32 156 Monumentenzorg

Nr. 29 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2011

In de brief over de uitgangspunten van het cultuurbeleid van 6 december 2010 (TK 2010–2011 Kamerstuk 32 500-VII, nr. 75) heeft het kabinet u gemeld de modernisering van de monumentenzorg voort te zetten. Een van de doelen van die modernisering is het meewegen van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vanuit de overtuiging dat het voor een ontwikkelingsgerichte erfgoedzorg noodzakelijk is het ruimtelijke ordenings-instrumentarium te benutten, naast de sectorale instrumenten van de Monumentenwet. Het kabinet geeft op twee manieren invulling aan deze doelstelling. Generiek bewerkstelligt een aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening dat bij besluiten over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (bij het opstellen van bestemmingsplannen) bijzondere aandacht wordt besteed aan de waarden van cultureel erfgoed, onder en boven de grond. Specifiek gaat het Rijk duidelijker prioriteiten stellen, en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven hij van (inter)nationaal belang vindt en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet in het gebiedsgerichte erfgoedmanagement.

Namens het kabinet bieden wij u hierbij Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte aan1 , die invulling geeft aan deze specifieke lijn. Het rijk kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in zijn gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  • 1 Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten.

  • 2 Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren.

  • 3 Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp.

  • 4 Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie.

  • 5 Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Deze beleidsvisie is complementair aan en consistent met de Structuurvisie infrastructuur en ruimte, die het kabinet u gelijktijdig toestuurt. Het beleid uit de beide visies draagt in samenhang bij aan een aantal doelen die het kabinet zich in het Regeerakkoord heeft gesteld. De nationale belangen met betrekking tot cultureel erfgoed worden gearticuleerd binnen de ruimtelijke ordening, zodat andere overheden deze belangen al in een vroeg stadium kunnen betrekken bij de ontwikkeling van hun ruimtelijk beleid en ruimtelijke plannen. Verder maakt het kabinet heldere keuzes ten aanzien van de rijksrol in de gebiedsgerichte zorg voor het erfgoed en de taakverdeling tussen overheden. Daarbij geeft het kabinet aan welke zaken het Rijk zelf doet, wat de taken zijn van andere overheden en op welke onderwerpen het Rijk wil samenwerken met andere overheden en particuliere organisaties. Tenslotte geeft het kabinet een duidelijke invulling aan de verantwoordelijkheden die het Werelderfgoedverdrag met zich meebrengt.

Voor de borging van een zorgvuldige omgang met cultuurhistorisch waardevolle gebieden uit de periode 1940–1965, kiest het Rijk voor het maken van bestuurlijke afspraken met de betrokken gemeenten. In de visie worden dertig «Wederopbouwgebieden» van nationale betekenis geselecteerd. Met het oog op behoud en versterking van de kernkwaliteiten van deze gebieden, zal het Rijk met de gemeenten afspraken maken over ontwikkeling en planologische bescherming van deze gebieden en hen waar nodig ondersteunen. Deze werkwijze komt in de plaats van het inzetten van het instrument Beschermd stad- en dorpsgezicht uit de Monumentenwet. De bestaande aangewezen stads- en dorpsgezichten blijven onverminderd beschermd krachtens de Monumentenwet.

De Visie erfgoed en ruimte is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met partijen uit de erfgoedzorg en de ruimtelijke ordening, en heeft de instemming van het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het Rijk zal met de medeoverheden een bestuurlijke samenwerkingsagenda opstellen, gericht op een effectieve en «rolvaste» samenwerking aan gebiedsgerichte erfgoedopgaven. De Visie erfgoed en ruimte dient daarbij als een gedeeld referentiekader. Met behulp van financiële middelen, kennis en bestuurlijke afspraken zal het Rijk de gezamenlijke ambities op deze gebiedsopgaven ondersteunen.

De uitvoering van deze visie vindt plaats in een veranderende (beleids)omgeving. Bij de invulling van de samenwerkingsagenda en de inzet van middelen zal worden aangesloten op actuele ontwikkelingen in het monumentenbeleid, het architectuurbeleid, de veranderingen in ruimtelijke ordening en omgevingsrecht en het nieuwe cultuurstelsel. De doelbereiking van de Visie erfgoed en ruimte zal worden gemonitord als onderdeel van de monitoring van de modernisering van de monumentenzorg. De Tweede Kamer zal daarover iedere vier jaar worden geïnformeerd als onderdeel van de Erfgoedbalans.

Kiezen voor karakter luidt een volgende fase van de monumentenzorg in. Het gericht verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van o.a. economie, veiligheid en duurzaamheid, staat daarin centraal. Het kabinet verwacht dat de visie overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe zal aanzetten om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven