32 163 Verhoging AOW-leeftijd

Nr. 46 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 augustus 2018

Bijgaand zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) over een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd (ingezonden 7 juni 2018) (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2908). Ook geef ik met deze brief invulling aan het verzoek van uw Kamer tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 5 juni 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 89, item 29).

Het bericht op Nu.nl en de Kamervragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) hebben betrekking op het artikel in het Financieel Dagblad van 5 juni 2018, waarin actuarissen stellen dat de AOW-leeftijd vijf jaar later kan stijgen naar 67 jaar.

In het FD-artikel wordt beschreven dat de AOW-leeftijd vanaf 2013 geleidelijk in stappen omhoog gaat naar 67 jaar in 2021. Omdat de levensverwachting van 65-jarigen minder snel toeneemt dan de stijging van de AOW-leeftijd, concluderen de actuarissen in het FD-artikel vervolgens dat de AOW-leeftijd pas 5 jaar later dan nu is vastgelegd, hoeft te stijgen naar 67 jaar.

Ik deel deze analyse niet. Tot 2021 stijgt de AOW-leeftijd geleidelijk, in totaal met 2 jaar. Deze verhoging naar 67 is nodig om een inhaalslag te maken. De AOW-leeftijd is sinds de invoering in 1956 altijd constant geweest, terwijl de levensverwachting fors is gestegen. Na 2021 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Op deze manier blijft de AOW ook voor toekomstige generaties solide en betaalbaar. Voor de koppeling aan de levensverwachting wordt gebruikgemaakt van de onafhankelijke ramingen van het CBS.

In het FD-artikel wordt opgemerkt dat naast de stijging van de levensverwachting er ook nog een andere reden is om de AOW-leeftijd te verhogen. Dat is dat steeds minder werkenden, de premie moeten opbrengen voor een steeds grotere groep oudere AOW’ers. Deze constatering raakt aan de brede ontwikkeling van ontgroening en vergrijzing en een stijgende levensverwachting. Het verhogen van de AOW-leeftijd speelt niet alleen een rol als het gaat om het op lange termijn betaalbaar houden van voorzieningen voor alle generaties, maar ook als het gaat om een arbeidsmarkt met een evenwichtige balans tussen mensen die werken en mensen die niet meer tot de beroepsbevolking horen. De pensioenleeftijd stijgt omdat we steeds ouder worden en ook met het oog op een evenwichtige ontwikkeling van het arbeidsaanbod (handen aan het bed, een leerkracht voor de klas). Ook om deze reden werken we langer door en gaat de AOW-leeftijd geleidelijk omhoog.

Bij de conclusie van de actuarissen over de stijging van de levensverwachting kunnen de volgende kanttekeningen geplaatst worden. Zoals ook de onderzoeker van het CBS in hetzelfde FD-artikel aangeeft, moet de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar in 2021 gezien worden als een inhaalslag. Ten opzichte van de jaren vijftig, toen de AOW tot stand kwam, is de levensverwachting van 65-jarigen fors gestegen. Destijds was de gemiddelde resterende levensverwachting voor een 65-jarige circa 15 jaar, nu is dat vijf jaar extra. Uiteindelijk is het de bedoeling dat het aantal jaren dat mensen recht hebben op AOW voor iedereen rond de 18,5 jaar uitkomt. In de wet is dit met de koppeling tussen de resterende levensverwachting en de verhoging van de AOW-leeftijd vastgelegd via een formule die vanaf 2021 van toepassing is. Tot 2021 is nog sprake van een achterstand die wordt ingehaald.

Onderstaande grafiek laat zien dat we tot 2021 nog met de inhaalslag bezig zijn. De grafiek laat zien dat een oudere in 1957 bij de start van zijn AOW nog gemiddeld 14,7 jaar te leven had en dus gemiddeld 14,7 jaar AOW ontving. Door de stijging van de levensverwachting was dat in 2014 ruim 5 jaar meer, namelijk 19,75 jaar. Vooral vanaf het begin van deze eeuw was de stijging van de resterende levensverwachting sterk. Als gevolg van de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting zal t.z.t. elke generatie gemiddeld circa 18 jaar (en 3 tot 6 maanden) AOW ontvangen. Tot 2021 zijn we echter nog met de inhaalslag bezig en daalt de gemiddelde AOW-periode naar het stabiele niveau van 18 jaar (en 3 tot 6 maanden), dat vervolgens voor alle volgende generaties zal gelden. Ik ben me ervan bewust dat langer doorwerken als gevolg van de beëindiging van Vut regelingen en het verhogen van de AOW-leeftijd niet voor iedereen gelijk uitpakt. Wel zien we dat deze generaties die tussen 2006 en 2020 met AOW gaan, gemiddeld genomen wel langer AOW ontvangen.

Gemiddelde AOW periode

Gemiddelde AOW periode

* Berekend als de gemiddelde periode levensverwachting op 65-jarige leeftijd, minus (verwachte) AOW-leeftijd (in jaren), plus 65.

Voor de jaren 2022 en 2023 is de AOW-leeftijd op basis van eerdere prognoses van de resterende levensverwachting vastgelegd op 67 jaar en 3 maanden. De prognosecijfers van het CBS van vorig najaar (CBS Bevolkingsprognose 2017) laten zien dat de toekomstige levensverwachting nu minder snel stijgt dan eerder door het CBS was geraamd (CBS Kernprognose 2016). In het FD-artikel wordt aangegeven dat het CBS het nog te vroeg vindt om te spreken van een trendbreuk in de stijgende lijn voor de levensverwachting, hoewel ook in het buitenland de levensverwachting minder snel stijgt. Volgens het artikel ziet het CBS dit voorlopig als een tijdelijke stagnatie en gaat het ervan uit dat de levensverwachting op termijn blijft stijgen. Het tempo van de stijging is echter onzeker.

We blijven dus gemiddeld genomen ouder worden, maar de resterende levensverwachting stijgt minder snel dan eerder door het CBS (bij de Kernprognose 2016) is geraamd. Dit komt met name doordat er in de laatste maanden van 2016 meer mensen zijn overleden. Daarnaast heeft het CBS ook berekend dat de kans dat mensen overlijden (sterftekans) in de eerste acht maanden van 2017 minder is gedaald dan verwacht. Deze beide factoren zijn van invloed op de raming van de resterende levensverwachting.

Voor de berekening van de AOW-leeftijd wordt gebruik gemaakt van de onafhankelijke raming van de levensverwachting door het CBS. De inschatting van de levensverwachting is gebaseerd op een veelheid van factoren. Het verleden leert dat er perioden van tijdelijke versnellingen en vertragingen voorkomen in de ontwikkeling van de levensverwachting. Daarom wordt voor de lange termijn uitgegaan van de stabiele, dalende cijfers over de sterftekansen in West-Europa. Hierdoor hebben tijdelijke veranderingen een minder groot verstorend effect op de raming van de levensverwachting dan wanneer alleen van de Nederlandse cijfers zou zijn uitgegaan. Verder wordt tevens rekening gehouden met het effect van rookgedrag op de kans dat mensen eerder overlijden en het effect daarvan op de levensverwachting. De inschattingen van de levensverwachting worden ieder jaar bijgesteld en kennen ook enige mate van schommeling. Dat hangt vooral samen met schommelingen in het aantal mensen dat jaarlijks overlijdt. Om de actuele effecten hiervan mee te nemen in de prognoses, maakt het CBS gebruik van het gemiddelde in de afgelopen drie jaar in plaats van uit te gaan van het laatste realisatiejaar. Hiermee wordt enerzijds voorkomen dat wanneer er onverwacht meer of minder mensen overlijden, dit direct leidt tot grote aanpassingen in de raming van de levensverwachting. Tegelijkertijd wordt hiermee voorkomen dat wanneer blijkt dat het aantal mensen dat overlijdt over een langere periode afwijkt van de eerdere raming, dit pas laat wordt meegenomen in de lange termijnprognoses.

Om te voorkomen dat de AOW-leeftijd bij elke wijziging van de resterende levensverwachting zou kunnen wijzigen, is in de wet opgenomen dat de AOW-leeftijd pas stijgt als sprake is van een stijging van de levensverwachting van meer dan 3 maanden. Bij een kleinere stijging of daling blijft de AOW-leeftijd gelijk. Op die manier wordt voorkomen dat de AOW-leeftijd van jaar op jaar zou gaan schommelen en mede zou gaan afhangen van toevallige uitschieters in levensverwachting en sterftecijfers.

Ook zou het tot onzekerheid leiden als eenmaal vastgestelde jaren, zouden worden gewijzigd. Er is voor gekozen om het op deze manier 5 jaar van te voren vast te leggen om meer zekerheid te bieden. Immers, de verwachting is dat de trend blijft stijgen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven