32 143
Interpellatie-Teeven over het op vrije voeten komen van Saban B.

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2009

Kort na 11 september jongstleden heeft een door de rechtbank voor ernstige strafbare feiten veroordeelde persoon – Saban B. – zich aan zijn voorlopige hechtenis onttrokken nadat een tijdelijke schorsing van deze voorlopige hechtenis was toegestaan. Dat is ernstig. Het is een schok voor de slachtoffers, maar ook voor al diegenen die met hen meeleven. Het rechtsgevoel van eenieder is hiermee geraakt.

Ik hecht eraan u door middel van deze brief over de feitelijke gang van zaken rondom dit voorval te informeren zoals deze mij zijn bericht door het College van procureurs-generaal.

De feitelijke gang van zaken

Saban B. is op 11 juli 2008 door de rechtbank Almelo veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7,5 jaar voor onder andere mensenhandel. Op grond hiervan is hij ongewenst vreemdeling verklaard. Een afsplitsing van deze zaak wordt thans nog in eerste aanleg behandeld door de rechtbank te Almelo. Dat betreft een steekpartij en twee vrouwenhandelzaken. Tegen het veroordelend vonnis van de rechtbank is Saban B. in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem. In hoger beroep heeft inmiddels een aantal niet-inhoudelijke zittingen plaatsgevonden (pro-forma en raadkamer), te weten op 5 januari, 18 juni, 4 september, 10 september en 15 september 2009.

Tijdens de zittingen op 5 januari, 18 juni en 4 september heeft de raadsman van verdachte verzocht om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.

Deze situatie dient te worden onderscheiden van verzoeken om verlof. Dergelijke verzoeken kennen een ander toetsingskader en worden beoordeeld door de directeur van de penitentiaire inrichting. Van dergelijke verzoeken is ook sprake geweest in deze zaak, maar deze zijn niet toegewezen. Daarop kom ik hieronder terug.

Tijdens de eerste pro forma zitting van 5 januari is een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis gedaan. Dit verzoek werd gemotiveerd met de stelling dat de uiteindelijk op te leggen straf de reeds in voorlopige hechtenis verbleven tijd – toen ongeveer 2 jaar – waarschijnlijk niet zou overtreffen. Het verzoek is – conform het advies van de advocaat-generaal hiertoe – afgewezen.

Op 19 mei heeft verdachte bij de directeur van het Huis van Bewaring om incidenteel verlof vanwege de (aanstaande) geboorte van het kind van verdachte verzocht. De directeur van het Huis van Bewaring heeft hieromtrent de mening van het Landelijk Parket ingewonnen. Het Landelijk Parket heeft de inrichting meegedeeld dat de zaak in behandeling was bij het ressortsparket te Arnhem en heeft verder negatief geadviseerd wegens ernstig vluchtgevaar, de zwaarte van het delict en een openstaande rechtbankzaak. Onbegeleid verlof was overigens in ieder geval niet mogelijk, omdat verdachte ongewenst vreemdeling is. Begeleid verlof was evenmin aan de orde gelet op de zwaarte van de zaak, vluchtgevaar en nog openstaande zaken tegen verdachte. Het verzoek om verlof is afgewezen door de directeur van het Huis van Bewaring. Verdachte is daarvan op 4 juni in kennis gesteld. Hij heeft hiertegen beroep ingesteld. Dat heeft niet geleid tot een andere beslissing.

Op 2 juni heeft verdachte, bij brief van zijn advocaat aan de advocaat-generaal, verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis voor een periode van 4 dagen in verband met de (aanstaande) geboorte van zijn kind en de bijstand aan zijn echtgenote, onder meer bestaande uit het inrichten van de kinderkamer.

Tijdens de zitting van 18 juni 2009 is het schorsingsverzoek behandeld. De zitting is zijdens het Openbaar Ministerie niet behandeld door een van de twee zaaksadvocaten-generaal. Beiden waren verhinderd en daarom heeft een andere advocaat-generaal de zitting waargenomen. Deze advocaat-generaal heeft voorafgaand aan de zitting contact opgenomen met een van de zaaksadvocaten-generaal en ter zitting haar opvatting gegeven. De advocaat-generaal heeft aangegeven te kunnen instemmen met een schorsing van twee dagen om humanitaire redenen, namelijk enkel in verband met en ten tijde van de bevalling van de echtgenote, met als schorsingsvoorwaarden het inleveren van het paspoort en het dagelijks melden bij het politiebureau. De advocaat-generaal achtte het risico dat een schorsing met zich mee zou brengen gedurende deze korte periode klein aangezien de schorsing alleen zou zien op de periode van de bevalling en onmiddellijk daarna.

