32 186 (R1901)
Wijziging van verschillende rijkswetten in verband met de verkrijging van de hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk door Curaçao en Sint Maarten en de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel (Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 26 november 2009

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I. Algemeen 1

II. Artikelen 3

I ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat moet leiden tot aanpassing van verschillende rijkswetten aan de komende staatkundige verandering in het Koninkrijk. De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van de regering dat nu slechts sprake kan zijn van wijzigingen op Koninkrijksniveau die verband houden met de thans aan de orde zijnde staatkundige hervorming. Voorstellen om te komen tot een secretariaat van het Koninkrijk zijn voor deze leden niet aan de orde. De rol van de minister-president als voorzitter van de Raad van ministers van het Koninkrijk is nu goed vastgelegd ten opzichte van de Gouverneur(s). Dat geldt ook voor de rol van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wegens zijn verantwoordelijkheid voor de waarborgtaak van het Koninkrijk en die van de andere ministers van het Koninkrijk.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van rijkswetten in verband met de verkrijging van de hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk door Curaçao en Sint Maarten en de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel. Zij hebben daarbij wel een aantal vragen.

Deze leden constateren dat tenminste twee maal per jaar overleg over Koninkrijksaangelegenheden zal plaatsvinden tussen de Gouverneurs en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en dat de ministers wie de te bespreken onderwerpen aangaan hierbij aan kunnen deelnemen, evenals de minister-president mocht hij besluiten aanwezig te willen zijn. Zij vragen of de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende bewindspersonen hierbij voldoende afgebakend zijn.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel; zij richten zich in deze inbreng volledig op de Belastingregeling in Hoofdstuk 5 artikel 6.2.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling van onderhavig wetsvoorstel, dat dient ter aanpassing van een aantal rijkswetten aan de door de regering beoogde nieuwe staatkundige verhoudingen, kennisgenomen. Zij constateren dat het in belangrijke mate wettechnische aanpassingen betreft. Zij zijn evenwel van mening dat procedureel andere wetsvoorstellen, zoals de consensus rijkswet Statuut, ten principale parlementair behandeld dienen te worden alvorens onderhavig wetsvoorstel voor definitieve bespreking in de Tweede Kamer in aanmerking komt.

De leden van de PVV-fractie willen erop wijzen dat nergens in de memorie van toelichting een voorbehoud wordt gemaakt met betrekking tot de regelgeving die ten gevolge van de uitslag van het nieuw uitgeschreven referendum op Bonaire alsnog kan worden aangepast. Zij verzoeken de regering eerst de uitslag van het referendum op Bonaire af te wachten voordat zij verder gaat met de voortgang van het staatkundige hervormingsproces.

Met betrekking tot de Kieswet willen deze leden een strikte scheiding tussen de verschillende landen van het Koninkrijk. Het advies dat de commissie democratisch deficit deskundigen recentelijk heeft uitgebracht om de inwoners van Aruba, Curaçao en Sint Maarten ook stemrecht te geven voor de Tweede Kamerverkiezingen vinden deze leden dan ook belachelijk en nergens op gebaseerd.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van nieuwe landen. Deze leden zijn van mening dat de regering met deze Rijkswetten belangrijke stappen zet naar een zorgvuldige ontmanteling van het land Nederlandse Antillen. Daarbij willen deze leden met betrekking tot deze specifieke Rijkswet graag nog een enkele kritische kanttekening plaatsen.

De leden van de D66-fractie vragen de regering aandacht te schenken aan de regeling en procedure waarmee de Gouverneurs van de nieuwe landen de krijgsmacht ter beschikking kunnen krijgen ter bestrijding van natuurrampen. Het eilandgebied Sint Maarten is verscheidene malen getroffen door verwoestende orkanen. Het land zal worden geconfronteerd met hetzelfde fenomeen. De inzet van de krijgsmacht ter ondersteuning van het openbaar bestuur in de situatie waarin orkanen hun verwoestende werking hebben, is vaak zeer urgent. In de situatie van de Nederlandse Antillen diende de Gouverneur op grond van het Reglement van de Gouverneur en de Defensiewet, beiden rijkswetten, een ingewikkelde procedure te volgen om de krijgsmacht ingezet te krijgen in het rampgebied.

Deze leden vragen of door de Gouverneurs van de nieuwe landen in deze situatie niet een eenvoudiger procedure kan worden gevolgd en als dat mogelijk is, daartoe nu reeds, indien opportuun, de rijkswetgeving aan te passen.

II ARTIKELEN

HOOFDSTUK 1. MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRJKSRELATIES

Artikel 1.1

Onderdeel C

De leden van de CDA-fractie merken op dat is te lezen: «Artikel 4a, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:». Heeft deze wijziging misschien betrekking op art. 4a, vijfde lid, onderdeel b van de Paspoortwet?

Onderdeel D

In het huidige artikel 6 is een aanpassing met betrekking tot de geheimhouding opgenomen omdat op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing wordt. Dient er op het moment dat de Awb op de BES eilanden van toepassing zal worden, wederom een omvangrijk wetgevingstraject plaats te vinden, vragen de leden van de CDA-fractie.

Onderdeel E

Inzake de voorgestelde aanpassingen van de Paspoortwet vragen de leden van de VVD-fractie of het voornemen bestaat om in het kader van de algemene maatregel van rijksbestuur (artikel 7, derde lid) gebruik te maken van de mogelijkheid om voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba maximumtarieven voor reisdocumenten vast te stellen. Zo dat het geval is, vragen zij of daarbij dezelfde tarieven gehanteerd zullen worden als op dit moment in ons land het geval is.

Onderdelen M en S

Bij de voorgestelde wijziging van artikel 40 Paspoortwet, waar in het achtste lid wordt verwezen naar een regeling die kan worden vastgesteld over de verstrekking van reisdocumenten, wordt de minister van Justitie nog wel genoemd, maar, anders dan in het thans geldende vierde lid, niet meer «in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk». Kan dit worden toegelicht, vragen de leden van de CDA-fractie.

Onderdeel V

Graag brengen de leden van de CDA-fractie het volgende onder de aandacht van de regering. Omdat Bonaire, St. Eustatius en Saba tot Nederland gaan behoren, wordt voorgesteld om in artikel 46, tweede lid, Paspoortwet de zinsnede «een rechtstreekse reis naar zijn land in het Koninkrijk» te vervangen door «een rechtstreekse reis naar zijn woonplaats in het Koninkrijk». Op die wijze wordt erin voorzien dat iemand die bijvoorbeeld in Bonaire woont, ook werkelijk naar Bonaire kan terugreizen en niet bijvoorbeeld naar (het Europese deel van) Nederland, aldus de regering. Hierover het volgende. Naast de overweging dat iemand naar zijn woonplaats moet kunnen terugkeren, volgt uit de wetsgeschiedenis dat deze bepaling primair is ingevoegd in verband met het recht van onderdanen van een bepaalde staat die de nationaliteit van die staat bezitten, om terug te keren naar hun eigen land zoals vastgelegd in artikel 12, vierde lid, Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De voorgestelde wijziging lijkt tot gevolg te hebben dat iemand die geen woonplaats (meer) heeft en in één van de landen (inclusief de openbare lichamen) van het Koninkrijk heeft gewoond, onder omstandigheden niet meer naar «zijn eigen land» zal kunnen terugkeren. Dit lijkt in strijd met artikel 12, vierde lid, IVBPR. Klopt dit?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voorstelt om in artikel 46 de zinsnede «een rechtstreekse reis naar zijn land in het Koninkrijk» te vervangen door «een rechtstreekse reis naar zijn woonplaats in het Koninkrijk». Deze wijziging kan als onbedoeld gevolg hebben dat iemand die niet langer woonachtig is in een van de landen van het Koninkrijk niet meer terug kan keren naar zijn eigen land, wat in strijd kan zijn met het IVBPR. Deze leden vragen of de regering hier meer duidelijkheid over kan geven en of een aanpassing van het wetsvoorstel hier niet op zijn plaats is.

Ook de leden van de VVD-fractie vragen of de voorgestelde wijziging tot gevolg heeft dat iemand die geen woonplaats (meer) heeft in één van de landen (inclusief de openbare lichamen) van het Koninkrijk , bijvoorbeeld omdat deze persoon gedurende enkele jaren in een land buiten het Koninkrijk heeft gewoond, onder omstandigheden niet meer naar «zijn eigen land» zal kunnen terugkeren. Als dit het geval is, vragen zij hoe zich dit verhoudt tot artikel 12, vierde lid, IV BPR.

Artikel 1.3

Onderdeel N en S

Dient uit de memorie van toelichting bij dit artikel opgemaakt te worden dat er nog een tweede tranche van nadere vaststelling van de in dit wetsvoorstel te wijzigen Rijkswetten zal komen, vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PVV-fractie vinden het vreemd dat het Besluit Onderzoeksraad voor veiligheid – met daarin opgenomen de, aan onder meer een aantal EG-richtlijnen ontleende, onderzoeksverplichtingen van de raad – over het algemeen niet van toepassing wordt in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius. Waarom is hiervoor gekozen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat, behalve op defensiegebied, de Onderzoeksraad voor veiligheid alleen bevoegd is om op de Nederlandse Antillen en Aruba onderzoek te doen, indien de regering van de Nederlandse Antillen hierom verzoekt. Voorgesteld wordt om dit te handhaven ten opzichte van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Deze leden vinden dit een slechte zaak. Deze staatkundige hervormingen zouden een goede gelegenheid zijn om juist de bevoegdheden te vergroten van de Onderzoeksraad op deze eilanden mede gezien de beperkte opsporingscapaciteiten van de recherche op Aruba (zie de zaak Natalee Holloway).

Artikel 1.5

Aangezien het land Aruba een feit is, stellen de leden van de CDA-fractie voor artikel 1 eerste lid een andere redactie voor: «De zeegrens tussen het land Curaçao en het land Aruba wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, gevormd door de bogen van grootcirkels tussen de volgende punten in de volgorde zoals hieronder aangegeven.» De Staten van de Nederlandse Antillen merken in hun verslag bij de ontwerprijkswet houdende vaststelling van een zeegrens (R/1890) op dat zij niet kunnen vaststellen of er gedegen rekening wordt gehouden met het bestaan van het eiland «Klein Curaçao». Is deze conclusie juist en zal betreffende wet worden aangepast zoals de Staten van de Nederlandse Antillen wensen?

Artikel 1.6

Onderdeel B

De leden van de VVD-fractie vragen inzake de Rijkswet van 20 december 1989, houdende regeling van pensioenen en uitkeringen aan gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba, onderdeel B, wat de hoogte is van «de laatstelijk als gouverneur genoten maandelijkse wedde, verhoogd met de vakantie-uitkering».

HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN JUSTITIE

Artikel 2.1 (wijziging Rijkswet op het Nederlanderschap)

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de wijzigingen van de Paspoortwet; zij vinden het merkwaardig dat de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000 niet op de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba van toepassing zal worden. Er is een onderscheid gemaakt tussen het Europese deel van Nederland enerzijds en de openbare lichamen anderzijds, om duidelijk te maken dat het Nederlandse vreemdelingenbeleid uitsluitend in het Europese deel van Nederland geldt. In de openbare lichamen zal de Wet Toelating en Uitzetting gelden en het daarmee samenhangende besluit. Wat betekent dit precies voor de verhoudingen tussen Nederland en de nieuwe openbare lichamen op het gebied van vluchtelingenproblematiek? In de memorie van toelichting staat hierover dat een vreemdeling in de toekomst niet meer tot Nederland wordt toegelaten, maar tot hetzij het Europese hetzij het Caribische gedeelte van Nederland. Deze leden zijn sceptisch over het restrictieve toelatingsbeleid van de Antillen (inclusief de BES-eilanden) aangezien zij recentelijk een pardonregeling voor illegalen hebben aangekondigd en een dergelijke regeling tot gevolg zal hebben dat een groot deel van de ongeveer negentigduizend illegale vreemdelingen daar een rechtmatig verblijf zullen verkrijgen. Zij zouden hier graag meer duidelijkheid over krijgen en willen met de nieuwe regelgeving kunnen uitsluiten dat deze gelegaliseerde personen naar Nederland komen vanuit de openbare lichamen.

Onderdeel D

Wat is de status van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie op de BES-eilanden, vragen de leden van de CDA-fractie.

Onderdeel L

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel aanvankelijk geen overgangsbepalingen bevatte en dat op advies van de Raad van State twee overgangsbepalingen, betreffende de Rijkswet op het Nederlanderschap en de naamloze vennootschap, alsnog aan het wetsvoorstel toegevoegd zijn. Deze leden constateren dat uit de reactie van de regering op het advies van de Raad van State blijkt dat de afwezigheid van deze overgangsbepalingen in de praktijk voor problemen zou hebben geleid. Zij vragen of er nog meer terreinen zijn waarvoor een overgangsregeling noodzakelijk is en of de regering hier inzicht in kan geven.

Artikel 2.6 (wijziging Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba)

Ten aanzien van artikel 2 onder a van de Cassatieregeling verzoeken de leden van de CDA-fractie een redactie die tegemoetkomt aan de invoering van de US dollar als betaalmiddel op de BES-eilanden.

Zal er in belastingzaken voor de inwoners van de BES-eilanden cassatie bij de Hoge Raad mogelijk zijn?

Artikel 2.7 (wijziging Wetboek van Militair Strafrecht)

De leden van de PVV-fractie vinden het opmerkelijk dat een ander militair en materieel strafrecht voor de openbare lichamen zal gaan gelden dan het strafrecht dat van toepassing is in het Europese deel van het Koninkrijk. In de memorie van toelichting staat dat de bepaling evenwel ruimte laat voor situaties waarin het wenselijk kan zijn dat de straf in een ander rijksdeel wordt geëxecuteerd, bijvoorbeeld omdat de veroordeelde afkomstig is uit een ander rijksdeel. Deze leden vragen in welke specifieke situaties dit nog meer het geval kan zijn.

Artikel 2.9 (wijziging Uitvoeringswet Internationaal Strafhof)

Onderdeel D

In het derde lid van artikel 14 wordt verwezen naar «de termijn van artikel 14», aldus de leden van de CDA-fractie. Niet duidelijk is welke termijn daarmee wordt bedoeld. Is dat de termijn, bedoeld in het eerste lid (drie dagen)? Zie in dit verband ook het slot van het vierde lid.

HOOFDSTUK 3 MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Artikelen 3.1 en 3.2 (Rijkswet Noodvoorzieningen zeevaart en Rijkswet Vaarplicht)

Artikel 3.1

Onderdeel I

Artikelen 27, 28

In artikel 27, eerste lid, wordt een boete van ten hoogste € 45 000,– gelijkgesteld met een boete van ten hoogste devijfde categorie, indien deze wordt opgelegd door de strafrechter in de openbare lichamen, terwijl in het tweede lid van dat artikel een boete van ten hoogste € 22 500,– eveneens wordt gelijkgesteld met een boete van ten hoogste de vijfde categorie indien deze wordt opgelegd door de strafrechter in de openbare lichamen, stellen de leden van de CDA-fractie vast. In het wetsvoorstel is niet toegelicht waarom in beide leden voor de openbare lichamen wordt verwezen naar de vijfde categorie, terwijl het om een verdubbeling van het maximale bedrag van de boete in euro’s gaat. In artikel 28, eerste lid, wordt vervolgens een maximale boete van € 45 000,– gelijkgesteld met een boete van ten hoogste de derde categorie, indien deze wordt opgelegd door de strafrechter in de openbare lichamen. Men kan zich afvragen of voor de boete, opgelegd in de openbare lichamen, niet ook een vast maximumbedrag zou moeten worden vastgesteld. Graag ontvangen deze leden een toelichting.

Een vergelijkbare opmerking kan worden gemaakt ten aanzien van artikel 3.3, onderdeel Y (artikel 57 Schepenwet), waarin een boete van ten hoogste de vierde categorie (€ 11 250,–) in het Europese deel van Nederland wordt gelijkgesteld met een boete van ten hoogste de vierde categorie, indien deze wordt opgelegd door de strafrechter in de openbare lichamen. In de memorie van toelichting wordt dit niet toegelicht.

Ook de boetes in het tweede lid geven aanleiding tot vragen, nu het thans geldende boetebedrag voor Aruba en de Nederlandse Antillen van ANG 5 000 onderscheidenlijk AWG 5 000 wordt verhoogd naar ANG 10 000 onderscheidenlijk AWG 10 000. In de memorie van toelichting wordt dit evenmin toegelicht. Graag ontvangen zij een reactie.

De aanpassingen van de artikelen 2, eerste lid, Rijkswet noodvoorzieningen scheepvaart en artikel 3 Rijkswet Vaarplicht zijn volgens de regering technisch van aard en strekken ertoe de omstandigheden waarin noodbevoegdheden kunnen worden toegepast dezelfde te laten zijn als noodbevoegdheden in andere wetten, te weten: in buitengewone omstandigheden. In dit verband valt op te merken dat opschrift en considerans van deze rijkswetten ongewijzigd blijven; daarin wordt, evenals in andere wetten (zie bijvoorbeeld de Havennoodwet of de Noodwet rechtspleging), nog altijd verwezen naar «oorlog, oorlogsgevaar, of daaraan verwante of daarmede verbandhoudende buitengewone omstandigheden». Is dit nog wel noodzakelijk? Worden hieronder ook bijvoorbeeld orkanen begrepen?

De leden van de VVD-fractie vragen ook om een toelichting op de hoogte van de voorgestelde boetebedragen in de artikelen 27 en 28 van de Rijkswet noodvoorzieningen Scheepvaart en in de artikelen 57 en 58 van de Schepenwet.

HOOFDSTUK 6. MINISTERIE VAN FINANCIËN

Artikel 6.2

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de staatssecretaris van Financiën heeft gesteld dat een vergaande aanpassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) noodzakelijk is om te komen tot een sterk fiscaal stelsel. De Raad van State heeft de regering geadviseerd om in de toelichting hierop nader in te gaan, om in kaart te brengen welke gevolgen verwacht mogen worden en welk tijdschema voor ogen staat.

De leden van de SP-fractie hebben er steeds op gehamerd dat er eerst zicht moet komen op het fiscale beleid en betreuren het dan ook dat de ontwikkelingen op dat vlak achterlopen, ook in deze Rijkswet. Hoe komt het dat de wet nog zo veel onvolkomenheden bevat dat de transitiedatum niet wordt gehaald? Hoeveel kosten en werk brengt het met zich mee om tijdelijk nog de landsverordeningen op de inkomstenbelasting en loonbelasting te moeten gebruiken tot het nieuwe fiscaal stelsel voor de BES-eilanden kan worden ingevoerd? De staatssecretaris zegt «Indien het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden aanzienlijk zou gaan afwijken van het huidige fiscale stelsel van de Nederlandse Antillen of Nederland, kunnen naar aanleiding daarvan inhoudelijke wijzigingen van de BRK nodig zijn.» Kan hieruit worden opgemaakt dat ze nu nog niet weet of dat het geval is? Waarom niet? Gaat ze daar niet zelf over of zijn er externe zaken waarvan het afhangt? Wanneer kunnen deze leden de aangepaste BRK tegemoet zien? Wat is de reden om de BRK te handhaven in plaats van het hanteren van bilaterale belastingverdragen tussen de verschillende landen binnen het Koninkrijk? Hoe wordt vanuit het buitenland aangekeken tegen het hebben van twee belastingstelsels in één land? Is er een doorrekening gemaakt van de kosten daarvan ten opzichte van het hebben van één belastingstelsel?

Kan de regering ingaan op de onderlinge verwevenheid tussen de BES-eilanden en Curaçao en Sint Maarten waardoor volgens haar het Nederlandse fiscale stelsel niet als uitgangspunt zou kunnen worden genomen? Waar gaat het dan precies over? Is er bij de keuze voor het toetreden tot de Nederlandse staat niet al rekening mee gehouden dat dat dus ook betekent dat men toetreedt tot een staat waar een ander fiscaal stelsel geldt? Waarom is de keuze voor een afzonderlijk fiscaal stelsel niet nadrukkelijk onderdeel geweest van de onderhandelingen over toetreding?

In antwoord op de vraag van de Raad van State naar een tijdschema zegt de regering dat de toelichting is aangevuld. Waar is dat te vinden? Kan worden meegedeeld hoe de verschillende fiscale wetten zich tot elkaar verhouden, wanneer ze naar de Tweede Kamer zullen worden gestuurd en wanneer ze geacht worden in te gaan?

De leden van de SP vinden het ten slotte onbegrijpelijk dat er binnen Nederland een nieuw belastingparadijs wordt gecreëerd door op de BES-eilanden de winstbelasting te schrappen. Bij de bespreking van de belastingwet zal dat verder aan bod komen, maar graag zien zij alvast een argumentatie voor de 3,2 miljoen USD aan uitvoeringskosten die er mee gepaard zouden gaan, hetgeen als argument wordt gebruikt om af te zien van de winstbelasting. Wordt er daarbij van uitgegaan dat een nieuw systeem moet worden opgezet en er dus niet wordt aangesloten op het huidige systeem in Nederland van inning van belastingen over de winst?

De leden van de PVV-fractie vragen in welke mate de fiscale stelselwijziging op de BES-eilanden gevolgen heeft voor de Belastingregeling van het Koninkrijk. Zij benadrukken dat het toekomstige fiscale stelsel van de BES-eilanden niet op grote gebieden mag afwijken van het Nederlandse fiscale stelsel. Als de eilanden als openbare lichamen onderdeel willen uitmaken van Nederland, dan dienen zij aan grotendeels dezelfde fiscale voorwaarden te voldoen. Als de BRK hierop niet is toegeschreven, dan moet dat worden veranderd.

De voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Ouwehand (PvdD), Kuiken (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en De Rouwe (CDA).

Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Vacature (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Kalma (PvdA), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Vacature (CDA)

Naar boven