32 140 Herziening Belastingstelsel

Nr. 62 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2019

In uw brief van 17 oktober 2019 vraagt u mijn schriftelijke reactie op het advies van de parlementair advocaat over de gevolgen van de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019 over de vermogensrendementsheffing in box 3 (de arresten).1 In het bijzonder vraagt de vaste commissie voor Financiën daarbij om in mijn reactie te vermelden of ik de conclusie van de parlementair advocaat onderschrijf dat de Staat aan zet is om vast te stellen of ten aanzien van de vermogensrendementsheffing in box 3 sprake is van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM) over de jaren 2013 en 2014 en dat, als dat het geval is, het aan de wetgever is om deze schending te herstellen.

Ik heb het advies van de parlementair advocaat over de gevolgen van de arresten bestudeerd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de box 3-heffing op stelselniveau een schending vormt van artikel 1 EP EVRM indien mede gelet op het toepasselijke tarief het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%. De Hoge Raad heeft hiermee aangegeven wanneer er sprake zou zijn van een schending op stelselniveau, maar niet geoordeeld dat er voor de jaren 2013 en 2014 sprake is van een dergelijke schending. Ingeval er sprake zou zijn van een dergelijke schending op stelselniveau kan de Hoge Raad in beginsel geen oplossing bieden voor de gevolgen. De Hoge Raad overweegt dat het aan de wetgever is om te voorzien in een eventueel rechtstekort op stelselniveau, omdat er op stelselniveau keuzes moeten worden gemaakt. De Hoge Raad laat de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2013 en 2014 in stand. Ik geef in deze brief mijn eerste reactie op de conclusies van de parlementair advocaat.

De parlementair advocaat is van mening dat op grond van deze arresten er een verplichting voor de Staat is om vast te stellen of het nominaal zonder (veel) risico's gemiddeld haalbare rendement gedurende de jaren 2013 en 2014 lager is dan deze 1,2 procent en zo ja, om de schending van artikel 1 EP EVRM te herstellen. Ik ben van mening dat uit de arresten volgt dat het aan de Staat is om vast te stellen of ten aanzien van de vermogensrendementsheffing over de jaren 2013 en 2014 sprake is van een schending van artikel 1 EP EVRM en dat, als dat het geval is, het aan de wetgever is om deze schending te herstellen.

Zoals u weet heb ik vooruitlopend op deze brief, in de schriftelijke antwoorden op een deel van de vragen die zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 28 oktober 2019 over het pakket Belastingplan 2020 en tijdens het tweede wetgevingsoverleg op 4 november 2019, aangegeven dat het kabinet onderzoekt of een schending van artikel 1 EP EVRM zich voordoet bij het box 3-stelsel zoals dat gold tot 2017 en hierover een eigen advies zal inwinnen. Of er daadwerkelijk sprake is van een schending van artikel 1 EP EVRM (afgaande op de arresten) zal afhangen van het feit of het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement gedurende de jaren 2013 en 2014 inderdaad lager is dan 1,2%. Deze vraag geldt eveneens voor de jaren 2015 en 2016 omdat het box 3-stelsel in die jaren ongewijzigd van toepassing was. Ik wil de beantwoording van deze vragen bezien in samenhang met het oordeel van de Hoge Raad dat het aan de wetgever is om deze schending te herstellen. Ik zal daarom een of meerdere onafhankelijke juridische deskundige(n) op het gebied van de toepassing van artikel 1 EP EVRM om een oordeel vragen over de gevolgen van de arresten en een reflectie vragen op de conclusies van de parlementair advocaat. In tegenstelling tot wat de parlementair advocaat schrijft is het voor mij niet duidelijk wat onder adequaat herstel in de zin van het EVRM (en de bijbehorende Protocollen) verstaan moet worden indien er sprake zou zijn van een schending van artikel 1 EP EVRM van het box 3-stelsel op stelselniveau. Zou indien een dergelijke schending zich voordoet wijziging van de wet adequaat herstel zijn of mag zoals de parlementair advocaat adviseert een vorm van financiële genoegdoening worden verwacht. Ik zal zoals hiervoor aangegeven met name advies vragen over welk herstel van de Staat verwacht mag worden indien van een schending van artikel 1 EP EVRM op stelselniveau sprake zou zijn.

De parlementair advocaat is verder van mening dat de massaalbezwaarprocedure in principe eindigt met een collectieve uitspraak van de aangewezen belastinginspecteur. In dit geval is dat de collectieve uitspraak van de belastinginspecteur van 19 juli 2019. Zij schrijft dat de massaalbezwaarprocedure hiermee adequaat is afgerond en dat een individuele uitspraak op bezwaar niet nodig is en materieel ook niet tot een andere uitkomst kan leiden. Voor degenen die onder het massaal bezwaar vallen, is (aldus de parlementair advocaat) de collectieve uitspraak van 19 juli 2019 daarom een voldoende uitputting van de nationale rechtsmiddelen, zoals vereist door artikel 35 lid 1 EVRM. Deze zienswijze lijkt begrijpelijk. De massaalbezwaarprocedure eindigt in een collectieve uitspraak. Belastingplichtigen die onder een massaalbezwaarprocedure vallen kunnen, nadat de collectieve uitspraak is gedaan, om een individuele uitspraak vragen, die gelijkluidend zal zijn aan de collectieve uitspraak. Tegen deze individuele uitspraak kan men in beroep, maar dan enkel ten aanzien van de rechtsvraag die aan de orde was bij de massaalbezwaarprocedure. Zoals in het advies van de parlementair advocaat terecht hierover wordt opgemerkt zal dit oordeel in beroep gelijkluidend zijn aan, in casu, de arresten. Aangezien ineffectieve rechtsmiddelen niet hoeven te worden aangewend voor toegang tot het Europese hof voor de rechten van de mens (EHRM), ligt het in de lijn der verwachting dat met de collectieve uitspraak de nationale rechtsmiddelen voldoende zijn uitgeput en zal naar verwachting (directe) toegang openstaan tot het EHRM. Echter, ik kan zoals u zult begrijpen geen garantie geven over de ontvankelijkheid van een individuele klacht bij het EHRM.

Met deze brief heb ik u voor dit moment binnen het mogelijke geïnformeerd. Na ontvangst van de adviezen zal ik uw Kamer nader informeren over de gevolgen van de arresten.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:911; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:912; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:817; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:948 en HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:949.

Naar boven