32 156 Monumentenzorg

Nr. 104 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 december 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van 15 oktober 2019 inzake de Verlenging Subsidieregeling instandhouding monumenten (Kamerstuk 32 156, nr. 101);

  • de brief van 29 november 2019 houdende de Beantwoording vragen commissie over verlenging Subsidieregeling instandhouding monumenten (Kamerstuk 32 156, nr. 103);

  • de brief van 21 oktober 2019 inzake het Besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten (Kamerstuk 32 820, nr. 320);

  • de brief van 29 november 2019 houdende de Beantwoording vragen commissie over besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten (Kamerstuk 32 820, nr. 327).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 december 2019 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 12 december 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, La Rocca

I Vragen en opmerkingen uit de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgehangen Verlenging Subsidieregeling instandhouding monumenten. De leden van deze fractie constateren dat de instandhoudingssubsidie voor woonhuis-rijksmonumenten bedoeld is ter vervanging van de fiscale aftrek voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten. Niet-winstbeogende instellingen (stichtingen) konden geen gebruik maken van fiscale aftrek en kunnen daarom geen gebruik maken van de instandhoudingssubsidie voor woonhuis-rijksmonumenten. Rechtspersonen die geen professionele organisatie voor monumentenbehoud, POM, zijn, kunnen echter ook geen beroep doen op de Subsidieregeling instandhouding monumenten, Sim. Met de Minister stellen deze leden vast dat een aantal stichtingen geen POM is, maar wel eigenaar van een woonhuis-rijksmonument. Deze leden constateren dat het daarbij in de meeste gevallen gaat om stichtingen of instellingen zonder winstoogmerk, maar ook vaak zonder eigen vermogen. Deelt de Minister de vrees van deze leden dat het onderhoud van de betreffende woonhuis-rijksmonumenten in de huidige situatie een sluitpost dreigt te worden? Kan de Minister uiteenzetten waarom het onderhoud van woonhuis-rijksmonumenten voor eigenaar-bewoners wel wordt gesubsidieerd, maar niet voor instellingen zonder winstoogmerk die woonhuis-rijksmonumenten beheren? Deze leden zijn van mening dat er vanuit het oogpunt van monumentenzorg alle reden is om in de geconstateerde lacune te voorzien. In de beantwoording van de feitelijke vragen geeft de Minister aan dat de betreffende stichtingen een beroep kunnen doen op de rijksbijdrage die via het Provinciefonds wordt ingezet. De Minister voegt daar evenwel aan toe dat de provincies de bijdrage over het algemeen inzetten voor de instandhouding van niet-woonhuizen. Kan de Minister aangeven welke provincies een instandhoudingssubsidie voor woonhuis-rijksmonumenten verstrekken en in hoeveel gevallen daarvan gebruik wordt gemaakt, zo vragen deze leden.

De leden van de voornoemde fractie hebben verder met belangstelling kennisgenomen van het voorgehangen Besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten. In het kader van de verlenging hebben deze leden nog enkele vragen over de financiële ondersteuning voor groene rijksmonumenten. Deze leden constateren dat in het beleidskader is opgenomen: «Instandhoudingskosten ten behoeve van een tot het rijksmonument met een woonfunctie behorende tuin komen in aanmerking voor subsidie voor zover de tuin in directe relatie staat tot de woonfunctie van het pand.» De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geeft aan het begrip «tuin» de volgende uitleg: «grofweg gaat het om de dicht om het huis gelegen elementen, die ook in een gemiddelde villatuin te vinden zijn». Klopt het dat als gevolg van deze interpretatie de groene rijksmonumenten voor het overgrote deel buiten de boot vallen waar het gaat om de financiële ondersteuning op grond van de regeling instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten, die in de plaats is gekomen van de fiscale aftrek? Hoe verhoudt dit zich tot de toezegging1 die de Minister op 11 december 2018 heeft gedaan in de Eerste Kamer: «Als er groen bij is, is dat integraal en kan dat worden meegenomen. Dat kan dus ook weer via de twee routes met de bekende percentages.»2 Deelt de Minister de mening dat het er bij rijksmonumentale buitenplaatsen om gaat het ensemble van de verschillende onderdelen, waaronder de historische park- en tuinaanleg, te behouden? Onderkent de Minister dat de onderlinge samenhang van de onderdelen met zich meebrengt dat ook onderdelen die zich niet in de directe omgeving van het hoofdhuis van de buitenplaats bevinden, belangrijk zijn voor de waardering van de gehele buitenplaats? Is de Minister bereid om de regeling zodanig aan te passen, dat de subsidiëring van het groen in overeenstemming is met de wettelijke plicht die rust op de eigenaar om de beschermde onderdelen van de buitenplaats in stand te houden, en niet wordt beperkt tot de tuinaanleg rondom het woonhuis-rijksmonument, zo vragen deze leden.

II Reactie van de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap

Ik wil de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bedanken voor de schriftelijke inbreng bij de conceptregeling tot verlenging van de Subsidieregeling instandhouding monumenten en het conceptbesluit tot wijziging van het Besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten. Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA. In onderstaande beantwoording wordt de indeling van het verslag van de commissie gevolgd.

De leden van het CDA vragen of de Minister de vrees deelt dat het onderhoud van de woonhuis-rijksmonumenten, in eigendom van rechtspersonen die geen professionele organisatie voor monumentenbehoud zijn, in de huidige situatie een sluitpost dreigt te worden? Kan de Minister uiteenzetten waarom het onderhoud van woonhuis-rijksmonumenten voor eigenaar-bewoners wel wordt gesubsidieerd, maar niet voor instellingen zonder winstoogmerk die woonhuis-rijksmonumenten beheren, zo vragen deze leden.

Om met de tweede vraag te beginnen: de subsidie voor woonhuis-rijksmonumenten is bedoeld ter vervanging van de fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden met ingang van 2019. Omdat stichtingen geen inkomstenbelasting betalen, was deze aftrek niet op hen van toepassing en om die reden kunnen ze dus ook geen aanspraak maken op de subsidie voor woonhuis-rijksmonumenten op basis van het Beleidskader instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten (hierna kortheidshalve: de woonhuisregeling). Gelet op de zorgen die door uw Kamer werden geuit bij het debat over Erfgoed Telt op 11 september 2018 over de vraag of in de nieuwe regeling voldoende budget beschikbaar zou zijn voor de aanvragers (gebruikers van de aftrek), lijkt het niet opportuun om de reikwijdte van de regeling uit te breiden met groepen die geen aanspraak konden maken op de fiscale aftrek.

Als deze stichtingen in de voor hen wel geldende regelingen zoals de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim), laagrentende leningen bij het Nationaal Restauratiefonds of bij de provinciale regelingen buiten de boot dreigen te vallen, dan is dat een punt van aandacht in beleidsevaluaties. Zo heeft de Raad voor Cultuur onlangs een sectoradvies «Monumenten en Archeologie» uitgebracht3 en heeft adviesbureau Ecorys in 2018 het gehele financiële stelsel in samenhang geëvalueerd.4 Dit laatste onderzoek werd begeleid door een begeleidingscommissie bestaande uit onder meer de Federatie Instandhouding Monumenten, de Federatie Particuliere Monumenteneigenaren, het Interprovinciaal Overleg en de Federatie Grote Monumentengemeenten. De door de leden van de CDA-fractie geconstateerde lacune voor stichtingen is op geen enkele wijze uit het onderzoek van Ecorys als knelpunt naar voren gekomen en is in die evaluatie ook niet ingebracht door de belangenorganisaties. In 2020 ga ik de Sim evalueren. Uiteraard kijk ik dan ook naar de effecten voor de verschillende doelgroepen van de regeling. Ik zal in die evaluatie aandacht besteden aan de door u genoemde groep en in welke mate het onderhoud aan hun monumenten onder druk komt te staan.

Deze leden vragen voorts of de Minister kan aangeven welke provincies een instandhoudingssubsidie voor woonhuis-rijksmonumenten verstrekken en in hoeveel gevallen daarvan gebruik wordt gemaakt.

Met het decentraliseren van het rijksbudget is ook de besluitvorming over deze middelen bij de provincies komen te liggen. Bijna iedere provincie subsidieert rijksmonumenten met een woonfunctie zoals bewoonde kastelen, buitenplaatsen of boerderijen. Deze categorieën binnen de groep woonhuis-rijksmonumenten ontvangen een substantieel deel van de provinciale subsidies. De oorspronkelijk als woonhuis gebouwde rijksmonumenten worden door de meeste provincies van subsidie uitgesloten aangezien daar andere instrumenten voor zijn zoals de woonhuisregeling of laagrentende leningen. Een uitzondering hierop is de provincie Noord-Holland, die oorspronkelijk als woonhuis gebouwde rijksmonumenten subsidieert, zolang het monument voor meer dan de helft van het vloeroppervlak voor het publiek toegankelijk is.

De leden van het CDA constateren dat in het beleidskader is opgenomen: «Instandhoudingskosten ten behoeve van een tot het rijksmonument met een woonfunctie behorende tuin komen in aanmerking voor subsidie voor zover de tuin in directe relatie staat tot de woonfunctie van het pand.» De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geeft aan het begrip «tuin» de volgende uitleg: «grofweg gaat het om de dicht om het huis gelegen elementen, die ook in een gemiddelde villatuin te vinden zijn». De leden vragen of het klopt dat als gevolg van deze interpretatie de groene rijksmonumenten voor het overgrote deel buiten de boot vallen waar het gaat om de financiële ondersteuning op grond van de regeling instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten, die in de plaats is gekomen van de fiscale aftrek? De leden vragen hoe dit zich verhoudt tot de toezegging die de Minister op 11 december 2018 heeft gedaan in de Eerste Kamer: «Als er groen bij is, is dat integraal en kan dat worden meegenomen. Dat kan dus ook weer via de twee routes met de bekende percentages.»

De woonhuisregeling is bedoeld voor rijksmonumenten met een woonfunctie. Als het gaat om groen erfgoed dat een (indirecte) woonfunctie heeft, dan kan dit integraal meegenomen worden in de subsidieaanvraag voor rijksmonumenten met een woonfunctie. Het beeld dat groene rijksmonumenten geen aanspraak kunnen maken op de woonhuisregeling klopt derhalve niet als het gaat om monumentale tuinen. De woonhuisregeling is voor tuinen zelfs ruimer dan de monumentenaftrek was, omdat in de woonhuisregeling ook de normale kosten voor tuinonderhoud subsidiabel zijn, terwijl die kosten onder de fiscale aftrek niet als aftrekpost konden worden meegenomen.5

Juist vanwege het belang van groene monumenten heb ik – zoals ik in het debat over Erfgoed Telt heb aangegeven – het budget voor groene monumenten in de Sim verhoogd en daarnaast voor alle monumenten die subsidie kunnen krijgen op basis van de Sim het subsidiepercentage verhoogd van 50% in 2018 naar 60% met ingang van 2019. De woonhuisregeling kent een subsidiepercentage van 38%. In 2018 heb ik tijdens het debat over Erfgoed Telt aangegeven dat het voor de hand ligt dat eigenaren van buitenplaatsen kiezen voor het veel hogere subsidiepercentage dat de Sim biedt. Ik heb daarom met instemming van uw Kamer de Sim verruimd vanuit het budget dat met de monumentenaftrek was gemoeid. Met de aanpak via de woonhuisregeling en de Sim heb ik uitgevoerd wat met uw Kamer is besproken.

De leden van het CDA vragen voorts of de Minister de mening deelt dat het er bij rijksmonumentale buitenplaatsen om gaat het ensemble van de verschillende onderdelen, waaronder de historische park- en tuinaanleg, te behouden? Onderkent de Minister dat de onderlinge samenhang van de onderdelen met zich meebrengt dat ook onderdelen die zich niet in de directe omgeving van het hoofdhuis van de buitenplaats bevinden, belangrijk zijn voor de waardering van de gehele buitenplaats, zo vragen deze leden.

Ik deel die mening. Daarom kunnen deze eigenaren voor het geheel, zowel de buitenplaats als de park- en tuinaanleg, subsidie aanvragen op grond van de Sim.

Is de Minister bereid om de regeling zodanig aan te passen, dat de subsidiëring van het groen in overeenstemming is met de wettelijke plicht die rust op de eigenaar om de beschermde onderdelen van de buitenplaats in stand te houden, en niet wordt beperkt tot de tuinaanleg rondom het woonhuis-rijksmonument, zo vragen deze leden.

Zoals eerder aangegeven kunnen eigenaren van buitenplaatsen op grond van de Sim 60% subsidie krijgen om te voldoen aan de wettelijke verplichting een monument goed te onderhouden. Dat lijkt me voldoende handreiking voor deze eigenaren.

Ten slotte wil ik uw Kamer verzoeken om dit jaar nog een besluit te nemen over instemming met de aan u voorgelegde wijzigingen. Dit laat onverlet dat ik los daarvan graag met u het gesprek aanga over de punten die u naar voren heeft gebracht. Ik doe dit verzoek omdat voor de Sim geldt dat deze regeling anders op 1 januari 2020 vervalt. Normaliter kan een eigenaar vanaf 1 februari van elk jaar subsidie aanvragen. Omdat het tijd kost om een vervallen regeling opnieuw te publiceren, wil ik u attenderen op het risico dat de aanvraagronde anders niet op 1 februari van start kan gaan. Voor de woonhuisregeling geldt dat zij dient te worden gewijzigd voorafgaand aan de aanvraagronde die op 1 maart 2020 start.


X Noot
2

Handelingen I, 2018/19, nr. 11, item 10, blz. 8

X Noot
5

Als zijnde zogenaamde huurderslasten; vgl. het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 maart 2016, BLKB 2016/360M, «Inkomstenbelasting. Aftrek van uitgaven voor monumentenpanden» (Stcrt. 2016, nr. 13309).

Naar boven