32 175 Huwelijks- en gezinsmigratie

Nr. 52 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 april 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen ter beantwoording voorgelegd aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over huwelijks- en gezinsmigratie (Kamerstuk 32 175).

Bij brief van 25 april 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de meest relevante en actuele vraagstukken omtrent huwelijks- en gezinsmigratie namelijk het nareisbeleid en de reguliere gezinsmigratie.

Omtrent het nareisbeleid willen de leden van de PvdA-fractie weten welke gevolgen de aanpassingen van het beleid het laatste anderhalf jaar hebben gehad. Zij zien dat in het geval van biologische kinderen de voorwaarde van het aantonen van een feitelijke gezinsband terecht is geschrapt en dat een DNA-toets wordt aangeboden. Zijn er naar aanleiding van het aangepaste beleid veel nieuwe aanvragen gedaan door gezinsleden, waaronder kinderen die eerder waren afgewezen? Hoeveel daarvan zijn er ingewilligd? Hoe wordt omgegaan met de problematiek van de inmiddels meerderjarige kinderen? Hoe wordt omgegaan met de problematiek indien sommige kinderen van een nareizend gezin wel meerderjarig zijn geworden en andere niet? Welke toets omtrent de afhankelijkheid en/of «more than normal emotional ties» vindt dan plaats? Hoe zwaar weegt bij die afweging het in stand houden van de eenheid van het gezin? Hoe zwaar weegt bij die afweging dat de betreffende meerderjarige kinderen bij afwijzing wellicht zonder ouders in het (vaak onveilige) land van herkomst moeten achterblijven? Klopt het dat de toets of meerderjarige kinderen die behoren tot het vluchtelingengezin mogen overkomen, beperkt is tot het, uit het reguliere migratierecht afkomstige criterium «more than normal emotional ties»? Hoe verhoudt zich dat tot de afhankelijkheidstoets zoals de Hoge Commissaris der Verenigde Naties voor Vluchtelingen die voorschrijft?

Voornoemde leden krijgen ook graag meer en de meest recente informatie over de snelheid waarmee nareisaanvragen worden afgehandeld. Welke concrete resultaten zijn er geboekt in het versnellen daarvan? Zij achten het van groot belang dat in het geval van gezinshereniging van de vluchtelingengezinnen, maximale snelheid wordt betracht en de beslistermijnen worden gehaald.

De leden van de PvdA-fractie willen nog een aantal vragen stellen over reguliere gezinsmigratie. Zij kennen de vaste voorwaarden zoals die gelden, bijvoorbeeld het machtiging tot voorlopig verblijf-vereiste (mvv-vereiste) en het inkomensvereiste. Regelmatig krijgen zij ook signalen van partners en/of gezinnen die door de vereisten niet bij elkaar kunnen leven in Nederland of waar het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Soms spelen diverse schrijnende omstandigheden in die zaken zoals de onmogelijkheid aan het inkomensvereiste te voldoen wegens geringe arbeidskansen, kinderen die van een ouder gescheiden worden of een oma die niet bij haar kinderen in Nederland kan verblijven. Voornoemde leden krijgen graag een overzicht van de mogelijkheden in het beleid maatwerk toe te passen en rekening te houden met de individuele omstandigheden. Hoe vaak en op welke gronden worden gezinsmigranten vrijgesteld van het inkomensvereiste? Hoe vaak en op welke gronden worden gezinsmigranten die reeds in Nederland verblijven vrijgesteld van het mvv-vereiste? Op welke wijze probeert Nederland te voorkomen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in het stellen van voorwaarden in individuele zaken vooral juridisch van aard is? Welke voorbeelden zijn er van bijzondere omstandigheden die uitzonderingen en menselijke maat kunnen rechtvaardigen? Aan hoeveel meerderjarige kinderen en hoeveel ouderen is, na de afschaffing van het verruimde gezinsherenigingsbeleid, een verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden?

De leden van de PvdA-fractie willen voorts enkele vragen stellen over houders van een vergunning bepaalde tijd asiel en de mogelijkheid voor deze groep langer dan zes maanden in het buitenland te studeren of als au pair te werken. Lopen zij het risico, vanwege de verkorte termijn voor de verplaatsing van het hoofdverblijf, dat hun vergunning wordt ingetrokken? Op welke wijze acht de Staatssecretaris dat beleid in overeenstemming met artikel 27 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 22 Vluchtelingenverdrag?

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben over het onderwerp partner- en gezinsmigratie de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris erkent dat een beslissing controleerbaar moet zijn en derhalve duidelijk moet zijn op welke manier bijvoorbeeld het belang van een kind is meegenomen en op welke wijze de verschillende factoren die dit belang invullen zijn meegewogen en getoetst. Zo nee, waarom niet? Hoe motiveert hij of zal hij in gezinsmigratiezaken concreet motiveren op welke wijze rekening is gehouden met het belang van het kind, zoals ingevuld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Hoe zal de Staatssecretaris de twee door het EHRM vastgestelde pijlers in het Nederlandse vreemdelingenbeleid en de uitvoering daarvan terug laten komen?1

De leden van de SP-fractie krijgen signalen van ouders die voor de recente wijzigingen in het nareisbeleid en de herinvoering van de DNA-test alsnog worden herenigd met hun kinderen, mits deze nog minderjarig zijn. Het kan dan voorkomen dat eventuele meerderjarige kinderen, die voor de wijzigingen van voornoemd beleid minderjarig waren, alsnog niet met hun ouders herenigd kunnen worden omdat ze inmiddels meerderjarig zijn geworden. Gezinnen worden alsnog verscheurd, omdat bijvoorbeeld een paar (minderjarige) kinderen wel mogen overkomen en de andere (inmiddels meerderjarige) kinderen moeten achterblijven. Is de Staatssecretaris bereid soepeler om te gaan met zaken waarin kinderen inmiddels meerderjarig zijn geworden, maar onder de 21 jaar zijn? Zo neen, waarom niet? Het gaat om kinderen die tijdens de aanvraag, ingediend voor de wijzigingen, nog minderjarig waren en ten tijde van de herhaalde aanvraag na voornoemde wijzigingen inmiddels meerderjarig zijn geworden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe lang op dit moment een gezinsherenigingsprocedure gemiddeld duurt. Worden aanvragen waar kinderen bij betrokken zijn altijd met spoed en voorrang behandeld? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en hoe gaat de Staatssecretaris bewerkstelligen dat dit voortvarender wordt opgepakt? Tot slot willen deze leden een reactie van de Staatssecretaris op een uitspraak van de rechter waarin hij kritiek uit op de kind onvriendelijke wijze waarop kinderen voor gezinshereniging worden gehoord.2

Inbreng van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen welke inspanningen zijn verricht door de Staatssecretaris om de in het regeerakkoord genoemde leeftijdseis van 24 jaar te kunnen stellen. Welke inspanningen zijn verricht teneinde het aantal partner- en gezinsmigranten te verminderen, gelet op de uitspraak van de Staatssecretaris dat dit de bedoeling van de regering is (zoals gedaan tijdens het VAO van 28 februari 2013 naar aanleiding van het algemeen overleg vreemdelingen-en asielbeleid d.d. 14 februari 2013)?

Welke inspanningen zijn door de Staatssecretaris verricht om de zogenoemde Europa route te sluiten, waarbij op grond van het vrije verkeer van personen niet alleen het verblijfsrecht wordt verkregen door onderdanen van andere EU lidstaten, maar ook door hun partners / gezinsleden, ook al hebben die partners / gezinsleden zelf geen EU nationaliteit / verblijfsrecht in een ander EU land? Hoeveel van deze partners / gezinsleden zijn in 2013 toegelaten en hoe verhoudt dit zich tot 2012? Wat is de stand van zaken rond de aanpak van schijnrelaties en het verbeteren van de handhaving van het inkomensvereiste? Hoeveel adrescontroles zijn er in 2013 verricht teneinde te beoordelen of vreemdelingen aan de verblijfsvoorwaarden voldoen? Is het al mogelijk zonder fraude-indicaties adrescontroles uit te voeren teneinde te bekijken of vreemdelingen nog aan de verblijfsvoorwaarden voldoen, gelet op de omstandigheid dat bijvoorbeeld ook bij AOW-ers zonder fraude-indicaties gecontroleerd mag worden? Zo neen, wat wordt ondernomen teneinde dit wel mogelijk te maken?

Hoeveel partners zonder huwelijk zijn in 2013 toegelaten? Wat is het effect van het gewijzigde beleid bij de toelating van deze groep (het vereiste vragenlijsten in te vullen)? Hoe vaak is in 2013 het verblijfsrecht ingetrokken van partner- en gezinsmigranten en hoe verhoudt dit aantal zich tot voorgaande jaren? Hoe vaak zijn partners en gezinsmigranten vrijgesteld van het inkomensvereiste en van het paspoortvereiste? Hoe vaak komt het voor dat een referent na het over laten komen van een partner nog (een) andere partner(s) over laat komen? Hoe vaak laten tot Nederland toegelaten partner- en gezinsmigranten op hun beurt partners / gezinsleden naar Nederland overkomen? Is er een verband tussen het hoge aantal «spookburgers» in Nederland (onjuiste GBA inschrijvingen) en vreemdelingen die op deze wijze aan willen tonen aan het samenwoningsvereiste te voldoen c.q. aan het vereiste om in Nederland te wonen? Zo ja, kan de Staatssecretaris dit toelichten?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het belang van het kind centraal staat. Het is daarom belangrijk dat ook Nederland haar rechten en plichten met betrekking tot het welzijn van het kind nakomt. In artikel 3 van het Internationale verdrag inzake de rechten van het kind staat: «De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.» Hoe verhoudt zich, volgens de Staatssecretaris, een minimumleeftijd voor het nareisbeleid daartoe?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat Nederland sterk vertegenwoordigd is in het buitenland. Daaronder valt ook een uitgebreide consulaire dienstverlening. In de nota modernisering Nederlandse diplomatie staat dat de reguliere consulaire dienstverlening wordt gestroomlijnd en versoberd. In de praktijk komt dit neer op het afbouwen van de Nederlandse consulaire dienstverlening in het buitenland en het sluiten van enkele posten. Is de Staatssecretaris zich ervan bewust dat deze versobering ook een zwaar beslag legt op kinderen die voor interviews in het kader van het nareisbeleid naar een Nederlandse post in het buitenland moeten reizen? Is de Staatssecretaris van plan dit probleem bij de Minister van Buitenlandse Zaken aan te kaarten?

De leden van de D66-fractie constateren dat bij het interviewen van kinderen in verband met het nareisbeleid nog te vaak interviewers worden ingezet die niet specifiek opgeleid zijn tot het omgaan met of het bevragen van kinderen. Hoewel de Staatssecretaris eerder heeft aangegeven dit probleem aan te pakken, blijkt uit de ervaring van onder andere Defence for Children en de Kinderombudsman dat IND-medewerkers zonder specifieke pedagogische scholing worden ingezet voor interviews op Nederlandse posten in het buitenland. Is de Staatssecretaris bereid deze problematiek nogmaals te bekijken en de nodige stappen te zetten?

Voorts hebben de leden van de D66-fractie vernomen dat kinderen van 12 jaar soms wel drie uur aansluitend worden geïnterviewd, waarbij slechts één keer een pauze van 10 minuten in acht mag worden genomen. Kan de Staatssecretaris deze praktijk bevestigen en is de Staatssecretaris voornemens hier wat aan te doen?

II. Reactie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Graag dank ik de leden van de PvdA, SP, PVV en D66 voor hun vragen over het beleid inzake nareis, huwelijks- en gezinsmigratie. Met genoegen antwoord ik hen als volgt3. Hiermee geef ik tevens invulling aan mijn toezegging tijdens het AO Vreemdelingenbeleid van 14 februari 2013 om te komen met een plan van aanpak voor Europese maatregelen over gezinsmigratie.

Omtrent het nareisbeleid willen de leden van de PvdA-fractie weten welke gevolgen de aanpassingen van het beleid het laatste anderhalf jaar hebben gehad. Door de leden van de PvdA-fractie is specifiek gevraagd of er naar aanleiding van het aangepaste beleid veel nieuwe aanvragen zijn gedaan door gezinsleden, waaronder kinderen die eerder zijn afgewezen. Hoeveel nieuwe aanvragen er zijn ingediend door vreemdelingen die eerder een aanvraag hadden gedaan die onder het oude beleid was afgewezen, is niet automatisch te genereren uit het informatiesysteem van de IND. Derhalve kan geen uitspraak worden gedaan over mogelijke effecten van beleidsaanpassingen. Deze leden wilden tevens weten hoeveel aanvragen zijn ingewilligd, nadat een eerdere aanvraag van dezelfde vreemdeling was afgewezen. Nu niet automatisch uit het informatiesysteem van de IND kan worden gegenereerd hoeveel nieuwe aanvragen er zijn ingediend door vreemdelingen waarvan een eerdere aanvraag onder het oude beleid was afgewezen, kan evenmin worden aangegeven hoeveel nieuwe aanvragen van deze groep vreemdelingen zijn ingewilligd.

Voorts vroegen deze leden hoe wordt omgegaan met de problematiek van de inmiddels meerderjarige kinderen en in het verlengde daarvan diezelfde problematiek indien sommige kinderen van een nareizend gezin wel meerderjarig zijn geworden en andere niet. Ook wilden deze leden weten hoe zwaar bij die afweging het in stand houden van de eenheid van het gezin weegt. Bij de beoordeling van nareisaanvragen wordt voor de uitleg van het begrip «feitelijke gezinsband» zo veel mogelijk aangesloten bij artikel 8 van het EVRM. Dit heb ik eerder aan uw Kamer geschreven4, onder meer in een reactie op een aanbeveling van de Kinderombudsman waarin nadrukkelijk hierom werd gevraagd. Bij meerderjarige (of inmiddels meerderjarig geworden) kinderen betekent dit dat sprake moet zijn van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid». Dit is dan ook het geldende beleid voor nieuwe nareisaanvragen door meerderjarige personen, ook voor personen die inmiddels meerderjarig zijn geworden na een eerdere nareisaanvraag. Dat betekent dat nareis ook voor die laatste groep nog steeds mogelijk is mits er sprake is van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid». Hiermee geeft Nederland voor deze groep ook nog steeds een invulling aan het nareisbeleid die ruimhartiger is dan waartoe de richtlijn Gezinshereniging verplicht.

Ten aanzien van de vraag van deze leden naar de weging van de eenheid van het gezin, merk ik op dat het uitgangspunt in het nareisbeleid is dat het gezin, zoals dat bestond voor binnenkomst in Nederland, herenigd wordt. Er is in het beleid ook ruimte voor meerderjarige kinderen om herenigd te worden met hun ouders. Bij deze afweging is er een zekere beoordelingsruimte. De beoordeling voor minderjarige kinderen en meerderjarige kinderen is verschillend, maar in beide gevallen wordt het recht op gezinsleven in acht genomen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts hoe zwaar bij die afweging weegt dat de betreffende meerderjarige kinderen bij afwijzing wellicht zonder ouders in het (vaak onveilige) land van herkomst moeten achterblijven en of het klopt dat de toets of meerderjarige kinderen die behoren tot het vluchtelingengezin mogen overkomen, beperkt is tot het, uit het reguliere migratierecht afkomstige criterium «more than emotional ties». Het antwoord op deze laatste vraag is bevestigend. Bij de toets aan 8 EVRM geldt dat van meerderjarigen in principe kan worden verwacht dat zij op eigen benen kunnen staan. Deze lijn wordt uitgedragen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens5. Er wordt in het kader van nareisaanvragen niet gekeken of een meerderjarig kind dat nog in het buitenland verblijft voor vluchtelingenschap in aanmerking zou komen.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts hoe de afhankelijkheidstoets zoals de Hoge Commissaris der Verenigde Naties voor Vluchtelingen die voorschrijft, zich verhoudt tot het hanteren van het criterium «more than emotional ties» voor meerderjarigen. Dit criterium sluit mijns inziens aan bij de afhankelijkheidstoets die de UNHRC beoogt. In de reactie van de UNHCR op het groenboek gezinshereniging geeft de UNHCR nadere toelichting bij het begrip «afhankelijkheid». Eén van de voorbeelden die de UNHCR noemt, is een meerderjarig persoon die fysiek of geestelijk beperkt is en niet in staat is om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Dit is een voorbeeld van een situatie die wordt betrokken bij de beoordeling of er sprake is van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid».

Zowel door de leden van de PvdA-fractie, als door de leden van de SP-fractie is gevraagd hoe snel nareisaanvragen worden afgehandeld en of de beslistermijnen worden gehaald. In 2013 zijn de MVV- (tot 1 juni 2013) en TEV-procedures (vanaf 1 juni 2013), inclusief de MVV-nareisprocedures, voor 88 procent binnen de wettelijke termijn beslist. De werkwijze voor biologische kerngezinnen, die in bewijsnood verkeren, is aangepast door deze gezinnen direct DNA-onderzoek aan te bieden en niet meer standaard een identificerend interview af te nemen. Daardoor is de doorlooptijd aanzienlijk verkort. Wat in zijn algemeenheid de gemiddelde doorlooptijden zijn, kan niet uit het geautomatiseerde systeem van de IND worden gegenereerd6.

De leden van de PvdA-fractie stelden nog een aantal vragen over reguliere gezinsmigratie. Zo wilden zij graag een overzicht ontvangen van de mogelijkheden om in het beleid maatwerk toe te passen en rekening te houden met de individuele omstandigheden. In individuele gevallen kan artikel 4.84 van de Algemene Wet Bestuursrecht worden toegepast, waarmee inherent kan worden afgeweken van de in het beleid gestelde voorwaarden. Het gaat dan om situaties waarin niet is voorzien in een beleidsregel, en/of waarin handhaving van de beleidsregel een onevenredig nadeel oplevert. In het geval er een situatie is waarvoor binnen het beleid geen mogelijkheid is, kan ik op grond van het Vreemdelingenbesluit gebruik maken van mijn discretionaire bevoegdheid.

Daarenboven wilden deze leden weten hoe vaak en op welke gronden gezinsmigranten worden vrijgesteld van het inkomensvereiste en hoe vaak en op welke gronden gezinsmigranten die reeds in Nederland verblijven worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Deze informatie is (nog) niet uit het geautomatiseerde systeem van de IND te genereren7.

Ook wilden deze leden nog weten op welke wijze Nederland probeert te voorkomen dat de IND in het stellen van voorwaarden in individuele zaken vooral juridisch van aard is en of er voorbeelden zijn van bijzondere omstandigheden die uitzonderingen en menselijke maat kunnen rechtvaardigen. Ik wil benadrukken dat het werk van de IND met name juridisch van aard is, nu zij belast is met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving, die mede is gebaseerd op internationale mensenrechtenverdragen. In een rechtsstaat is het van groot belang dat de wet- en regelgeving op een transparante, zorgvuldige en juridisch toetsbare wijze wordt toegepast. In individuele gevallen kan, zoals eerder aangegeven, artikel 4.84 van de Algemene Wet Bestuursrecht worden toegepast. Het gaat dan om een situatie waarin niet is voorzien in een beleidsregel, of waarin handhaving van de beleidsregel onevenredig nadeel oplevert. In geval er een situatie is waarvoor binnen het beleid geen mogelijkheid is, kan ik op grond van het Vreemdelingenbesluit gebruik maken van mijn discretionaire bevoegdheid. Juist omdat het hier gaat om een samenstel van individuele omstandigheden die van geval tot geval verschillen kan ik hier geen voorbeelden van geven met daarbij recht te doen aan de complexiteit van de specifieke situaties. Met bovenstaande juridische mogelijkheden heb ik voldoende ruimte om zo nodig uitzonderingen te maken en rekening te houden met de menselijke maat in de toepassing van mijn beleid.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts aan hoeveel meerderjarige kinderen en hoeveel ouderen na de afschaffing van het verruimde gezinsherenigingsbeleid een verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 8 EVRM. Deze informatie is (nog) niet uit het informatiesysteem van de IND te genereren. Tot voor kort werd bij aanvragen om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en het in Nederland verblijvende gezinslid niet geregistreerd. Wel kan het totaal aantal inwilligingen in 2013 op grond van artikel 8 EVRM worden gegeven op aanvragen die zijn ingediend na 1 oktober 2012, dus nadat het beleid verruimde gezinshereniging, waaronder ouderenbeleid, is komen te vervallen. Hierbij is gekeken naar de leeftijd van de vreemdeling op het moment van de aanvraag. In 2013 zijn in totaal 20 verblijfsvergunningen verleend op grond van artikel 8 EVRM aan vreemdelingen ouder dan 65 jaar. Hoewel dit niet met zekerheid kan worden gezegd, is het gelet op de leeftijd aannemelijk te achten dat deze vergunningen zijn verleend voor verblijf als ouder bij een meerderjarig kind. Verder zijn in 2013 in totaal 30 verblijfsvergunningen op grond van 8 EVRM verleend aan vreemdelingen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar. Niet kan worden gezegd in hoeveel van deze gevallen het een meerderjarig kind betreft dat verblijf heeft gekregen bij een ouder.

De leden van de PvdA-fractie stelden ten slotte nog enkele vragen over houders van een vergunning bepaalde tijd asiel en de mogelijkheid voor deze groep langer dan zes maanden in het buitenland te studeren of als au pair te werken.

Lopen zij het risico, vanwege de verkorte termijn voor de verplaatsing van het hoofdverblijf, dat hun vergunning wordt ingetrokken? Op welke wijze acht ik dat beleid in overeenstemming met artikel 27 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 22 Vluchtelingenverdrag, zo wilden deze leden weten. Uit de Vreemdelingencirculaire blijkt dat de intrekkingsgrond van vestiging buiten Nederland niet wordt toegepast op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b van de Vreemdelingenwet 2000. Dat betekent dat bij bescherming vanwege vluchtelingschap of bij subsidiaire bescherming, de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken als de houder van die vergunning voor langere duur in het buitenland studeert of werkt als au pair. De rechten die voortvloeien uit de Kwalificatierichtlijn en het Vluchtelingenverdrag worden dus niet geraakt door de verkorte termijn voor de verplaatsing van het hoofdverblijf.

De leden van de SP-fractie vroegen of ik erken dat een beslissing controleerbaar moet zijn en derhalve duidelijk moet zijn op welke manier bijvoorbeeld het belang van een kind is meegenomen en op welke wijze de verschillende factoren die dit belang invullen zijn meegewogen en getoetst. In de beslissing van de IND worden alle belangen, ook die van het kind, meegewogen. Deze belangenafweging wordt gemotiveerd volgens de vereisten van een zorgvuldige besluitvorming. Tegen dit besluit kunnen rechtsmiddelen worden ingesteld.

Deze leden wilden voorts weten hoe ik motiveer of zal motiveren op welke wijze in gezinsmigratiezaken rekening is gehouden met het belang van het kind, zoals ingevuld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en hoe ik de twee door het EHRM vastgestelde pijlers in het Nederlandse vreemdelingenbeleid en de uitvoering daarvan terug zal laten komen8. Voorop gesteld dat kinderen een kwetsbare groep zijn, wordt in het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid in brede zin rekening gehouden met de belangen en rechten van kinderen voortvloeiend uit internationale verdragen, waaronder het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en het EVRM. In de uitvoering van het vreemdelingenbeleid is sprake van individuele beslissingen waarin de belangen van het kind worden meegewogen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de belangenafweging die in het kader van artikel 8 EVRM wordt gemaakt. Als sprake is van gezinsleven met minderjarige kinderen, worden in de belangenafweging aspecten betrokken die specifiek zijn voor het minderjarige kind, waaronder de twee genoemde pijlers.

De leden van de SP-fractie vragen daarenboven of ik bereid ben soepeler om te gaan met zaken waarin kinderen inmiddels meerderjarig zijn geworden, maar onder de 21 jaar zijn. Bij de beoordeling van nareisaanvragen wordt voor de uitleg van het begrip «feitelijke gezinsband» zoveel mogelijk aangesloten bij artikel 8 van het EVRM. Dit heb ik eerder aan uw Kamer geschreven9, onder meer in een reactie op een aanbeveling van de Kinderombudsman waarin nadrukkelijk hierom werd gevraagd. Bij meerderjarige (of inmiddels meerderjarig geworden) kinderen betekent dit dat sprake moet zijn van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid». Dit is dan ook het geldende beleid voor nieuwe nareisaanvragen door meerderjarige personen, ook voor personen die inmiddels meerderjarig zijn geworden na een eerdere nareisaanvraag. Dat betekent dus dat nareis ook voor die laatste groep nog steeds mogelijk is mits er sprake is van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid». Hiermee geeft Nederland voor deze groep ook nog steeds een invulling aan het nareisbeleid die ruimhartiger is dan waartoe de richtlijn Gezinshereniging verplicht.

Door de leden van de SP-fractie is ook gevraagd of aanvragen waar kinderen bij betrokken zijn altijd met spoed en voorrang worden behandeld. Aanvragen van kinderen krijgen niet standaard voorrang. Door het aanpassen van de werkwijze met betrekking tot minderjarige biologische kinderen kan er echter sneller dan voorheen worden beslist op een aanvraag, waardoor een kind sneller kan worden herenigd met zijn ouders.

Door de SP-fractie is ten slotte een reactie gevraagd op de uitspraak van de rechter waarin hij kritiek uit op de kind onvriendelijke wijze waarop kinderen in het kader van gezinshereniging voor nareizende gezinsleden worden gehoord. Ik wijs u erop dat de uitspraak die deze leden aanhalen voornamelijk zag op een onvoldoende motivering. De rechter heeft geoordeeld dat – in tegenstelling tot hetgeen door eiser werd beweerd – de interviews niet zo onzorgvuldig waren dat deze niet aan het besluit van de IND ten grondslag mochten liggen. Blijkens de rechtspraak is niet gebleken van een ernstig gebrek in de wijze van horen. Ik blijf derhalve bij mijn standpunt dat de interviews zorgvuldig worden uitgevoerd. Dat de werkwijze van het afnemen van de identificerende gehoren in de nareisprocedure correct is, ook indien er kinderen bij betrokken zijn, is ook door rechtbanken en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bevestigd. In mei 2012 is ter zitting bij de ABRvS een groot aantal kwesties aan bod gekomen die zien op nareis. In de daarop volgende uitspraken van 10 oktober 2012 acht de ABRvS de methode zorgvuldig, zowel de wijze van horen en beslissen als de inzet van de tolken en de juridische waarborgen. In mijn brief10 van 13 september jl. heb ik uitgebreid toegelicht op welke wijze het horen van kinderen plaatsvindt. Voorafgaand aan het interview krijgen kinderen uitleg over het doel van het interview, hoe het zal verlopen en dat het interview van belang is om een beslissing op de toelatingsaanvraag te nemen. Tijdens het interview worden voldoende pauzes ingelast en wordt ervoor gewaakt geen druk te leggen op het kind. Bij het horen van kinderen wordt dus nadrukkelijk rekening gehouden met het feit dat het hier een kind betreft.

De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen gesteld ten aanzien van mijn inspanningen om de Europese wet- en regelgeving op het gebied van gezinsmigratie aangepast te krijgen. In reactie op de vraag van de leden van de PVV-fractie naar mijn inspanningen om de genoemde leeftijdseis van 24 jaar te kunnen stellen meld ik het volgende. Mede naar aanleiding van de reacties uit de lidstaten op het groenboek gezinshereniging heeft de Europese Commissie in het voorjaar van 2012 aangegeven vooralsnog niet van plan te zijn om het initiatief te nemen om de richtlijn gezinshereniging aan te passen. Ik heb dit onderwerp vorig jaar nogmaals op ambtelijk niveau bij de Commissie aan de orde gesteld. Ik moet echter wel realistisch blijven. De huidige Europese Commissie is niet voornemens het initiatief te nemen tot aanpassing van de richtlijn. Hoewel het inhoudelijke standpunt van de Nederlandse regering ongewijzigd blijft en ik dit steeds naar voren breng als daar gelegenheid toe is, is het, zoals ik u reeds ook tijdens de begrotingsbehandeling in november 2012 mondeling aangegeven, weinig zinvol om te trekken aan een dood paard. Ik heb tevens bezien welke mogelijkheden er zijn om nationale maatregelen te nemen. In dat kader heb ik verkend of het mogelijk is om de leeftijdseis alleen voor partners van Nederlandse referenten te verhogen, omdat die strikt genomen niet onder de werking van de richtlijn vallen. Hiertoe heb ik de Advies Commissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) om advies gevraagd en dit onderwerp heb ik tevens betrokken bij het overleg met de Europese Commissie. Zowel de Europese Commissie als de ACVZ hebben aangegeven dat verhoging van het leeftijdsvereiste voor situaties waarin een Nederlander als referent optreedt een niet te rechtvaardigen onderscheid zou inhouden en bovendien niet effectief en proportioneel zou zijn. Ik heb deze adviezen ter harte genomen. Nederland heeft wel deelgenomen aan diverse expertmeetings op Europees niveau, waarin bestrijding van fraude en misbruik aan de orde is geweest. De Europese Commissie heeft richtsnoeren11 ontwikkeld ten behoeve van een betere handhaving van de huidige richtlijn door de lidstaten en zal deze in juni van dit jaar toelichten voor de lidstaten. Met bovenstaand antwoord geef ik invulling aan mijn toezegging van 14 februari 2013 om te komen met een plan van aanpak voor Europese maatregelen ten aanzien van gezinsmigratie.

De leden van de PVV-fractie wilden tevens weten welke inspanningen zijn verricht om het aantal gezinsmigranten te verminderen. Tijdens het VAO waaraan deze leden refereren gaf de heer Fritsma aan dat het probleem zit in de handhaving en dat iedereen die binnenkomt op grond van een gelegenheidsrelatie zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap, een verblijfsvergunning krijgt als er geen duidelijke contra-indicaties zijn. Hij vroeg mij toen of ik, gelet op het CBS-cijfer van 38.000 gezinsmigranten in 2011, dit wilde beperken. Mijn bevestigende antwoord had dus betrekking op het verminderen van binnenkomst door schijnrelaties en niet op vermindering van het aantal gezinsmigranten.

Voorts wilden deze leden weten welke inspanningen door mij zijn verricht om de zogenoemde Europaroute te sluiten, waarbij op grond van het vrije verkeer van personen niet alleen het verblijfsrecht wordt verkregen door onderdanen van andere EU-lidstaten, maar ook door hun partners en/of gezinsleden, ook al hebben die partners en/of gezinsleden zelf geen EU-nationaliteit of verblijfsrecht in een ander EU-land. Zoals de vraag impliceert is een aanpassing van de richtlijn Vrij Verkeer van Personen noodzakelijk om dit te veranderen. Hiertoe heeft alleen de Europese Commissie het recht van initiatief. Ik acht de kans dat de Europese Commissie van dit recht gebruik zal maken, mede gelet op de uitkomsten van de inspanningen van het vorige kabinet, op dit moment uitgesloten. Ik blijf van mening dat de Europaroute een ongewenste en onbedoelde uitkomst is van de richtlijn en zal bij elke passende gelegenheid blijven trachten om dit in Europees verband aan de orde te stellen. Voorts wilden deze leden weten hoeveel van deze partners en/of gezinsleden in 2013 werden toegelaten en hoe zich dat aantal verhoudt tot 2012. Deze informatie is op dit moment niet uit het geautomatiseerde systeem van de IND te genereren12.

Ook wilden deze leden weten wat de stand van zaken is rond de aanpak van schijnrelaties en het verbeteren van de handhaving van het inkomensvereiste. Ik zet in op het voorkomen en opsporen van schijnhuwelijken- en relaties. Dat begint met het in samenwerking tussen vreemdelingenketen en strafrechtketen beter in kaart brengen van de verschillende verschijningsvormen en de problemen rondom de aanpak van schijnhuwelijken en -relaties. De huidige maatregelen om schijnhuwelijken en -relaties tegen te gaan worden kritisch bezien en waar nodig worden nieuwe maatregelen ontwikkeld om knelpunten aan te pakken en de samenwerking in de vreemdelingen- en strafrechtketen te verbeteren. Ik zal uw Kamer in het najaar informeren over mijn beleid ten aanzien van de aanpak van schijnhuwelijken.

De leden van de PVV-fractie wilden tevens weten hoeveel adrescontroles er in 2013 zijn verricht teneinde te beoordelen of vreemdelingen aan de verblijfsvoorwaarden voldoen. Ook wilden zij weten of het mogelijk is om zonder fraude-indicaties adrescontroles uit te voeren. Er zal altijd zal altijd een gegronde reden moeten zijn om een controle uit te oefenen op grond van de toezichtsbevoegdheid van de politie. Die reden is niet noodzakelijkerwijs een fraude-indicatie, maar kan ook bijvoorbeeld een vermoeden van illegaal verblijf zijn. Adrescontroles kunnen plaatsvinden tijdens persoonsgerichte controles. In 2013 hebben 6.970 persoonsgerichte controles plaatsgevonden. Persoonsgerichte controles richten zich op bij de overheid bekende vreemdelingen, wanneer sprake is van indicaties van fraude of misbruik en het niet naleven van de voorwaarden. Tevens richten zij zich op uitgeprocedeerde vreemdelingen en op asielzoekers die zich aan de meldingsplicht hebben onttrokken.

Deze leden wilden ook vernemen hoeveel partners zonder huwelijk in 2013 werden toegelaten. In 2013 zijn in totaal 2.570 aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (na 1 juni 2013 binnen de TEV-procedure) en aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij (ongehuwd) partner in eerste aanleg ingewilligd. Ook wilden deze leden weten wat het effect is van het gewijzigde beleid bij de toelating van deze groep. Het partnerbeleid, zoals dat op 1 juni 2013 opnieuw is ingevoerd, is niet gewijzigd ten opzichte van het partnerbeleid zoals dat gold voor 1 oktober 2012.

De leden van de PVV-fractie wilden voorts weten hoe vaak in 2013 het verblijfsrecht is ingetrokken van partner- en gezinsmigranten en hoe dit zich verhoudt tot voorgaande jaren. Ook wilden deze leden weten hoe vaak partners en gezinsmigranten werden vrijgesteld van het inkomensvereiste en van het paspoortvereiste en hoe vaak het voorkomt dat een referent na het over laten komen van een partner nog (een) andere partner(s) over laat komen.

Deze informatie is (nog) niet uit het geautomatiseerde systeem van de IND te genereren13. Wel heb ik voor wat betreft herhaalde huwelijksmigratie op basis van CBS-cijfers14 over het aantal referenten tussen 2001 en 2011 geanalyseerd in hoeveel gevallen er sprake was van herhaalde huwelijksmigratie. Op een totaal aantal van circa 116.070 personen die zich in die periode van tien jaar referent stelden voor de overkomst van een (huwelijks-)partner, stelden circa 1.850 personen zich twee maal referent voor opeenvolgde (huwelijks-)partners. Daarnaast stelden zich in dezelfde periode circa 60 personen vaker dan twee keer referent voor elkaar opvolgende (huwelijks-)partners. Ik zet in op verscherpte handhaving in die gevallen waarin sprake is van overkomst van meerdere elkaar opvolgende (huwelijks-)partners bij dezelfde referent. Dit gebeurt door de inzet van simultaan horen en adrescontroles. Ten slotte wilden de leden van de PVV-fractie weten of er een verband is tussen het hoge aantal «spookburgers» in Nederland (onjuiste GBA-inschrijvingen) en vreemdelingen die op deze wijze aan willen tonen aan het samenwoningsvereiste te voldoen c.q. aan het vereiste om in Nederland te wonen. Allereerst dient opgemerkt te worden dat het CBS de term «spookburger» niet gebruikt. Bij de beantwoording van de vraag is verondersteld dat met «spookburgers» personen worden bedoeld die ooit als ingezetene ingeschreven stonden in de Basisregistratie Personen(BRP, voorheen GBA), maar van wie de gemeente waar de persoon ingeschreven stond heeft geconcludeerd dat de actuele verblijfplaats onbekend is. De gemeente geeft deze persoon in het systeem aan met de omschrijving: emigratie naar buitenland «onbekend». Deze personen worden in de regel aangeduid met de term «VOW» (Vertrokken Onbekend Waarheen). Hierdoor tellen ze niet meer mee in de bevolking van Nederland. Het merendeel van de personen die aangeduid zijn met de term «VOW» betreft emigranten die hun vertrek nooit bij de gemeente hebben gemeld. Er zijn echter ook VOW-geregistreerde personen die verhuisd zijn naar een andere gemeente in Nederland zonder dit te melden. Uit onderzoek in 2011 van het CBS, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is gebleken dat 75% van de als VOW-geregistreerde personen niet de Nederlandse nationaliteit had. Tevens bleek de helft van de als VOW-geregistreerde personen na twee jaar weer in de GBA te zijn ingeschreven. Van degenen met de Nederlandse nationaliteit is bijna 75% binnen twee jaar terug, van de niet-Nederlanders is dit niet meer dan 20%. Onbekend is of deze personen tijdelijk in het buitenland verbleven of dat ze in Nederland verbleven zonder ingeschreven te zijn in de GBA. Evenmin is bekend in hoeverre een verband bestaat tussen het aantal zogenoemde VOW-vreemdelingen en vreemdelingen die zouden willen aantonen aan het samenwoningsvereiste te voldoen c.q. aan het vereiste om in Nederland te wonen.

De leden van de D66-fractie vroegen mij hoe de minimumleeftijd voor het nareisbeleid zich verhoudt met artikel 3 van het Internationale verdrag inzake de rechten van het kind. Voor zover ik de vraag begrijp, kan ik uw Kamer melden dat een minimumleeftijd geen onderdeel vormt van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor nareis.

Deze leden wilden eveneens weten of ik mij ervan bewust ben dat de versobering en stroomlijning van de reguliere consulaire dienstverlening een zwaar beslag legt op kinderen die voor interviews in het kader van het nareisbeleid naar een Nederlandse post in het buitenland moeten reizen en of ik bereid ben de Minister van Buitenlandse Zaken hierop aan te spreken. Ik ben bij het departement van Buitenlandse Zaken nagegaan in hoeverre deze versobering naar verwachting effect zal hebben op nareizende gezinsleden. De versobering van de consulaire dienstverlening in het buitenland en het sluiten van enkele posten heeft niet of nauwelijks invloed op personen die vallen onder het nareisbeleid. De posten die, na goedkeuring van de Rijksministerraad, in de afgelopen twee jaar zijn gesloten, waren (met uitzondering van Asmara) geen posten die mvv-aanvragen in het kader van nareis asiel afhandelden. De voormalige ambassade in Asmara kon destijds weinig doen voor personen uit Eritrea omdat zij, zelfs met een door de ambassade afgegeven visum of mvv, van de eigen autoriteiten geen toestemming kregen het land op legale manier te verlaten. Daardoor moesten zij ook toen naar een buurland uitwijken om daar de mvv-procedure te doorlopen en naar Nederland te vertrekken. Helaas kan een slechte veiligheidssituatie Nederland er toe dwingen een ambassade tijdelijk te sluiten (Damascus) of consulaire en visumdiensten op te schorten (Sana’a). Dergelijke beslissingen staan geheel los van de stroomlijning en versobering van de consulaire dienstverlening.

Met betrekking tot de opmerking van de D66 fractie dat nog te vaak interviewers worden ingezet die niet specifiek opgeleid zijn tot het omgaan met of het bevragen van kinderen, merk ik op dat ik hier reeds uitgebreid op ingegaan ben in mijn eerder genoemde brief van 13 september jl. aan uw Kamer. Tijdens het horen wordt rekening gehouden met de leeftijd van het kind dat geïnterviewd wordt. Er wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de belevingswereld en de individuele situatie van het kind, zoals die al enigszins bekend is uit het gehoor met de hoofdpersoon in Nederland. Ook wordt er rekening mee gehouden dat sommige gebeurtenissen zo ver in het verleden liggen dat verwacht mag worden dat een kind hierover niet gedetailleerd kan verklaren. Al deze elementen worden ook meegewogen in de uiteindelijke beslissing. Dat de werkwijze van het afnemen van de identificerende gehoren in de nareisprocedure correct is, ook indien kinderen bij betrokken zijn, is ook door rechtbanken en de ABRvS bevestigd.

Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie vernomen dat kinderen van twaalf jaar soms wel drie uur aansluitend worden geïnterviewd, waarbij slechts één keer een pauze van tien minuten in acht mag worden genomen. Zij willen weten of ik deze praktijk kan bevestigen en of ik voornemens ben hier wat aan te doen. Ik kan niet uitsluiten dat het in de loop der jaren zo nu en dan is voorgekomen dat er een zeer lang interview heeft plaatsgevonden. Uitgangspunt is echter dat de interviews, zeker die met kinderen, zo kort mogelijk gehouden worden. De vragen zijn uitsluitend toegespitst op informatie die nog ontbreekt in het dossier met betrekking tot het bestaan van de gezinsband. Sinds 2012 worden kinderen onder de twaalf jaar in beginsel niet meer gehoord. De huidige praktijk is dat voorafgaand aan het interview de kinderen uitleg krijgen over het doel van het interview, hoe het zal verlopen en dat het interview van belang is om een beslissing op de toelatingsaanvraag te nemen. Tijdens het interview worden voldoende pauzes ingelast en wordt ervoor gewaakt geen druk te leggen op het kind. Bij het horen van kinderen wordt dus nadrukkelijk rekening gehouden met het feit dat het hier een kind betreft.


X Noot
1

EHRM 6 juli 2010, Neulinger en Shuruk t. Zwitserland, RV 2010/98 m. nt. Ruitenberg, par. 136. In dit arrest put het EHRM uit eerdere migratiejurisprudentie (vgl. par. 146) en verwijst in latere migratiearresten terug naar dit arrest; zie bijvoorbeeld EHRM 28 juni 2011, Nunez t. Noorwegen, JV 2011/402 m. nt. Van Walsum, par. 84 en EHRM 30 juli 2013, Berisha t. Zwitserland, JV 2013/302, par. 51.

X Noot
3

Aantallen in de beantwoording van uw vragen zijn indien niet anders vermeld afkomstig van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Ze zijn afgerond op tientallen. Ten aanzien van de weergave van de aantallen is tevens nog het volgende van belang. Op 1 juni 2013 is de Wet Modern Migratiebeleid (MoMi) in werking getreden. De aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) en een verblijfsvergunning (VVR) zijn samengevoegd in de procedure voor Toegang en Verblijf (TEV). Met ingang van dit voorjaar worden de aantallen in behandeling genomen TEV-procedures getoond. Zij worden ter vergelijking afgezet tegen de vroegere MVV-aanvragen exclusief de MVV-aanvragen voor gezinshereniging in het kader van asiel (MVV-nareis). De MVV-nareisprocedure wordt vanaf nu apart weergegeven. De komst van de TEV-procedure heeft ook gevolgen voor de manier waarop de VVR-cijfers worden gepresenteerd. Hiervoor bestonden de VVR-aantallen uit de VVR-procedures waarbij voorafgaand een MVV benodigd was en uit de VVR-procedures waarvoor geen MVV vereist was. Daar de gecombineerde MVV-VVR-procedure nu apart wordt weergegeven, komt de VVR na MVV-procedure daarmee in de presentatie van de VVR-cijfers te vervallen. Omwille van de vergelijkbaarheid wordt met terugwerkende kracht de VVR-instroom en -afhandeling weergegeven exclusief VVR na MVV.

X Noot
4

Kamerstuk 19 637, nr. 1721, bijlage 7.

X Noot
5

Zie: EHRM Javeed t. Nederland, 3 juli 2001, appl.no. 47390/99; EHRM Slivenko t. Letland, 9 oktober 2003, appl.no. 48321/99; EHRM El Morabit t. Nederland, 18 mei 2010, appl.no. 46897/07 en EHRM Nacic t. Zweden, 15 mei 2012, appl.no. 16567/10.

X Noot
6

Op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie van een vernieuwd datawarehouse, dat optimaal aansluit op INDiGO en waarmee ook in de toekomst aan de informatievoorziening kan worden voldaan. De gegevens voor het nieuwe datawarehouse worden sinds 1 januari van dit jaar geladen en de beschikbaarheid van standaardinformatie daaruit wordt voorzien vanaf voorjaar 2014. De verwachting is dat daarmee de gegevens die nu aan de Tweede Kamer worden geleverd, in de loop van de tijd steeds verder kunnen worden uitgebreid.

X Noot
7

Idem.

X Noot
8

EHRM 6 juli 2010, Neulinger en Shuruk t. Zwitserland, RV 2010/98 m. nt. Ruitenberg, par. 136. In dit arrest put het EHRM uit eerdere migratiejurisprudentie (vgl. par. 146) en verwijst in latere migratiearresten terug naar dit arrest; zie bijvoorbeeld EHRM 28 juni 2011, Nunez t. Noorwegen, JV 2011/402 m. nt. Van Walsum, par. 84 en EHRM 30 juli 2013, Berisha t. Zwitserland, JV 2013/302, par. 51.

X Noot
9

Kamerstuk 19 637, nr. 1721, bijlage 7.

X Noot
10

Kamerstuk 19 637, nr. 1721.

X Noot
11

«Communication from the Commission to the European Parliament and the Council on guidance for application of Directive 2003/86/EC on the right to family reunification», Brussel, 3 april 2014.

X Noot
12

Op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie van een vernieuwd datawarehouse, dat optimaal aansluit op INDiGO en waarmee in de toekomst aan de informatievoorziening kan worden voldaan. De gegevens voor het nieuwe datawarehouse worden sinds 1 januari van dit jaar geladen en de beschikbaarheid van standaardinformatie daaruit wordt voorzien vanaf voorjaar 2014. De verwachting is dat daarmee de gegevens die nu aan de Tweede Kamer worden geleverd, in de loop van de tijd steeds verder kunnen worden uitgebreid.

X Noot
13

Op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie van een vernieuwd datawarehouse, dat optimaal aansluit op INDiGO en waarmee in de toekomst aan de informatievoorziening kan worden voldaan. De gegevens voor het nieuwe datawarehouse worden sinds 1 januari van dit jaar geladen en de beschikbaarheid van standaardinformatie daaruit wordt voorzien vanaf voorjaar 2014. De verwachting is dat daarmee de gegevens die nu aan de Tweede Kamer worden geleverd, in de loop van de tijd steeds verder kunnen worden uitgebreid.

Naar boven