Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 november 2023
In de Algemene Ouderdomswet (AOW) is de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd
en de bijbehorende aanvangsleeftijd (de leeftijd waarop de AOW-opbouw begint) geregeld.
De AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd zijn vanaf 2026 gekoppeld aan de ontwikkeling
van de levensverwachting. Daarvoor is in de wet vastgelegd dat een verdere verhoging
van de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd jaarlijks wordt bepaald aan de hand van de
gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De AOW-leeftijd wordt
telkens vijf jaar van tevoren aangekondigd.
Vorig jaar zijn de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2028 vastgesteld op respectievelijk
67 jaar en drie maanden en 17 jaar en drie maanden.
Mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst deel
ik met u het volgende. Het CBS heeft recent de raming van de gemiddelde resterende
levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2029 en 2035 bekend gemaakt. Het CBS
geeft daarbij aan dat er nog veel onzeker is over de verdere impact van COVID-19 op
de sterfte. In de voorgaande prognoses werd de aanname gemaakt dat er op de lange
termijn geen blijvend effect zal zijn op de levensverwachting. In de recente prognose
geeft het CBS aan dat er herstel zichtbaar is en verdere vooruitgang mogelijk is,
maar dat dit langzamer gaat dan verwacht. Om die redenen wordt er geen volledig herstel
naar de trend van vóór de coronapandemie meer verondersteld.
De prognose van de geslachtsneutrale levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2029
komt hierdoor uit op 20,89 jaar. Dit is 0,27 jaar lager dan in de vorige prognose.
In 2035 is het cijfer 0,26 jaar lager dan in de vorige prognose. Deze nieuwe trendlijn
impliceert dat de AOW-leeftijd vorig jaar voor 2028 niet zou zijn verhoogd naar 67 jaar
en drie maanden, maar op 67 jaar zou zijn gebleven. Om iedereen tijdig zekerheid te
bieden over de AOW-leeftijd is in de wet vastgelegd dat deze vijf jaar van tevoren
wordt vastgesteld. Een eenmaal vastgestelde leeftijd kan om die reden niet meer gewijzigd
worden. Ik kan mij goed voorstellen dat dit lastig te begrijpen is. In een eerdere
Kamerbrief van de toenmalig Minister van SZW van 4 februari 2021 wordt deze systematiek
nader toegelicht.1
Op grond van artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet en de vastgestelde
AOW-leeftijd voor 2028 wordt de AOW-leeftijd voor 2029 vastgesteld. Dit gebeurt aan
de hand van de formule die in dit wetsartikel staat. Deze formule in de wet voorziet
in een opwaartse koppeling bij stijging van de resterende levensverwachting. Na het
toepassen van deze formule volgt dat de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2029
niet worden verhoogd. Deze blijven evenals 2028 vastgesteld op respectievelijk 67 jaar
en drie maanden en 17 jaar en drie maanden. De volgens de wet voorgeschreven mededeling
hiervan zal in de Staatscourant worden gepubliceerd.
De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze gekoppeld aan de levensverwachting.
Op grond van artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals
dat luidde op 30 juni 2023, de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet toekomst pensioenen, en de prognose van de gemiddelde resterende levensverwachting
op 65-jarige leeftijd in 2035 blijft de pensioenrichtleeftijd ook in 2025 68 jaar.
Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen komt de fiscale
pensioenrichtleeftijd als zodanig niet meer terug in het fiscale kader. De fiscale
pensioenrichtleeftijd blijft nog wel van belang voor het overgangsrecht.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten