32 140 Herziening Belastingstelsel

Nr. 133 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2022

In mijn brief van 28 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het rechtsherstel inzake box 3 naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (hierna: Kerstarrest).1 Het rechtsherstel geldt voor belastingplichtigen die vielen onder de massaal bezwaarprocedures voor box 3 (2017–2020) en voor alle belastingplichtigen wiens definitieve aanslag nog niet onherroepelijk vaststond of nog moest worden opgelegd op de datum van het Kerstarrest.

In het Commissiedebat van 12 mei (Kamerstuk 32 140, nr. 109), het vragenuurtje van 24 mei (Handelingen II 2021/22, nr. 83, Vragenuur), en het tweeminutendebat van 2 juni (Handelingen II 2021/22, nr. 87, Tweeminutendebat Opties voor rechtsherstel box 3 heb ik met uw Kamer gesproken over de mogelijkheden om ook rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen van wie de definitieve aanslag al vaststond ten tijde van het Kerstarrest (de «niet-bezwaarmakers»). In deze brief ga ik, naar aanleiding van de mondelinge vraag van het Kamerlid Alkaya, in op verschillende mogelijke scenario’s. Daarbij besteed ik ook aandacht aan de mogelijkheden om het rechtsherstel toe te spitsen op spaarders met kleinere vermogens, zoals verzocht in de motie van het lid Inge Van Dijk c.s.2 en conform de gewijzigde motie van het lid Eppink.3

Arrest Hoge Raad 20 mei

De Hoge Raad heeft op 20 mei jl. een arrest gewezen waaruit volgt dat er geen juridische verplichting bestaat om niet-bezwaarmakers rechtsherstel te bieden. In het arrest van 20 mei jl. is sprake van te laat ingediende bezwaarschriften, die daarom zijn aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. Door het niet of te laat bezwaar maken tegen de aanslag, is het gevolg dat de aanslag onherroepelijk vaststaat. Ambtshalve vermindering van een onjuiste aanslag gebeurt niet wanneer de onjuistheid volgt uit een arrest dat is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk vaststond. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de onjuistheid van de aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018 volgt uit een arrest (het Kerstarrest) dat pas is gewezen nadat de aanslagen onherroepelijk vaststonden.

De belastingplichtige in deze casus kan dus geen beroep op het Kerstarrest van 24 december 2021 doen en heeft geen recht op vermindering van de aanslagen. De Hoge Raad heeft daarmee geoordeeld dat juridisch geen verplichting bestaat om rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers. Dit sluit aan bij de formele rechtskracht van besluiten. Formele rechtskracht houdt kort gezegd in dat besluiten van een bestuursorgaan, zoals een aanslag van de Belastingdienst, die onherroepelijk vaststaan daarna niet meer aangevochten kunnen worden. Politiek kan echter besloten worden om toch rechtsherstel te bieden.

Proces

Het kabinet zal de verschillende overwegingen in deze brief met betrekking tot budgettaire gevolgen, rechtvaardigheid, juridische houdbaarheid, en uitvoeringsgevolgen meewegen in de besluitvorming over mogelijk herstel voor niet-bezwaarmakers. Het kabinet zal dit meenemen in de integrale besluitvorming over de begroting in augustus en zal naar verwachting op Prinsjesdag de uitkomst presenteren. Daarbij zal het kabinet verschillende wensen tegen elkaar moeten afwegen. Gelet op de gevolgen van de oorlog in Oekraïne, de hoge inflatie en de impact op de koopkracht staat het kabinet voor een grote opgave waarbij moeilijke keuzes voorliggen. Geld kan immers maar een keer worden uitgegeven, en er zijn meerdere onvoorziene ontwikkelingen waar het kabinet op moet reageren. Het kabinet zal bij de besluitvorming nadrukkelijk aandacht hebben voor de gevolgen op de uitvoering en het IV-portfolio van de Belastingdienst, die reeds onder druk staan. Iedere aanvullende, onvoorziene inzet van capaciteit zal voor verdere verdringing in het IV-portfolio zorgen. Daarbij geldt dat inzet van budgettaire middelen en uitvoeringscapaciteit op het ene dossier ten koste kan gaan van de capaciteit voor andere beleidsprioriteiten.

Scenario’s

In deze brief ga ik in op de mogelijke vormgeving en overwegingen bij de volgende scenario’s:

  • 1. Geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers;

  • 2. Volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers; of

  • 3. Gedeeltelijk rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers, met verschillende denkbare invullingen die hieronder zijn uitgewerkt.

Scenario 1: Geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers

Zoals reeds opgemerkt bestaat er geen juridische verplichting om niet-bezwaarmakers rechtsherstel te bieden. Als besloten wordt om geen rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers dan is daar geen aanvullende regelgeving voor nodig.

Eventuele verzoeken om ambtshalve vermindering (of niet-tijdige bezwaarschriften) zullen in dit scenario worden afgewezen. Het geschil betreft dan de (reeds door de Hoge Raad beantwoorde) vraag of de afwijzing op grond van nieuwe jurisprudentie terecht is.

Overwegingen

In dit scenario is er geen extra budgettaire derving ten opzichte van de voorjaarsnota. Deze optie leidt daarnaast in principe niet tot aanvullende herstelwerkzaamheden voor de Belastingdienst. Het niet bieden van rechtsherstel is, gelet op het arrest van 20 mei jl., bovendien juridisch houdbaar. Echter, het behandelen van vragen, verzoeken tot ambtshalve vermindering en eventueel bezwaar en beroep tegen een afwijzing daarvan zal nog steeds capaciteit in de uitvoering vereisen.

Dit scenario kan als onrechtvaardig worden beschouwd door niet-bezwaarmakers. Hoewel hun definitieve aanslag onherroepelijk vaststond op het moment van het Kerstarrest, geldt ook voor niet-bezwaarmakers dat zij belasting hebben betaald op grond van het box 3-stelsel dat in bepaalde gevallen in strijd is gebleken met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen (EVRM). Als hiervoor geen rechtsherstel wordt geboden kan dat leiden tot verminderd vertrouwen in de overheid, en kan dit tot veel reacties bij de Belastingdienst leiden. Ook kan dit leiden tot een toename van bezwaren in de toekomst, doordat belastingplichtigen bijvoorbeeld bij toekomstige massaal bezwaarprocedures hun rechten willen veiligstellen. Als deze effecten zich voordoen, leidt dit tot een (structurele) belasting voor de uitvoering.

Rechtsvorm en motivering uitbreiding rechtsherstel

Als wordt besloten (onverplicht) rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers wordt afbreuk gedaan aan de formele rechtskracht van besluiten. De formele rechtskracht van besluiten dient de rechtszekerheid en een afwijking daarvan moet een rechtsbasis hebben en dient goed gemotiveerd te worden, ook in de richting van mensen die wél met de formele rechtskracht van besluiten geconfronteerd worden. In het tweeminutendebat van 2 juni jl. heb ik aangegeven een eventueel rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers bij wet te willen regelen, omdat de te maken keuzes aan de wetgever zijn.

Als wordt gekozen voor volledig of gedeeltelijk rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers moet daarvoor een overtuigende motivering worden gegeven die is toegesneden op de doelgroep van het rechtsherstel. Elementen in die motivering kunnen in dit geval zijn dat sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarbij wetgeving op stelselniveau in strijd is gebleken met het eigendomsrecht en discriminatieverbod zoals neergelegd in het EVRM voor belastingplichtigen die zijn geconfronteerd met een heffing over een forfaitair inkomen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. In ieder geval belastingplichtigen met verhoudingsgewijs veel spaargeld zullen hierdoor benadeeld zijn. Dit nadeel zal zwaarder wegen bij belastingplichtigen met lagere vermogens omdat zij gemiddeld genomen minder draagkracht zullen hebben. Het is denkbaar om niet-bezwaarmakers rechtsherstel te bieden voor dit nadeel als gevolg van de inbreuk op hun fundamentele rechten.

Scenario 2: Volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers

In dit scenario wordt volledig rechtsherstel geboden aan de groep niet-bezwaarmakers volgens de forfaitaire spaarvariant. De bezwaarmakers en niet-bezwaarmakers worden dan op dezelfde wijze gecompenseerd.

Overwegingen

Een uitbreiding van de doelgroep voor rechtsherstel met de groep niet-bezwaarmakers leidt tot een budgettaire derving van € 4,1 mld.* Hier komen de uitvoeringskosten en de doorwerking naar andere inkomensafhankelijke regelingen nog bovenop. In totaal worden 6,9 miljoen aanslagen hersteld.

Jaar

2017

2018

2019

2020

Totaal

Aantal herstel

2.084.000

1.702.000

1.639.000

1.512.000

6.938.000

Bedrag herstel

€ 1.343 mln

€ 1.044 mln

€ 942 mln

€ 816 mln

€ 4.144 mln

Onderstaande tabel toont hoe het bedrag van 4,1 miljard euro is verdeeld over verschillende groepen belastingplichtigen.

Vermogen box 3 Aandeel spaargeld

€ 0–€ 200.000

€ 200.000–€ 1 mln

> € 1 mln

Totaal

0%–50%

€ 15 mln

€ 175 mln

€ 276 mln

€ 466 mln

50%–100%

€ 482 mln

€ 1.127 mln

€ 338 mln

€ 1.947 mln

100%

€ 996 mln

€ 686 mln

€ 49 mln

€ 1.732 mln

Totaal

€ 1.493 mln

€ 1.988 mln

€ 663 mln

€ 4.144 mln

In dit scenario zal meer dan de helft van het rechtsherstel terecht komen bij belastingplichtigen met vermogens boven de twee ton. In de gewijzigde motie van het lid Eppink heeft uw Kamer opgeroepen om kleine spaarders als eerste in aanmerking te laten komen voor compensatie. In dit scenario wordt geen onderscheid gemaakt tussen grotere of kleine spaarders.

Volledig rechtsherstel kan – in lijn met het rechtsherstel voor de bezwaarmakers – in eerste instantie grotendeels geautomatiseerd worden uitgevoerd. Het forfaitaire rechtsherstel sluit aan bij bekende gegevens en is robuust vormgegeven om een tijdige, geautomatiseerde vormgeving van het rechtsherstel mogelijk te maken zonder tussenkomst van de belastingplichtige. De uitvoeringsgevolgen zijn voor een groot deel afhankelijk van de reactie van belastingplichtigen. Dit kan ten eerste zijn omdat men het rechtsherstel niet goed begrijpt en vragen heeft. Ten tweede kan het dat het rechtsherstel door middel van de spaarvariant niet aansluit bij wat de belastingplichtige had verwacht, wat tot vragen en procedures kan leiden. Ten derde kunnen bij (complexere) individuele situaties op onderdelen nog handmatige aanpassingen nodig zijn. Hoeveel reacties zullen binnenkomen na toepassing van het geautomatiseerde rechtsherstel is moeilijk te voorspellen. Doordat vanaf 1 juli wordt gestart met het rechtsherstel voor bezwaarmakers doet de Belastingdienst hier de komende periode ervaring mee op, die gebruikt kan worden bij de Uitvoeringstoets.

Scenario 3: Gedeeltelijk rechtsherstel

Naast het geheel niet of volledig tegemoet komen van niet-bezwaarmakers volgens de forfaitaire spaarvariant zijn eventuele alternatieven denkbaar. Voor de opties dient nog onderzocht te worden of deze met volledige zekerheid geautomatiseerd kunnen worden uitgevoerd, kunnen worden ingepast in het IV-portfolio en wat de uitvoeringsgevolgen zijn.

Hieronder worden de volgende opties nader uitgewerkt:

  • A. Rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant met maximering herstelbedrag;

  • B. Rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant tot een maximum aan vermogen;

  • C. Uitkering vast of variabel bedrag;

  • D. Verhoging heffingvrije vermogen.

Afbakeningen van de groep die in aanmerking komt voor het rechtsherstel kunnen juridisch kwetsbaar zijn, aangezien gelijke gevallen binnen de groep niet-bezwaarmakers op grond van het gelijkheidsbeginsel gelijk dienen te worden behandeld. Een nadere differentiatie binnen deze groep kan daarom leiden tot juridische risico’s. Er zijn argumenten voorhanden voor een beperking van de compensatie tot spaarders (zij zullen gemiddeld de afgelopen jaren – door de consistent lage spaarrente – het zwaarst benadeeld zijn door het huidige box 3 stelsel) en tot mensen met minder hoge vermogens (zij hebben minder draagkracht), maar het is onzeker of dit met het oog op het gelijkheidsbeginsel voldoende rechtvaardiging oplevert.

Met optie C wordt rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers buiten het fiscale domein om geregeld, zodat een zelfstandige rechtsgrond wordt gecreëerd waarbij de fiscale regels en de aanslagen ongewijzigd blijven. Dit geeft ook de mogelijkheid om, eventueel in afwijking van de fiscale regels, bijvoorbeeld te bepalen of compensatie uit eigen beweging of op verzoek verleend wordt, binnen welke termijn een verzoek ingediend kan worden, wat de beslistermijn is en of de dwangsomregeling bij niet tijdige beslissing al dan niet van toepassing is. Bij de andere opties wordt het rechtsherstel geeffectueerd via een aanpassing van de aanslag. Een uitbetaling buiten de aanslag om is bij deze opties qua automatisering naar verwachting niet maakbaar.

De herstelkosten van de niet-bezwaarmakers buiten de fiscaliteit om vallen volgens de begrotingsregels onder de uitgavenkant van de begroting.

Voor ieder gekozen alternatief geldt dat belastingplichtigen die bij de (volledige) forfaitaire spaarvariant meer rechtsherstel hadden ontvangen dit mogelijk alsnog oneerlijk zullen vinden. Dit kan leiden tot klachten en procedures, hetgeen meer druk op de uitvoering betekent en meer uitvoeringskosten.

Hierna worden de opties toegelicht, waarbij een inschatting van herstelkosten wordt gegeven. De uitvoeringskosten en doorwerking naar andere inkomensafhankelijke regelingen komen hier nog bovenop.

Scenario 3A: Rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant met maximering herstelbedrag

In deze variant wordt de forfaitaire spaarvariant ook toegepast voor niet-bezwaarmakers, maar wordt het te ontvangen herstelbedrag (indirect) gemaximeerd, op bijvoorbeeld € 500 of € 1.000. Uitvoeringstechnisch is het namelijk niet maakbaar om het uiteindelijk te ontvangen bedrag te maximeren. In plaats daarvan wordt een vergelijking gemaakt tussen het voordeel uit sparen en beleggen (het forfaitaire berekende inkomen) op grond van de oorspronkelijke wettelijke systematiek en het voordeel uit sparen en beleggen op grond van de forfaitaire spaarvariant. Door het verschil daarvan te maximeren, wordt ook het herstelbedrag indirect gemaximeerd, hoewel het maximumbedrag kan afwijken voor belastingplichtigen met heffingskortingen en/of aftrekposten in box 3. De verwachting is dat de afwijking voor de meeste belastingplichtigen beperkt is. Een eventuele vermindering wordt geëffectueerd via een vermindering van de aanslag.

Overwegingen

Bij een maximering op € 500 krijgen belastingplichtigen met spaargeld tot € 87.000 volledig rechtsherstel; bij een maximering op € 1.000 krijgen belastingplichtigen met spaargeld tot € 117.000 volledig rechtsherstel. Ook belastingplichtigen met hoge vermogens krijgen in deze variant rechtsherstel tot het maximumbedrag. Deze optie is daarmee minder in lijn met de gewijzigde motie van het lid Eppink. Een voordeel is echter dat er geen harde grens voor toegang tot het rechtsherstel ontstaat met potentieel lastig uitlegbare uitkomsten, zoals in variant 3B het geval is.

Deze gedeeltelijke uitbreiding van de doelgroep voor rechtsherstel kost € 1,7 mld bij € 500 en € 2,3 mld bij € 1.000. In beide varianten worden in totaal 6,9 miljoen aanslagen hersteld. Voor de variant van € 500 is het herstelbedrag uitgesplitst naar jaar en naar verschillende groepen belastingplichtigen.

Jaar

2017

2018

2019

2020

Totaal

Aantal herstel

2.084.000

1.702.000

1.639.000

1.512.000

6.938.000

Bedrag herstel

€ 543 mln

€ 408 mln

€ 390 mln

€ 355 mln

€ 1.695 mln

Te zien is dat vooral belastingplichtigen met een vermogen tot 2 ton in meerderheid bestaande uit spaargeld profiteren.

Vermogen box 3 Aandeel spaargeld

€ 0–€ 200.000

€ 200.000–€ 1 mln

> € 1 mln

Totaal

0%–50%

€ 9 mln

€ 83 mln

€ 24 mln

€ 117 mln

50%–100%

€ 387 mln

€ 244 mln

€ 14 mln

€ 645 mln

100%

€ 793 mln

€ 138 mln

€ 3 mln

€ 934 mln

Totaal

€ 1.189 mln

€ 466 mln

€ 41 mln

€ 1.695 mln

Vanuit uitvoeringsperspectief lijkt deze variant technisch maakbaar, maar onderzocht moet nog worden wat de uitvoeringsgevolgen zijn. Een verdere aanscherping in deze variant lijkt ook maakbaar waarbij de maximale verlaging van het voordeel uit sparen en beleggen bovendien afhankelijk worden gemaakt van de verhouding tussen spaargeld en totaal vermogen.

Scenario 3B: Rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant tot een maximum aan vermogen

In deze variant wordt rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant voor niet-bezwaarmakers met een vermogen tot bijvoorbeeld maximaal € 200.000 geboden via een vermindering van de aanslag. Hiermee wordt het rechtsherstel gericht op belastingplichtigen met lagere vermogens.

Overwegingen

De budgettaire derving bedraagt € 1,5 mld. Een belastingplichtige binnen deze doelgroep kan maximaal zo’n € 2.000 per aanslag terugkrijgen. Bij deze variant worden in totaal 6,0 miljoen aanslagen hersteld. Het herstelbedrag is in onderstaande tabellen uitgesplitst naar jaar en naar groepen belastingplichtigen.

Jaar

2017

2018

2019

2020

Totaal

Aantal herstel

1.798.000

1.441.000

1.407.000

1.327.000

5.974.000

Bedrag herstel

€ 504 mln

€ 333 mln

€ 324 mln

€ 332 mln

€ 1.493 mln

Vermogen box 3 Aandeel spaargeld

€ 0–€ 200.000

€ 200.000–€ 1 mln

> € 1 mln

Totaal

0%–50%

€ 15 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 15 mln

50%–100%

€ 482 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 482 mln

100%

€ 996 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 996 mln

Totaal

€ 1.493 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 1.493 mln

Een absolute grens kan door de belastingplichtige als onrechtvaardig worden ervaren. Het is de vraag of een dergelijke harde grens objectief te rechtvaardigen is. Dit leidt namelijk tot situaties die moeilijk uitlegbaar zijn: een belastingplichtige met € 200.001 spaargeld krijgt geen rechtsherstel, terwijl iemand met € 99.000 spaargeld en € 100.000 aan aandelen wel rechtsherstel krijgt.

Vanuit uitvoeringsperspectief lijkt deze variant technisch maakbaar, maar onderzocht moet nog worden wat de uitvoeringsgevolgen zijn.

Scenario 3C: Uitkering vast of variabel bedrag (tegemoetkoming)

Belastingplichtigen met vermogen in box 3 zouden rechtsherstel kunnen ontvangen middels een uitkering van een vast of variabel bedrag. Het zal dan in enkele gevallen voorkomen dat bezwaarmakers minder gunstig worden behandeld dan niet-bezwaarmakers. Bezwaarmakers krijgen immers niet altijd (veel) geld terug op grond van de forfaitaire spaarvariant. Om dit te voorkomen zouden alle belastingplichten (ook bezwaarmakers) met een voordeel uit sparen en beleggen over de jaren 2017 tot en met 2020 in aanmerking moeten komen voor een vast bedrag. Voor de bezwaarmakers betekent dit een tweede herstelronde.

Overwegingen

Bij uitkering van een vast bedrag worden zowel spaarders als beleggers tegemoet gekomen. Dit omvat dus ook belastingplichtigen die geen materieel nadeel hebben ondervonden van het box 3-stelsel, en juist voordeel hadden van de forfaitaire rendementspercentages omdat zij een hoger werkelijk rendement hadden. Bij een teruggave van € 500 per aanslag voor alle box 3 belastingplichtigen bedragen de kosten € 5,4 mld; een teruggave van € 100 kost € 1,1 mld.

Alternatief zou daarom zijn om een variabel bedrag te hanteren. Gedacht kan worden aan een uitkering van geld aan mensen die box 3 belasting hebben betaald, van wie het spaargeld (na aftrek van schulden) meer dan 67% van het vermogen bedraagt en die maximaal € 200.000 vermogen bezitten.

Een uitkering van € 250 per jaar tot een vermogensgrens van € 100.000 en € 500 per jaar voor vermogens tussen de € 100.000 en € 200.000 leidt bij dit alternatief ook tot een budgettair beslag van 1,1 mld. Dit is in onderstaande tabellen uitgesplitst naar jaar en naar verschillende groepen belastingplichtigen.

Jaar

2017

2018

2019

2020

Totaal

Aantal herstel

1.266.000

1.012.000

1.028.000

1.127.000

4.434.000

Bedrag herstel

€ 317 mln

€ 253 mln

€ 257 mln

€ 282 mln

€ 1.108 mln

Vermogen box 3 Aandeel spaargeld

€ 0–€ 200.000

€ 200.000–€ 1 mln

> € 1 mln

Totaal

0%–50%

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

50%–100%

€ 288 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 288 mln

100%

€ 820 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 820 mln

Totaal

€ 1.108 mln

€ 0 mln

€ 0 mln

€ 1.108 mln

Een harde grens in de tegemoetkoming kan door belastingplichtigen als onrechtvaardig worden ervaren en is mogelijk juridisch kwetsbaar, zoals ook bij optie 3B. Bovendien kunnen belastingplichtigen meer of minder terugkrijgen dan waar zij volgens de spaarvariant recht op zouden hebben gehad. Dit kan als onrechtvaardig worden ervaren.

Dat deze optie leidt tot een tweede herstelronde voor bezwaarmakers is onwenselijk. Deze groep ontvangt immers al rechtsherstel. Het is niet goed te rechtvaardigen waarvoor deze groep bij een tweede keer rechtsherstel compensatie geboden wordt. Bovendien zal dit extra uitvoeringsdruk met zich mee brengen.

Deze variant kan mogelijk buiten de fiscaliteit vormgegeven worden, wat meer ruimte geeft om nieuwe procedurele regels vast te stellen. Hiervan dienen de gevolgen en voor- en nadelen (bijvoorbeeld de gevolgen voor parlementair begrotingsproces, risico op dubbele beroepen/bezwaren, en langere doorlooptijd) nog nader onderzocht te worden.

Onderzocht moet nog worden of deze variant vanuit uitvoeringstechnisch perspectief maakbaar en haalbaar is. Het kan dus nog blijken uit onderzoek dat een uitbetaling buiten de aanslag om in de grote aantallen (zoals verwacht) geen begaanbare weg zal zijn.

Scenario 3D: Verhoging heffingvrije vermogen

Tenslotte is een verhoging van het heffingvrije vermogen met terugwerkende kracht onderzocht. Het heffingvrije vermogen kan bijvoorbeeld met terugwerkende kracht worden verhoogd € 100.000 in 2017–2020. Vanuit juridisch en maatschappelijk oogpunt moet net als bij optie 3C worden voorkomen dat bezwaarmakers uiteindelijk slechter af zijn dan de niet-bezwaarmakers. Een verhoging van het heffingvrije vermogen zal daarom voor de gehele box 3-populatie moeten gelden.

Overwegingen

Beleggers profiteren bij een verhoging van het heffingvrije vermogen net zoveel als spaarders, ongeacht of ze benadeeld zijn. Bovendien zullen ook beleggers met veel vermogen profiteren. Belastingplichtigen met hogere vermogens ontvangen in absolute zin een hoger bedrag.

Ten aanzien van de bezwaarmakers betekent dit een nieuwe ronde van rechtsherstel waarbij het heffingvrije vermogen toepassing vindt, na het initiële rechtsherstel dat op 4 augustus moet zijn geëffectueerd. Net zoals bij optie 3C is dit onwenselijk.

Als het heffingvrije vermogen wordt verhoogd naar € 100.000 in 2017–2020 leidt dit tot een budgettaire derving van 3,3 mld. Een verhoging tot € 200.000 in 2017–2020 leidt tot een budgettaire derving van ca. 7 mld. Voor de variant met verhoging naar € 100.000 is de derving verder uitgesplitst naar jaar en naar verschillende doelgroepen belastingplichtigen.

Jaar

2017

2018

2019

2020

Totaal

Aantal herstel

2.658.000

2.447.000

2.483.000

2.501.000

10.089.000

Bedrag herstel

€ 1.146 mln

€ 751 mln

€ 734 mln

€ 676 mln

€ 3.307 mln

Vermogen box 3 Aandeel spaargeld

€ 0–€ 200.000

€ 200.000–€ 1 mln

> € 1 mln

Totaal

0%–50%

€ 724 mln

€ 436 mln

€ 107 mln

€ 1.266 mln

50%–100%

€ 714 mln

€ 234 mln

€ 18 mln

€ 966 mln

100%

€ 956 mln

€ 116 mln

€ 2 mln

€ 1 mln

Totaal

€ 2.394 mln

€ 786 mln

€ 127 mln

€ 3.307 mln

Onderzocht moet nog worden of deze variant vanuit uitvoeringstechnisch perspectief haalbaar is.

Uitvoeringsaspecten

De uitvoerbaarheid van de geschetste opties wordt nader onderzocht. In ieder scenario zal er een aanvullende druk op de uitvoering komen. In het ene scenario door het risico op aanvullende procedures, verminderd vertrouwen in de overheid en mogelijk gevolgen voor de belastingmoraal. In het andere scenario door het verwerken en herstellen van de aanslagen van de niet-bezwaarmakers, en de verwachte burgerreacties op het geboden rechtsherstel. Een «tussenvariant» zorgt voor meer complicaties in het vormgeven van het herstel voor niet-bezwaarmakers, wat ook leidt tot aanvullende druk op de Belastingdienst.

Dit komt bovenop de herstelactie van de bezwaarmakers en aanslagen die niet onherroepelijk vaststonden op 24 december 2021, wat al zeer veel vraagt van de Belastingdienst. Ieder extra proces of afwijking van het bestaande proces – naast het rechtsherstel voor de groep bezwaarmakers – zal tot risico’s binnen het gehele proces van de uitvoering leiden. De daadwerkelijke impact van aanvullend rechtsherstel kan worden aangegeven in een uitvoeringstoets, maar blijft sterk afhankelijk van de reacties van burgers. De uiteindelijke impact van aanvullend herstel is daarom lastig in te schatten.

Budgettaire aspecten

Afhankelijk van de gekozen optie kan de aanvullende budgettaire impact oplopen tot € 7 mld. Hier komen de uitvoeringskosten en doorwerking naar andere inkomensafhankelijke regelingen nog bij. Wanneer er wordt gekozen voor compensatie zal de budgettaire derving ook aanvullend gedekt moeten worden. Het uitgangspunt hierbij is dat de eventuele derving in principe binnen de kabinetsperiode gedekt wordt en daarbij wordt ook gekeken naar het domein vermogen.

Vervolg

Het kabinet heeft kennis genomen van de verschillende opties om rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers. Ik werk de komende periode verder aan het inzichtelijk maken van de budgettaire effecten, uitvoeringsgevolgen en andere gevolgen van de verschillende opties. Het kabinet verwacht hier in augustus een keuze over te maken en de uitkomsten met Prinsjesdag te presenteren, waarna samen met uw Kamer definitieve besluitvorming zal plaatsvinden. Burgers hoeven voor nu geen actie te ondernemen om in aanmerking te komen voor eventueel rechtsherstel. Dat deze keuze later valt, gaat niet ten koste van hun rechtspositie.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Kamerstuk 32 140, nr. 106.

X Noot
2

Kamerstuk 32 140, nr. 116.

X Noot
3

Kamerstuk 35 927, nr. 106.

XNoot
*

Alle genoemde dervingen zijn in aanvulling op de € 2,8 mrd derving voor het rechtsherstel aan bezwaarmakers, dat reeds gedekt is bij Voorjaarsnota.

Naar boven