32 138 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 43 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT 1 VAN E. L. TE U.2 BETREFFENDE SUPPLETIEAANGIFTE OMZETBELASTING

Vastgesteld 20 mei 2010

Klacht

Verzoekster klaagt over de handelwijze van de inspecteur van de Belastingdienst omdat zij vindt dat de suppletieaangifte omzetbelasting niet overeenkomstig het gelijkheidsbeginsel is beoordeeld.

Feiten

Aan verzoekster is een naheffingsaanslag omzetbelasting over 2006 opgelegd omdat zij de aangifte niet voor 1 april 2007 had gedaan. Op 2 januari 2008 heeft verzoekster een suppletieaangifte omzetbelasting, een verzoek om teruggave, ingediend. De suppletieaangifte is niet op tijd ingediend. Daarom is deze aangemerkt als bezwaar tegen de op aangifte voldane belasting over het jaar 2006. Op 3 april 2008 heeft de inspecteur van de Belastingdienst uitspraak op bezwaar gedaan; het bezwaar van verzoekster is niet ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. In de ambtshalve beoordeling is de teruggave vastgesteld zonder het bedrag dat betrekking had op de omzetbelasting van de advocaatkosten hierin te betrekken. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft verzoekster geen beroep als een verweer tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring ingesteld. Verzoekster heeft een klacht ingediend die ongegrond is verklaard.

Overwegingen

Verzoekster voert aan dat de advocaatkosten voor het grootste deel betrekking hadden op werkzaamheden met betrekking tot de vraag wie de onderneming, een vennootschap onder firma (v.o.f.), na de echtscheiding mocht voortzetten en wat de waarde van de onderneming in dat kader was. Daarmee bestaat recht op teruggave van de in rekening gebrachte btw in verband met de advocaatkosten. Verzoekster vindt dat zij ongelijk is behandeld door de advocaatkosten als privé aan te merken.

De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van ongelijke behandeling door de inspecteur van de Belastingdienst. Deze heeft de advocaatkosten als privékosten aangemerkt omdat zij voortvloeien uit privéomstandigheden in het kader van de echtscheiding, voorafgaand aan de ontbinding van de v.o.f.. Omdat er geen relatie is tussen deze kosten en de ondernemersactiviteiten, is aftrek op grond van artikel 15 eerste lid Wet op de omzetbelasting 1968 niet mogelijk.

Oordeel van de commissie3

Niet gebleken is dat de Belastingdienst onzorgvuldig of onbehoorlijk heeft gehandeld. Zijn standpunt dat geen rechtstreekse en onmiddellijke samenhang bestaat tussen de advocaatkosten en de ondernemersactiviteiten waardoor de btw van deze kosten niet aftrekbaar is, is niet onbegrijpelijk.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie

Remkes

De griffier van de commissie

De Gier


XNoot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

XNoot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

XNoot
3

De commissie bestaat uit de leden: Remkes (VVD) voorzitter, Van Gent (GL), Depla (PvdA), Jager (CDA) ondervoorzitter, Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Luijben (SP) Anker (CU) en P. Linhard (PvdA) en de plaatsvervangende leden Azough (GL), Blok (VVD), Cörüz (CDA), Neppérus (VVD) en Blanksma-van den Heuvel (CDA).

Naar boven