32 156 Monumentenzorg

Nr. 50 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2014

Hierbij zend ik u mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van het manifest van het Grote Kerken Overleg over het tekort aan rijkssubsidie voor het onderhoud van de grote kerkelijke rijksmonumenten.

Dit verzoek werd mij toegezonden met uw brief van 14 maart 2013, kenmerk 2014Z04229/2014D08799.

Inhoud van het manifest

Het Grote Kerken Overleg, dat bestaat uit beheerders van de grote monumentale stadskerken, luidt in het manifest de noodklok omdat voor het derde achtereenvolgende jaar onvoldoende subsidie beschikbaar is voor de instandhouding van deze gebouwen. Zij stellen dat zonder rijkssubsidie de instandhouding van deze groep monumenten niet mogelijk is.

In mijn reactie op dit manifest schets ik eerst de context van het instandhoudingsbeleid en ga ik vervolgens in op de grote monumenten, waaronder de grote stadskerken.

Context

In de periode 1997–2012 is door de inzet van extra middelen de restauratieachterstand van rijksmonumenten teruggebracht van 40% naar 10%.

Deze 10% is een normale werkvoorraad, waarmee de kennis over het restaureren van monumenten en het vakmanschap in stand kunnen worden gehouden. Voor de kerken ligt dit percentage van monumenten met een restauratiebehoefte inmiddels zelfs iets lager, namelijk op ongeveer 8%.

Op 1 januari 2006 is het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (hierna: het Brim) in werking getreden met als doel het in goede staat houden van de (gerestaureerde) rijksmonumenten. Het idee achter deze regeling is dat door planmatige instandhouding het aantal grote restauraties zal verminderen.

Naast de middelen voor instandhouding zijn er ook jaarlijks middelen voor restauraties beschikbaar. Na een eerdere pilot in 2009 is in 2012 met het Interprovinciaal Overleg afgesproken dat de provincies de verdeling en prioritering van de restauratiemiddelen op zich zouden nemen. Daartoe wordt vanaf 2012 jaarlijks € 20 miljoen aan rijksmiddelen in het provinciefonds gestort. Op dit moment wordt deze afspraak geëvalueerd.

Na de invoering van het Brim in 2006 was er de eerste drie jaren sprake van een ondervraag en bleven er middelen bestemd voor instandhouding over. Vanaf 2009 ontstond er overvraag, mede door de instroom van kerken. Het overschot van de eerste drie jaren is toen ingezet om met name aan de kerkenproblematiek tegemoet te komen. Niettemin is er in de periode 2009 tot en met 2013 ieder jaar sprake geweest van overvraag.

Brim 2013

De evaluatie van het Brim in 2011 en het te verwachten aantal aanvragen, heeft ertoe geleid dat het Brim is herzien. Op 1 januari 2013 is het Brim 2013 in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen zijn de beperking van de subsidie tot sober onderhoud en kleinschalig herstel (dus geen restauratie), de koppeling van de maximale subsidie aan de herbouwwaarde en de verlaging van het subsidiepercentage naar 50%.

Twee categorieën monumenten hebben voorrang bij de verdeling van subsidies: rijksmonumenten binnen het werelderfgoed en rijksmonumenten in eigendom van professionele organisaties voor monumentenbehoud. Als er sprake is van overvraag, dan wordt het budget dat resteert verdeeld over twee groepen: 25% van het restbudget voor de grote objecten met een herbouwwaarde van meer dan € 8,3 miljoen of subsidiabele kosten van meer dan € 250.000 en 75% van het restbudget voor de groep kleinere objecten. Hiermee is een voorziening opgenomen voor de grotere monumenten. Voor beide groepen geldt dat aanvragen met de laagste totale begroting voorrang hebben. Daardoor kunnen meer aanvragen worden gehonoreerd en wordt men gestimuleerd sobere begrotingen in te dienen. Omdat het maximumsubsidiebedrag gekoppeld is aan de herbouwwaarde, kunnen grote kerken en grote gebouwen meer subsidie krijgen dan de kleinere monumenten.

Met deze wijzigingen is beoogd meer maatwerk te leveren, meer aanvragen te honoreren en dus het onderhoud aan meer monumenten met subsidie te ondersteunen dan voorheen. Nu het eerste jaar van het Brim 2013 is afgerond, kan worden geconcludeerd dat, hoewel ook in 2013 een overvraag bestond, inderdaad beduidend meer eigenaren geholpen zijn. Van de ruim 2000 aanvragen konden er 1187 worden gehonoreerd. In 2010 waren dat nog 432 van de 1211 aanvragen, in 2011 waren dat 492 van de 2379 aanvragen en in 2012 1647 van de 2749 aanvragen. In 2012 was een tijdelijke regeling van kracht waarbij kleine aanvragen voorrang hadden.

Verwachting en realiteit

In 2013 is binnen de groep grote monumenten 80% van het budget naar kerken gegaan, maar dat er aanvragen van kerken zijn afgewezen, is eveneens een feit. Overigens zijn ook grote gebouwen als de Beurs van Berlage en de vestingwerken Den Bosch afgevallen; het gaat dus niet alleen om kerken.

Voor eigenaren van dergelijke complexe gebouwen kan het zorgelijk zijn als hun aanvraag niet gehonoreerd wordt, zeker als daardoor de instandhouding van hun monument gevaar loopt. Ik heb het signaal van het Grote Kerken Overleg heel goed begrepen.

Bij de invoering van het Brim 2013 is op basis van onderbouwde aannames de verwachting uitgesproken dat door de in de nieuwe regeling doorgevoerde versobering, ieder jaar een deel van het in de voorgaande jaren ontstane stuwmeer van afwijzingen gehonoreerd kan worden en dat in de totale looptijd van zes jaar in principe alle aanvragers aan de beurt komen.

Ik ga er dus vanuit dat eigenaren bij het nieuwe Brim niet jaar in, jaar uit achter het net vissen. Het is na één jaar nog te vroeg om daar uitspraken over te doen: in de brief over het Brim 2013 aan uw Kamer, kenmerk 375872, heb ik ook gemeld dat de regeling over het geheel van zes jaar bezien moet worden. Het voornemen is tot die tijd de regeling – overigens ook op verzoek van het veld – in principe niet inhoudelijk te wijzigen. Intussen wil ik wel zicht houden op de staat van het gebouwd erfgoed met de erfgoedmonitor van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zodat een opnieuw oplopende restauratieachterstand tijdig gesignaleerd kan worden.

Ik wil de werking van het Brim 2013 ook zien in het licht van de verdeling van de reguliere restauratiemiddelen door de provincies, waarover ik met het IPO afspraken heb gemaakt. Deze afspraken worden op dit moment geëvalueerd en ik verwacht de uitkomsten van die evaluatie in het najaar. In het najaar heb ik ook meer zicht op de Brim-aanvragen van 2014. Als de informatie uit beide trajecten daartoe aanleiding geeft zal ik uw Kamer zeker daarover informeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven