32 175 Huwelijks- en gezinsmigratie

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2010

Op 12 maart 2010 heb ik u mede namens de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie geïnformeerd over de gevolgen die het kabinet verbindt aan de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Chakroun (C-578/08) van 4 maart 2010.1 De benodigde wijzigingen van de regelgeving zijn inmiddels opgesteld en gereed voor publicatie. De brief die ik u eerder over dit onderwerp zond, behoeft nog aanvulling.

In die brief werd aandacht besteed aan de gevolgen van de uitspraak voor (het inkomensvereiste bij) gezinsvorming en gezinshereniging. Deze is vastgesteld op 100% wettelijk minimumloon (WML). Inhoudelijk is daarbij aangesloten bij, en vooruitgelopen op de wijzigingen die reeds waren aangekondigd in het kader van het moderne migratiebeleid. Om praktische redenen is vervolgens de hele gewijzigde inkomenstoets uit het moderne migratiebeleid vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet geïmplementeerd. Inhoudelijk heeft dit geen gevolgen: de inhoud van het wetsvoorstel modern migratiebeleid heb ik op 10 en 11 februari 2010 met uw Kamer besproken, waarna uw Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen. In aanvulling op dit wetsvoorstel ben ik voornemens het inkomensvereiste voor alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor wie een lager inkomensvereiste geldt, te verhogen in overeenstemming met de Wet werk en bijstand.

In aansluiting op artikel 25 van de Wet werk en bijstand wordt bij de invulling van het inkomensvereiste in het vreemdelingenbeleid van alleenstaanden en alleenstaande ouders in het vervolg niet meer een netto inkomen ter hoogte van 50%, respectievelijk 70% van de bijstandsnorm voor gezinnen gevraagd, maar een bruto inkomen ter hoogte van 70%, respectievelijk 90% van het WML. Dit betreft een technische correctie die samenhangt met de toeslag van maximaal 20% van de bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders omdat zij hun bestaanskosten (bijvoorbeeld voor duurzame gebruiksgoederen) niet met een ander kunnen delen.

Met deze wijziging wordt beter dan voorheen aangesloten bij het daadwerkelijke bedrag aan bijstand dat de alleenstaande of alleenstaande met kinderen zou kunnen ontvangen indien hij over onvoldoende inkomen beschikt. Ook wordt recht gedaan aan het bepaalde in artikel 7 van de richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) waarin wordt bepaald dat van de referent kan worden gevraagd dat hij beschikt over «stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelstel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat.»

Ten aanzien van de bijzondere bijstand, een eenmalige uitkering die door iedereen met een inkomen rond bijstandsniveau in bijzondere omstandigheden kan worden ontvangen ter dekking van noodzakelijke kosten, heeft het Hof in de zaak Chakroun geoordeeld dat deze niet als vast onderdeel van de inkomenstoets kan gelden omdat deze niet valt onder het begrip «sociale bijstand» in de richtlijn. Dit begrip is door het Hof uitgelegd als «bijstand die in de plaats komt van ontbrekende stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten en niet als bijstand ter dekking van bijzondere en onvoorziene kosten.»2 De 20% alleenstaandentoeslag waarvan in het kader van deze brief sprake is, valt wel onder het begrip «sociale bijstand» aangezien deze als zodanig deel uitmaakt van de Wet werk en bijstand. Ten overvloede zij opgemerkt dat het inkomensvereiste voor alle categorieën geldt als referentiebedrag waarvan in individuele gevallen kan worden afgeweken.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Kamerstukken II 2009/10, 32 175, nr. 8.

XNoot
2

Uitspraak HvJEU in zaak C-578/08 d.d. 4 maart 2010, ro. 49.

Naar boven