Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onder C, wordt als volgt gewijzigd:
a. In het voorgestelde artikel 151a, eerste lid, wordt de eerste volzin vervangen door: De officier van justitie kan ambtshalve
of op verzoek van de verdachte of diens raadsman in het belang van het onderzoek een DNA-onderzoek, dat gericht is op het
vergelijken van DNA-profielen, laten verrichten. Hij kan ten behoeve van het DNA-onderzoek de verdachte of een derde verzoeken
celmateriaal af te staan.
b. In het voorgestelde artikel 151a, derde lid, wordt «De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, komt» vervangen door «De
bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, komen» en wordt «De bevoegdheid is beperkt» vervangen
door «De bevoegdheden zijn beperkt».
B
In artikel I, onder H, wordt in het voorgestelde artikel 195a, eerste lid, de eerste volzin vervangen door: De rechter-commissaris
kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman in het belang van
het onderzoek een DNA-onderzoek, dat gericht is op het vergelijken van DNA-profielen, laten verrichten. Hij kan ten behoeve
van het DNA-onderzoek de verdachte of een derde verzoeken celmateriaal af te staan.
Toelichting
In de rechtspraktijk is enige onduidelijkheid ontstaan of de bevoegdheid van de officier van justitie, bedoeld in artikel
151a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), tot het laten verrichten van een DNA-onderzoek, ook ziet op een
DNA-onderzoek op basis van sporenmateriaal dat op voorwerpen aanwezig is die in beslag genomen zijn of dat veilig gesteld
is, bijvoorbeeld op de plaats van het delict of op het slachtoffer van het delict. Uit de wetsgeschiedenis van de regeling
van het DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering en uit het bij dit wetsvoorstel voorgestelde derde lid van artikel
151a Sv kan worden afgeleid dat het nadrukkelijk de bedoeling is dat de bevoegdheid van de officier van justitie ook dit DNA-onderzoek
– ook wel aangeduid als DNA-onderzoek op basis van celmateriaal van een onbekende verdachte of derde – omvat. Om buiten twijfel
te stellen dat de officier van justitie op basis van het eerste lid van artikel 151a Sv ook een DNA-onderzoek aan de hand
van celmateriaal van een onbekende verdachte of derde kan laten verrichten, is bij onderdeel A van deze nota van wijziging
de eerste volzin van artikel 151a, eerste lid, Sv gesplitst in een eerste en tweede volzin en is de eerste volzin op een zodanige
wijze geformuleerd dat de bevoegdheid van de officier van justitie om een DNA-onderzoek te laten verrichten niet meer gekoppeld is aan de bevoegdheid om een
verdachte of een derde te verzoeken celmateriaal voor dat onderzoek af te staan. De nieuwe eerste volzin bevat de algemene
bevoegdheid van de officier van justitie tot het laten verrichten van een DNA-onderzoek. Dit DNA-onderzoek kan betrekking
hebben op zowel een DNA-onderzoek aan de hand van celmateriaal van een bekende verdachte of derde als een onbekende verdachte
of derde. In de nieuwe tweede volzin is de bevoegdheid van de officier van justitie neergelegd om een verdachte of een derde
te verzoeken celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek af te staan. Het voorgestelde artikel 151a, derde lid, Sv is met
deze wijzigingen in overeenstemming gebracht.
Bij onderdeel B van deze nota van wijziging zijn soortgelijke wijzigingen aangebracht in artikel 195a, eerste lid, Sv dat
de grondslag biedt voor de rechter-commissaris tot het laten verrichten van een DNA-onderzoek.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten