk wordt. Het wetsvoorstel beperkt deze mogelijkheid thans tot de gevallen waarin reeds een strafrechtelijk financieel onderzoek (sfo) was ingesteld. Met de wijziging in dit onderdeel wordt erin voorzien dat ook zonder een voorafgaand sfo en vooruitlopend op het onherroepelijk worden van de ontnemingsmaatregel financieel onderzoek kan worden verricht.

Onderdeel c

Dit onderdeel wijzigt het voorgestelde artikel 511d, eerste lid, Sv, dat betrekking heeft op de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingsprocedure. Het wetsvoorstel beoogde schrapping van de zinsnede «op de wijze als door de rechtbank te bepalen» en introduceerde een (facultatieve) basis voor een algemene maatregel van bestuur waarmee nadere regels met betrekking tot deze schriftelijke voorbereiding kunnen worden gesteld. Uit deze combinatie van wijzigingen heeft de indruk kunnen ontstaan, getuige ook de vragen hierover van de leden van de fractie van de PvdA, dat de nader te stellen regels in de plaats zouden komen van de beslissingen die de rechter in dit verband kan nemen. Dit is niet beoogd. Onderdeel c van de nota van wijziging regelt thans dat de tekst van artikel 511d Sv ongewijzigd blijft voor zover daarin tot uitdrukking komt dat de schriftelijke voorbereiding geschiedt op de wijze als door de rechtbank te bepalen. De te stellen nadere regels laten daarmee onverlet dat de rechter ter zitting de regie voert en verantwoordelijk is voor de in het verband met de schriftelijke voorbereiding te maken afwegingen en te nemen beslissingen.

Onderdelen f en g

Het met de artikelen 577ba tot en met 577bg Sv voorgestelde onderzoek kan aanwijzingen opleveren dat voorwerpen van de veroordeelde aan een ander zijn gaan toebehoren met als kennelijk doel het verhaal op deze voorwerpen te verhinderen. Met onderdeel f ondergaat de met het wetsvoorstel voorziene basis voor executoriaal anderbeslag wijziging. Als gevolg hiervan kan op de voet van artikel 575 Sv beslag worden gelegd op voorwerpen die als onderdeel van een schijnconstructie aan een ander dan de veroordeelde zijn gaan toebehoren. In het voorgestelde artikel 575, eerste lid, Sv wordt hiertoe verwezen naar voorwerpen in de zin van artikel 94a, derde en vierde lid. Opgemerkt zij dat het verhaal op de voet van artikel 575 Sv alleen kan zien op voorwerpen die niet reeds vooruitlopend op het onherroepelijk worden van de ontnemingsbeslissing in conservatoir (ander)beslag werden genomen. Voor die gevallen waarin zodanig conservatoir (ander)beslag wel reeds werd gelegd, geschiedt het verhaal op de voet van artikel 574 Sv. Ook daar kan het verhaal mede zien op voorwerpen die bij een ander dan degene tegen wie de ontnemingsvordering zich richt, in beslag werden genomen.

Uitgangspunt blijft dat beslaglegging in de fase van de tenuitvoerlegging geschiedt door een deurwaarder. Onderdeel g voorziet erin dat vooruitlopend op het optreden van de deurwaarder door de opsporingsambtenaar voorwerpen kunnen worden veiliggesteld om wegmaking daarvan te voorkomen. Deze bevriezingsbevoegdheid wordt in het voorgestelde artikel 577bb, zesde lid (nieuw), Sv opgenomen.

De overige wijzigingen betreffen het herstel van geconstateerde omissies en redactionele onvolkomenheden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven