Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 oktober 2022
Met deze brief ga ik in op uw verzoek van 7 juli 2022, om te reageren op de brief
van een burger over het ontstaan van een AOW-gat. Uit de eerdere correspondentie begrijp
ik dat betrokken burger zich zorgen maakt over een aanstaand gat tussen de aanvullende
arbeidsongeschiktheidsuitkering van zijn partner en het ingaan van de AOW-uitkering.
De AOW-leeftijd stijgt sinds 2013 stapsgewijs en betrokkene heeft te kennen gegeven
dat hij en zijn partner hier nadelen van gaan ondervinden. Per brief heeft betrokkene
al eerder aandacht gevraagd voor zijn situatie. Hier is door mijn ambtsvoorgangers
op 17 maart 2017, 5 juli 2017 en 16 november 2017 op gereageerd. Naast deze brief
aan uw Commissie is er ook een brief van gelijke strekking gericht aan deze burger
verstuurd.
Alhoewel ik de individuele omstandigheden van het geval niet kan beoordelen, kan ik
wel in algemene zin ingaan op de situatie. Uit de brief die ik heb ontvangen, begrijp
ik dat de partner van de briefschrijver in 2006 arbeidsongeschikt is geworden. Hiervoor
ontvangt de partner een WAO-uitkering, omdat zij tot haar arbeidsongeschiktheidsverklaring
in loondienst is geweest bij een onderwijsinstelling. De WAO-uitkering is een publieke
arbeidsongeschiktheidsuitkering die doorloopt totdat de ontvanger de AOW-gerechtigde
leeftijd bereikt. De WAO-uitkering van de partner is ongeveer ter hoogte van een AOW-uitkering
voor een gehuwde. De partner heeft naast de WAO-uitkering nog een private arbeidsongeschiktheidsverzekering
bij Loyalis. Hiervan stopt de uitkering in september 2022, omdat de partner dan de
leeftijd van 65 jaar bereikt.
Uit eerdere correspondentie valt te lezen dat de betreffende verzekeraar in 2018 bericht
heeft dat in hun situatie wellicht recht op een OBR-uitkering zou bestaan. In correspondentie
met de SVB daterende uit 2018 heeft de SVB bericht dat de partner weliswaar onder
de doelgroep van de OBR valt, maar uitgaande van de beschikbare gegevens niet in aanmerking
zou komen voor een overbruggingsuitkering, omdat de WAO-uitkering hoger was dan de
maximale overbruggingsuitkering voor een gehuwde.
In zijn brief wordt door betrokkene ook verwezen naar de Kamermoties van de leden
Leijten (SP) en Peters (CDA) over het AOW-hiaat van arbeidsongeschikte ZZP’ers die
geen beroep meer kunnen doen op de OBR1. De situatie van de partner wijkt in belangrijke mate af van de met de motie beoogde
doelgroep. De partner is geen ZZP’er en heeft recht op de publieke voorziening van
de WAO die doorloopt tot de nieuwe AOW-leeftijd. Daarnaast behoort de partner van
betrokkene in beginsel tot de doelgroep van de OBR omdat zij voor 1 januari 2023 de
leeftijd van 65 jaar bereikt. Zij kan daar echter geen beroep op doen, omdat haar
inkomen hoger ligt dan de OBR. Dit maakt de situatie niet gelijk aan die van de doelgroep
zoals bedoeld in bovenstaande moties.
De Minister voor Armoedebeleid Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten