32 164 Beschermingsmiddelen tegen geïmproviseerde explosieven

Nr. 3 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 december 2012

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Defensie over de brief van 2 november 2012 inzake de A-brief bescherming tegen geïmproviseerde explosieven (CIED blok 3 «Structurele inbedding»)(Kamerstuk 32 164, nr. 2).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 december 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De adjunct-griffier van de commissie, Dekker

1

Betekent de voltooiing in 2013 van het traject Counter Improvised Explosive Devices (CIED) blok 3 het einde van het door defensie gefinancierde CIED onderzoek?

Nee. In 2013 is het tweede deel (blok 2) van de ontwikkeling van de bescherming tegen geïmproviseerde explosieven af. Het derde deel (blok 3) neemt daarna nog enkele jaren in beslag. Zo begint TNO in 2013 – in opdracht van Defensie – een vierjarig onderzoeksprogramma op het gebied van C-IED.

2

Houdt de betekenis van «bescherming tegen geïmproviseerde explosieven», zoals benoemd in de eerste van de vier deelbehoeften in de beschrijving van de kwalitatieve behoefte, ook preventie en detectie in?

Ja, daaronder vallen verscheidene functies, waaronder preventie, detectie, fysieke bescherming, neutralisatie van IED’s, verbetering van sensoren en de inlichtingenverzameling.

3

Hoe moet de vierde deelbehoefte van defensie om het vermogen marktontwikkelingen te volgen en op te treden in de rol van smart buyer gestalte krijgen? Wil defensie zelf dit vermogen behouden, of kan een kennisinstelling ook dit vermogen waarborgen?

De vierde deelbehoefte vergt kennis en operationele ervaring die Defensie in staat stellen marktontwikkelingen te begrijpen en te beoordelen. Daaronder valt het vermogen nieuwe concepten te ontwikkelen en te beproeven. Defensie heeft dat proces belegd in Concept Development & Experimentation (CD&E). In die methodiek worden concepten en procedures op kleine schaal beproefd, steeds verder verfijnd en vergeleken met alternatieven. In de verwervingsprocessen kan van de opgedane inzichten worden geprofiteerd, zoals bij de toets van de uitvoerbaarheid en de betaalbaarheid van nieuwe behoeftestellingen. Daarnaast kan het resulteren in de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Defensie maakt in voorkomend geval gebruik van externe kennisinstellingen maar zal altijd het vermogen moeten behouden het gesprek over complexe technische aangelegenheden zelf te voeren met de instellingen en de industrie. Om die reden zal Defensie een toereikend kennisniveau moeten handhaven. Die kennis wordt in beginsel onderhouden door het defensiepersoneel dat voor de desbetreffende taken verantwoordelijk is.

4

Op welke wijze wordt het Nederlandse bedrijfsleven ingeschakeld bij de innovatiecyclus zoals genoemd bij het kopje «Verwervingsstrategie en industriële aspecten»?

5

Op welke wijze bent u van plan het Nederlandse bedrijfsleven of kennisinstellingen te betrekken bij de verwerving?

Ik ben voortdurend op zoek naar kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinstellingen, mede vanwege de voordelen voor Defensie die daarmee gepaard gaan. Zo is Defensie transparant over de voornemens op materieelgebied, deelt zij haar kennis en operationele ervaring en ondersteunt zij experimenten. Ook bij de bescherming tegen geïmproviseerde explosieven houdt Defensie vast aan de inclusieve benadering.

Wanneer de behoefte aan nieuw materieel is gesteld, gaat Defensie, op grond van het DMP-A-document en met inachtneming van de aanbestedingsregels, op zoek naar materieel van de juiste prijs en kwaliteit. Dat kan er ook in resulteren dat de keuze op een buitenlands product valt. Zo koopt Defensie op dit moment regelmatig materieel voor de bescherming tegen IED’s «van de militaire plank» in het buitenland.

Het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinstellingen vervullen een belangrijke rol in CD&E. Die rol omvat onder meer experimenten op kleine schaal waarin ervaring wordt opgedaan met nieuwe concepten en technologieën. Concrete materieelverwerving of de ontwikkeling van een nieuwe technologie kan daarvan het gevolg zijn. De industrie en de kennisinstellingen krijgen bij deze experimenten alle ruimte om deel te nemen. Zij kunnen ook zelf voorstellen indienen voor ontwikkelingsprojecten en op dit moment zijn verscheidene voorstellen in behandeling. Ik ben daar blij mee want de ontwikkeling van de IED gaat snel en Defensie heeft de industrie en de kennisinstellingen nodig om bij te blijven. Daarnaast zoekt Defensie ook via andere wegen de interactie met de industrie en de kennisinstellingen. Zo is C-IED enkele jaren een van de onderwerpen geweest in zogenoemde Innovation Games, waarbij vertegenwoordigers van de industrie, de kennisinstituten en de krijgsmacht in gemeenschappelijke teams tot innovatieve oplossingen voor defensieproblemen trachten te komen. Overigens is hier ook realiteitszin geboden, want de industrie heeft niet altijd belangstelling. Toen Defensie een innovation game over het onderwerp biometrie wilde beleggen, bleek de animo te laag om die te laten doorgaan.

6

Kan er een nadere toelichting worden gegeven van de manier waarop defensie op kleine schaal ervaring wil opdoen met nieuwe technologische ontwikkelingen om zich zo voor te bereiden op grootschalige verwerving bij nieuwe missies?

Bij CD&E worden concepten en procedures op kleine schaal beproefd, steeds verder verfijnd en vergeleken met alternatieven. CD&E ondersteunt de materieelkeuze omdat Defensie onmiddellijk ervaring opdoet en kan onderscheiden wat wel en niet werkt. De beperkte schaal van CD&E-projecten vergt een bescheiden investering, maar kan van grote waarde zijn voor de verwerving van kennis en een verantwoord keuzeproces. Vooral in projecten die productontwikkeling omvatten, is dat van belang. In blok 3 wordt bijvoorbeeld geïnvesteerd in een klein aantal dual sensor handheld detectoren voor de opsporing van IED’s. Defensie onderzoekt daarvan de operationele toegevoegde waarde en is daarna in staat een realistische operationele behoeftestelling op te stellen wanneer dat aan de orde is.

7

Is er reeds sprake van een Nederlandse voortrekkersrol op het gebied van IED-bestrijding, doordat bijvoorbeeld andere landen gebruik maken van Nederlandse technologie of kennis? Zo ja, welke?

Ja. Nederland is na de ervaringen in ISAF een volwaardige partner in de samenwerking van landen die zich toeleggen op de strijd tegen IED’s. De voortrekkersrol behelst verschillende gebieden. Enkele voorbeelden zijn:

Technisch en sporenonderzoek. Nederland heeft een leidende rol gehad in de capaciteitsopbouw van het Europese multinational theatre exploitation laboratory (MNTEL) in Kabul. MNTEL is een laboratorium voor technisch en forensisch onderzoek van IED’s.

Opleidingen. Nederland deelt kennis met andere landen. Zo zijn er onlangs Italiaanse collega’s in Nederland opgeleid op het gebied van advanced IED Search. Daarnaast levert Nederland expertise aan verschillende CIED-opleidingen van de partners.

Biometrie. De Navo heeft de behoefte onderkend aan een biometrische strategie. Het betreft het gebruik van biometrische technieken en procedures om inzicht te verkrijgen in de identiteit van tegenstanders die zich van IED’s bedienen. Nederlandse deskundigen hebben tijdens de missie in Afghanistan hierover kennis en ervaring opgedaan. Om die reden leidt Nederland het internationale overleg over de ontwikkeling en interoperabiliteit van biometrische capaciteiten voor militaire operaties alsmede de technische voorwaarden voor samenwerking.

Overige projecten. Nederland gaat samenwerken met België en Luxemburg op het gebied van weapon intelligence, laboratoriumcapaciteiten en jammers (stoorzenders tegen radio controlled IED’s).

8

Op welke wijze worden de DIS prioritaire technologie gebieden «geavanceerde materialen» en «sensorsystemen» betrokken bij dit project?

Dat zal moeten blijken in de volgende DMP-fasen. De Defensie Industrie Strategie (DIS) wordt op dit moment herzien. Hierbij wordt onder meer bekeken of de huidige prioritaire technologiegebieden nog actueel zijn. De stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) is bij de herziening betrokken. Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg van 3 december jl. toegezegd de Kamer er in het tweede kwartaal van 2013 over te informeren.

9

Is met het zicht op het belang en de atypische basis van dit project regelmatige rapportage niet noodzakelijk?

Nee. De risico’s voor de uitvoering van het project zijn gemiddeld en de beheersmaatregelen zijn naar verwachting afdoende. Het projectbudget valt ruim binnen de marge voor mandatering. Het project richt zich vooral op de logistieke en organisatorische inbedding van het materieel. Over het project wordt regulier gerapporteerd in de begroting en het materieelprojectenoverzicht.

Naar boven