32 148 (R1893)
Verdrag tot uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Spanje; Madrid, 10 juni 2008

A2EH
nr. 12EH1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 september 2009

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 22 september 2009.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 22 oktober 2009.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 10 juni 2008 te Madrid totstandgekomen verdrag tot uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Spanje (Trb. 2008, 144).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor de Nederlandse Antillen gevraagd.

Aan de Gouverneur van de Nederlandse Antillen is verzocht hogergenoemde stukken op 22 september 2009 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen.

De Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Toelichtende nota

I. Inleiding

Het onderhavige verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen de autoriteiten van de Nederlandse Antillen en Spanje. Het verzoek tot onderhandelen kwam van de Spaanse autoriteiten. De Nederlands-Antilliaanse autoriteiten zijn op het Spaanse onderhandelingsverzoek ingegaan gelet op het feit dat de Nederlandse Antillen door de Spaanse autoriteiten op een lijst zijn gezet van landen met lage belastingtarieven c.q. waar geen belasting wordt geheven en die om die reden als belastingparadijzen worden beschouwd. De voorwaarde, welke door de Spaanse autoriteiten wordt gesteld voor verwijdering van de betreffende lijst is, dat het betreffende land een verdrag voor de uitwisseling van belastinggegevens met Spanje aangaat.

De Nederlandse Antillen hebben zich internationaal tegenover de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) gecommitteerd om te voldoen aan door de OESO gestelde normen van transparantie en uitwisseling van gegevens. Hieraan wordt met het verdrag met Spanje voldaan. Daarnaast maakt het verdrag het mogelijk om later te onderhandelen over een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. De Nederlandse Antillen streven ernaar om, in het kader van het Nieuw Fiscaal Raamwerk van 2001, zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting te sluiten.

II. Artikelsgewijze toelichting

Het verdrag bevat bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van fiscale gegevens die relevant kunnen zijn voor het heffen van belastingen, invordering, opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen en het verlenen van bijstand bij de notificatie van administratieve beslissingen.

Het doel van de uitwisseling op grond van het verdrag is te komen tot een evenwichtige en rechtvaardige belastingheffing van een ingezetene of een onderdaan van de Nederlandse Antillen of Spanje. Voor het verdrag heeft de modeltekst «Agreement on Exchange of Information on Tax Matters» van de OESO (www.oecd.org) als basis gediend. Vanwege specifieke belastingaspecten wijkt de overeengekomen verdragstekst op enkele punten af van de modeltekst. Dit geldt bijvoorbeeld voor de artikelen 5, 6 en 8 (zie verder hieronder de artikelsgewijze toelichting). Soortgelijke verdragen zijn reeds eerder ten behoeve van de Nederlandse Antillen gesloten, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië (Canberra, 1 maart 2007; Trb. 2007, 90), Nieuw Zeeland (Canberra, 1 maart 2007, 91) en de Verenigde Staten van Amerika (Washington, 17 april 2002; Trb. 2002, 102).

Artikel 1

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het verdrag. De partijen verbinden zich tot het verlenen van samenwerking bij de kennisgeving van administratieve beslissingen (zie tevens artikel 9, eerste lid) en tot het uitwisselen van informatie omtrent fiscale gegevens, die «naar verwachting van belang zullen zijn» (zie tevens artikel 5, vijfde lid).

Deze maatstaf wordt gehanteerd om te garanderen dat verzoeken niet worden afgewezen in gevallen waarbij het belang van de informatie voor het onderzoek pas na ontvangst van deze informatie kan worden vastgesteld.

Artikel 2

Krachtens het doel van het verdrag zijn partijen, behoudens de in het verdrag opgesomde beperkingen, verplicht tot het uitwisselen van informatie omtrent fiscale gegevens. Deze informatieplicht blijft achterwege indien van de aangezochte partij gegevens worden verlangd over welke de bevoegde autoriteiten niet beschikken, of die niet in het bezit of onder de controle zijn van personen binnen de territoriale jurisdictie.

Artikel 3

Dit artikel bevat de gangbare identificatie van de belastingwetten van de Nederlandse Antillen en Spanje, waarop het verdrag van toepassing is.

Artikel 4

In dit artikel worden de in het verdrag gehanteerde begrippen gedefinieerd. De onderdelen b en c van het eerste lid bevatten een omschrijving van het grondgebied waarop het verdrag van toepassing is. In onderdeel e wordt een formulering van het begrip «persoon» gebruikt, waardoor het verdrag ook van toepassing is op enige andere organisatorische structuur, zoals de trust en de maatschap.

Artikel 5

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij verplicht informatie uit te wisselen voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Hierdoor is er sprake van een ruime uitwisseling van fiscale gegevens. Deze uitwisseling ziet niet alleen toe op de verzekering van belastingheffing, maar ook op de invordering, de opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen. In de praktijk zou de verplichting om gegevens te verschaffen kunnen leiden tot het overdragen van stukken. In dat geval zullen bij ieder afzonderlijk verzoek afspraken worden gemaakt over de teruggave ervan.

Hiertoe bevat artikel 62 van de Nederlands-Antilliaanse Algemene Landsverordening Landsbelastingen van 3 augustus 2001 (PB. 2001, nr. 89) een bepaling met betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie inlichtingen worden verlangd. Op grond van dit artikel dient aan het verzoek om inlichtingen een ministerieel besluit ten grondslag te liggen en is tegen dat besluit beroep mogelijk bij de Raad van Beroep in Belastingzaken.

Het tweede lid geeft aan dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. Dit desnoods door het toepassen van dwangmaatregelen. De mogelijkheid hiertoe dient te bestaan, ondanks het feit dat de aangezochte staat zulke informatie niet nodig heeft voor eigen belastingdoeleinden. Het Koninkrijk is partij bij het op 4 november 1950 te Rome totstandgekomen Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154). In het eerste lid van artikel 6 van dat verdrag is de regel vervat dat niemand aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken. Ingevolge die bepaling zullen, voor wat betreft de Nederlandse Antillen, de bijeengebrachte gegevens niet gebruikt worden in een eventueel strafproces tegen degene van wie de informatie afkomstig is. Wanneer een dergelijk geval zich voordoet, zal dit ook als voorwaarde gesteld worden.

Het derde lid bevat de mogelijkheid voor de verzoekende partij om, met het oog op bewijsvoeringvereisten, de uit te wisselen informatie in een bepaalde vorm, die valt binnen de mogelijkheden geregeld onder de wetten van de aangezochte partij, aan te vragen. Indien de gevraagde vorm niet is toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, kan deze laatste weigeren de informatie in genoemde vorm te verschaffen. Dit ontheft de aangezochte partij echter niet van zijn verplichting de informatie, zij het in een andere vorm, te verschaffen.

Krachtens het vierde lid hebben de partijen de plicht ervoor zorg te dragen dat hun competente autoriteiten, voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1, bevoegd zijn informatie te ontvangen en uit te wisselen betreffende financiële instellingen, gevolmachtigden, zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende eigendomsrechten op een rechtspersoon.

Het vijfde lid bevat de plicht van de verzoekende partij om bij het indienen van het verzoek een aantal gegevens te overhandigen. Door het verstrekken van enkele specifieke gegevens toont de verzoekende staat de voorzienbare relevantie van de aangevraagde informatie, zoals bedoeld in artikel 1, aan.

Het zesde lid ziet toe op een snelle uitwisseling van informatie tussen de partijen. Teneinde dit te kunnen bewerkstelligen zal de aangezochte partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij in kennis stellen van de ontvangst van het verzoek dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek. Indien de aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet voorhanden is of niet uitgewisseld kan worden, is de aangezochte partij gehouden dit binnen 90 dagen aan de verzoekende partij mede te delen. In afwijking van de modeltekst van de OESO is aan het zesde lid de bepaling toegevoegd dat indien de aangezochte partij na 6 maanden na ontvangst van het verzoek nog geen informatie heeft kunnen verstrekken, aan de vragende partij de status hiervan, alsmede het te verwachten tijdbestek waarin de aangevraagde informatie wordt geleverd, moet aangeven. Indien de aangezochte partij niet in staat is de informatie te verstrekken, dient deze partij met opgaaf van reden de verzoekende partij hiervan op de hoogte te stellen. Het is vervolgens aan de verzoekende partij om te beslissen of deze het verzoek wil intrekken of via onderling overleg met de aangezochte partij tot een overeenstemming te komen over de wijze waarop de informatie alsnog kan worden uitgewisseld. Tenslotte is in het zesde lid bepaald dat de tijdslimieten in dit artikel op geen enkele wijze afbreuk doen aan de geldigheid of rechtmatigheid van de informatie die op basis van dit Verdrag is uitgewisseld. Deze toevoegingen zijn opgenomen om vast te leggen op welke wijze de twee betrokken belastingadministraties in de situatie dat de aangezochte informatie niet tijdig of in het geheel niet kan worden geleverd, met elkaar samenwerken.

Tot slot is in afwijking van de modeltekst van de OESO aan artikel 5 een zevende lid toegevoegd, waarin is bepaald dat de competente autoriteiten van de verdragssluitende partijen in onderling overleg kunnen beslissen op welke wijze de informatie aan de verzoekende partij dient te worden verstrekt. Deze toevoeging dient ter verduidelijking dat partijen de wijze van informatieverstrekking nader kunnen bepalen.

Artikel 6

Het eerste lid regelt de bevoegdheid van partijen om eigen vertegenwoordigers te sturen naar het andere land teneinde zelf het boekenonderzoek te verrichten en (natuurlijke) personen te interviewen.

Degenen die bij het onderzoek betrokken worden dienen wel hun schriftelijke toestemming te verlenen. Aan het eerste lid is in afwijking van de modeltekst van de OESO nog een slotzin toegevoegd, waarin is bepaald dat de nationale wetgeving van Spanje van toepassing is indien ambtenaren van de Nederlandse Antillen aanwezig zijn bij een onderzoek aldaar dat door Spanje is ingesteld in het kader van het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandse Antillen. Deze bepaling is op verzoek van Spanje opgenomen in het Verdrag.

Artikel 63, derde lid, van de genoemde Algemene Landsverordening Landsbelastingen bevat de bevoegdheid van de Minister van Financiën om regels te stellen voor de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de andere partij op het grondgebied van de Nederlandse Antillen in verband met een onderzoek ten behoeve van de verstrekking van inlichtingen aan de bevoegde autoriteiten van die andere staat. De leiding over de te voeren interviews en boekenonderzoeken blijft desondanks in handen van de binnenlandse bevoegde autoriteit.

Artikel 7

Dit artikel bevat een aantal beperkingen op de verplichting tot het vergaren en uitwisselen van informatie. Dit betekent dat partijen niet gehouden zijn aan het treffen van maatregelen die in strijd zijn met de nationale wetgeving of administratieve praktijk en/of openbare orde. Hiertoe wordt door het derde lid de plicht tot het vergaren van informatie beperkt ten aanzien van de vertrouwelijke communicatie tussen bijvoorbeeld een advocaat en zijn cliënt.

In dit verband wordt verwezen naar artikel 46, tweede lid, van de genoemde Landsverordening op basis waarvan enkele beroepsgroepen zich kunnen beroepen op hun geheimhoudingsplicht.

Artikel 8

In dit artikel wordt aangegeven, dat de confidentiële behandeling van de verkregen informatie geschiedt overeenkomstig de wet -en regelgeving van de partij, die de informatie heeft aangevraagd. Het slot van de eerste zin van dit artikel wijkt enigszins af van het corresponderende artikel in de modeltekst van de OESO. De iets ruimere formulering beoogt een zo ruim mogelijke geheimhouding te waarborgen.

Artikel 9

In dit artikel wordt het in artikel 1 omschreven doel van het verdrag, namelijk het verlenen van samenwerking bij de kennisgeving van administratieve beslissingen van de ene staat aan personen die onder de jurisdictie vallen van de andere staat, uitgewerkt.

Gezien het in bepaalde staten bestaande wettelijke vereiste om een belastingbetaler in kennis te stellen van besluiten of akten met betrekking tot zijn belastingplicht en de daarmee samenhangende problemen voor belastingdiensten, onder meer indien de belastingbetaler naar een andere staat verhuisd is, is het in die omstandigheden wenselijk, dat de belastingdiensten de hulp kunnen inroepen van de bevoegde autoriteiten in de staat, waarheen de belastingbetaler verhuisd is. De kennisgeving zal geschieden volgens de regels van de aangezochte staat die gelden bij de bekendmaking van soortgelijke beslissingen in die staat.

Artikel 10

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de aangezochte partij de kosten die zouden opkomen bij de normale toepassing van de nationale belastingwetten zelf moet dragen.

Indien de kosten die zouden opkomen bij een specifiek verzoek tot het verstrekken van informatie naar verwachting buitengewoon zullen zijn, zal de bevoegde autoriteit van de informatieverstrekkende staat hierover vooraf in overleg treden met de informatievragende staat.

Artikel 11

Dit artikel bevat de verplichting de nodige wetswijzigingen te realiseren vóór inwerkingtreding van het verdrag, teneinde aan de voorwaarden van het verdrag te kunnen voldoen en er uitvoering aan te kunnen geven. Op de Nederlandse Antillen voldoen de ter zake dienende uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 14

Het derde lid van dit artikel schrijft voor, dat de bepalingen van het verdrag op elke periode van toepassing zullen zijn, waarover belasting kan worden geheven en waarover nog altijd een onderzoek kan worden ingesteld op het moment van het informatieverzoek, een en ander voorzover de wetgeving van de verzoekende partij dit toelaat.

III. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor de Nederlandse Antillen.

De voorgenomen staatkundige hervorming voorziet in het opheffen van het land de Nederlandse Antillen. Curaçao en St. Maarten zullen de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk krijgen. Het verdrag zal voor deze landen blijven gelden. Hetzelfde geldt voor Bonaire, St. Eustatius en Saba na hun aansluiting bij Nederland: voor dit Caribische deel van Nederland zal het verdrag ook blijven gelden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

I.v.m. een correctie in de margetekst.

Naar boven