Het gerechtshof heeft op 19 juni 2009 het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen met als argumentatie dat betrokkene in eerste aanleg is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar en zes maanden en dat verdachte geen eigen verblijfsstatus heeft. Daaraan heeft het hof toegevoegd dat het bij tussenarrest van 6 april 2009 heeft bepaald dat de echtgenote van verdachte nog als getuige dient te worden gehoord in de strafzaak tegen verdachte.

Tijdens de zitting van 4 september heeft de raadsman van verdachte vervolgens wederom verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit keer betrof het een verzoek tot schorsing voor de duur van een week vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden, te weten het kunnen doorbrengen van enige tijd bij zijn eind juni geboren kind. De advocaat-generaal die de zitting heeft gedaan, heeft het dossier bestudeerd en met een andere advocaat-generaal over de zaak gesproken.

De advocaat-generaal heeft ter zitting betoogd dat het te ver gaat om de voorlopige hechtenis te schorsen vanwege de verzorging van verdachtes kind en heeft aangegeven dat het gaat om een heel zware zaak, dat verdachte in eerste aanleg is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf, dat er nog onderzoekshandelingen dienen te worden verricht en dat er ernstige bezwaren bestaan tegen verdachte. Het strafvorderlijk belang weegt in dit geval volgens de advocaat-generaal zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte.

Uiteindelijk stemt de advocaat-generaal evenwel – na bevraging door het gerechtshof, waarbij werd gewezen op het standpunt van de advocaat-generaal ter zitting van 18 juni 2009 – toch in met een schorsing van 2 dagen onder de voorwaarden die op 18 juni door de advocaat-generaal zijn voorgesteld.

Het gerechtshof heeft vervolgens beslist tot een schorsing van zeven dagen, ingaande op 7 september onder de bijzondere voorwaarden:

– dat de verdachte zijn paspoort inlevert;

– dat de verdachte zich dagelijks meldt op het politiebureau.

In het persbericht van het hof licht het deze beslissing als volgt toe: «Het gerechtshof heeft het verzoek toegewezen, mede omdat Saban B. volgens de wettelijke bepalingen meer dan de helft van de door de rechtbank opgelegde straf al in voorarrest had uitgezeten. Ook nam het gerechtshof in aanmerking dat de zaak pas in de loop van 2010 tot een afronding zal komen».

Kort voordat betrokkene de inrichting op 7 september mocht verlaten, heeft het ressortsparket het Landelijk Parket geïnformeerd. Aan de Nationale Recherche is onmiddellijk gevraagd oog te houden op de veiligheid van de slachtoffers. Daartoe zijn enkele maatregelen getroffen, waarop ik, met het oog op de effectiviteit ervan, hier niet verder in kan gaan.

Ook is de Nationale Recherche gevraagd de slachtoffers te informeren over de schorsing. Met hun advocaten wordt contact gehouden. Helaas is gebleken dat niet alle slachtoffers op tijd konden worden bereikt, waardoor een van de slachtoffers onverwacht oog in oog is komen te staan met de verdachte.

Op dinsdag 8 september ontving het Openbaar Ministerie informatie van een getuige dat verdachte wilde vluchten. Naar aanleiding van deze informatie heeft het Openbaar Ministerie dezelfde dag nog opdracht gegeven betrokkene aan te houden en zijn opsporingsmiddelen ingezet. Verdachte is vervolgens op 9 september aangehouden.

De hoofdadvocaat-generaal heeft op 9 september een vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. Op grond van artikel 82 Wetboek van Strafvordering had het gerechtshof de schorsing, op grond van de informatie die voorhanden was, kunnen opheffen. Art. 82 geeft de rechter hiertoe te allen tijde de bevoegdheid. Dit geldt niet alleen bij overtreding van de schorsingsvoorwaarden, maar bijvoorbeeld ook bij gewijzigde omstandigheden, zoals een toegenomen vluchtgevaar.

Het hof heeft de zaak op donderdag 10 september 2009 behandeld. Deze zitting vond plaats met andere raadsheren dan de zitting van 4 september. Het hof heeft het verzoek tot opheffing van de schorsing afgewezen en verdachte weer op vrije voeten gesteld. Daaromtrent overwoog het: «Het hof is na onderzoek gebleken dat het aan verdachte, door het hof op 4 september 2009 gestelde vertrouwen, niet aantoonbaar is geschonden. Het aan de vordering gehechte proces-verbaal van bevindingen bevat slechts informatie uit anonieme bron die op geen enkel punt nader geverifieerd is. De vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis dient daarom te worden afgewezen. (...)»

Hierbij dient aangetekend te worden dat er geen sprake was van een anonieme bron zoals het hof stelde. De getuige was bekend bij de politie en werd betrouwbaar geacht, zoals door het Openbaar Ministerie ter zitting is gemeld.

Het ressortsparket heeft onmiddellijk na deze beslissing het Landelijk Parket ingelicht. In het licht van de motivering van de beslissing van het hof, konden toen geen opsporingsmiddelen ten aanzien van verdachte meer worden ingezet, omdat een wettelijke basis daarvoor ontbreekt.

Op vrijdag 11 september heeft verdachte zich nog om 13.00 uur op het politiebureau gemeld. Op 12 en 13 september meldde betrokkene zich niet meer. Hierover is het Openbaar Ministerie door de politie pas op maandag 14 september geïnformeerd. Op 14 september informeerde het ressortsparket vervolgens het Landelijk Parket. Verdachte is onmiddellijk nationaal gesignaleerd (op de telex gezet) en er is contact opgenomen met de liaison officers in Belgrado, Boekarest en Ankara.

Op dinsdag 15 september 2009 is een EAB (Europees Arrestatie Bevel) uitgevaardigd. Dit kon niet eerder, omdat het daarvoor noodzakelijk was dat het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis had beëindigd. Verdachte is eveneens bij Interpol gesignaleerd.

De hernieuwde vordering van het Openbaar Ministerie tot opheffing van de schorsing is op 15 september behandeld. De behandelend advocaat-generaal van deze zitting had de zaak vooraf doorgesproken met de hoofdadvocaat-generaal. Laatstgenoemde had over de zaak contact gehad met het landelijk parket. Ditmaal is het verzoek tot opheffing van de schorsing wel ingewilligd.

Verder heeft het Landelijk Parket op 15 september een team GOO (team Groep Opsporing en Onttrekkingen) van het KLPD op de zaak gezet teneinde verdachte op te sporen en aan te houden. Op woensdag 16 september werd dit team operationeel en is ook de Interpolsignalering geëffectueerd.

Op 18 september 2009 is door mijn ministerie contact met Turkije opgenomen om het belang van deze zaak onder de aandacht te brengen.

De getuige die op 8 september heeft bericht over vluchtplannen van verdachte, heeft inmiddels meegedeeld dat verdachte vrijdag 11 september zou zijn vertrokken naar Turkije.

Nader onderzoek

Het gebeurde als hierboven omschreven is voor mij aanleiding om te bezien hoe – al dan niet binnen het bestaande kader van de wet – beleid gericht op het al dan niet toestaan van een schorsing van voorlopige hechtenis, kan worden aangescherpt. Daarbij zullen elementen worden betrokken als de weging van de belangen van slachtoffers bij de beoordeling van schorsingsverzoeken, de op te leggen voorwaarden (specifiek toegespitst op de mogelijkheden om toezicht te houden op de verdachte en het risico op vlucht verder te beperken) en de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om verdachten in de gaten te houden los van opgelegde voorwaarden. Indien tijdens dit onderzoek blijkt dat op onderdelen het wettelijk systeem een veilige uitvoering van de voorlopige hechtenis belemmert, zal ik tevens een wetswijziging overwegen.

Ook zal worden bezien of deze zaak aanleiding geeft, bovenop het actieplan tweede lijn, binnen het Openbaar Ministerie vastomlijnd beleid te maken met betrekking tot informatie-uitwisseling en nauwere samenwerking tussen 1e- en 2e-lijns parketten.

De ernst van de zaak rechtvaardigt een zorgvuldige en voortvarende bestudering van het gebeurde. Over de resultaten van dit nader onderzoek zal ik u voor de behandeling van de Justitiebegroting berichten.

Evaluatie

Bovenop het onderzoek dat ertoe strekt het wettelijk kader en het op basis daarvan gevoerde beleid tegen het licht te houden, hebben het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak mij desgevraagd meegedeeld deze zaak gedegen te zullen evalueren. Ook over de resultaten hiervan zal ik u voor de behandeling van de Justitiebegroting informeren.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven