32 131 Wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip)

E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 23 mei 2011

Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van de nadere vragen van de leden van de fractie van de SP.

De vragen van de leden van de fractie van de SP spitsen zich toe op de loonkosten en lastenneutraliteit. Op basis van tabel 4 van de Memorie van Toelichting constateren de leden van de fractie van de SP dat er een loonkostendaling voor bedrijven plaatsvindt van € 1 mld. De leden van de fractie van de SP zijn bevreesd dat overheidsbedrijven, burgers of de staatskas dit bedrag zouden moeten ophoesten. Allereerst wil het kabinet benadrukken dat er geen € 1 mld. loonkostendaling als gevolg van dit wetsvoorstel zal plaatsvinden. Het uitgangspunt is steeds geweest lastenneutraliteit voor burgers en bedrijven en budgettair neutraal voor de overheidsfinanciën. Tabel 4 in de Memorie van Toelichting is, zoals ook uit de toelichtende tekst blijkt, met name bedoeld om net als bij de inkomenseffecten voor burgers in tabel 3 een spreiding aan te geven van de optredende loonkosteneffecten. In tabel 4 is daarnaast per loonsomcategorie tevens het aantal werkgevers, de totale loonkosten en de gemiddelde mutatie weergegeven. Deze drie toevoegingen in de kolommen 2, 3 en 4 van tabel 4 kunnen er toe leiden dat er ten onrechte een loonkostendaling van € 1 mld. berekend zou kunnen worden. Hiermee zou een inconsistentie ontstaan tussen de budgettaire- en lastenneutrale ramingen uit het wetsvoorstel, gebaseerd op CPB-ramingen voor 2010, en berekeningen die bedoeld zijn om de indicatieve loonkostenspreiding weer te geven op basis van de loonaangifteset over 2008. In voetnoot 14 van de Memorie van Toelichting is overigens wel een voorbehoud weergegeven dat in de tabel alleen bedrijven meegenomen zijn waarbij uit de loonaangifte blijkt dat bepaalde premies betaald zijn, hierbij is gepoogd de overheidssector eruit te filteren. De kolom «gemiddelde mutatie» laat echter bij alle categorieën een loonkostendaling zien, hetgeen niet overeenkomt met het uitgangspunt van lastenneutraliteit voor bedrijven. Bij nader inzien kan geconstateerd worden dat de kolom «gemiddelde mutatie» van tabel 4 verwarrend is gezien de onvolledigheid van de loonaangifte cijfers en de gewenste consistentie met de budgettaire berekeningen. Deze punten hebben helaas geleid tot het misverstand van de bovengenoemde € 1 mld. Op dit moment zijn echter geen andere cijfers beschikbaar.

In de vragen bij het voorlopig verslag hadden de leden van de fractie van de SP de loonkosteneffecten gekwalificeerd als een puzzel. Het kabinet kan zich wel vinden in deze benaming. Zoals het kabinet in de Memorie van Toelichting, in de Tweede Kamer en ook in de Memorie van Antwoord heeft toegezegd, zal in het jaar voorafgaand aan de voorziene invoering in 2013 het wetsvoorstel doorberekend worden op het jaar van invoering en specifiek op de punten lastenneutraliteit voor burgers en bedrijven en budgetneutraliteit voor de overheidsfinanciën. Indien noodzakelijk zal het kabinet daarbij aanvullende maatregelen voorstellen. Bij grote stelselwijzigingen is dat niet ongebruikelijk, de al geaccepteerde Wet Inkomstenbelasting 2001 werd in het najaar van 2000 gevolgd door een aparte Tariefwet 2001 terwijl het Belastingplan 2006 compensatiemaatregelen bevatte voor de invoering van het nieuwe zorgstelsel waarover al eerder was besloten. Onderdeel van de nog te nemen maatregelen is in ieder geval de per saldo verlaging van de diverse premies en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Deze verlagingen zijn noodzakelijk door de verschillende maatregelen die in het wetsvoorstel opgenomen zijn. De verlagingen zijn nu alleen aangekondigd maar zullen te zijner tijd via lagere regelgeving gerealiseerd worden. Deze premiemutaties zullen de sluitpost vormen van de gewenste lastenneutraliteit voor bedrijven.

De leden van de SP fractie vragen of het door hen genoemde «onevenredige voordeel» bij grootbedrijven een bewuste politieke keuze is geweest en of het mogelijk is de AWf en Zvw maatregelen te flankeren met extra compenserende maatregelen om het genoemde effect grotendeel teniet te doen. Deze onevenredigheid wordt door het kabinet niet onderschreven, de loonkostenmutaties die optreden als gevolg van het wetsvoorstel worden door het kabinet als evenwichtig beschouwd. In grafiek 2 van de Memorie van Toelichting is te zien hoe de loonkosten er per werknemer uitzien. De effecten voor de verschillende bedrijven zijn afhankelijk van de samenstelling van het werknemersbestand. Het kabinet heeft hier niet de keuze gemaakt om een bepaalde bedrijfsgrootte te bevoordelen of te benadelen ten opzichtte van een ander bedrijfsgrootte. De AWf en Zvw maatregelen betreffen cruciale onderdelen van dit wetsvoorstel en worden om deze reden genomen. Hierdoor worden namelijk de AWf en Zvw voortaan niet alleen over het zelfde loonbegrip berekend als de loonbelasting/ premie-volksverzekeringen maar worden deze premies ook over dezelfde grondslag berekend (vanaf € 0 tot € 49 297, cijfers 2011). De door de leden van de fractie van de SP gevraagde flankerende maatregelen, waarbij ten opzichte van het wetsvoorstel grotere werkgevers een lastenverzwaring wordt opgelegd, worden door het kabinet afgeraden aangezien de door het wetsvoorstel optredende loonkostenmutaties als evenwichtig worden beschouwd.

De leden van de fractie van de SP vragen ten slotte welk effect de maatregelen uit het wetsvoorstel (inclusief het aanvullend pakket) hebben op het totaal van de hypotheekrenteaftrek en vragen hierbij een absolute en procentuele kwantificering. De aftrek van hypotheekrente wordt door dit wetsvoorstel niet beïnvloed. Burgers kunnen, net als voorheen, onverkort de hypotheekrente aftrekken. Wel wijzigt het relatieve voordeel van de hypotheekrenteaftrek. Hierbij zijn twee maatregelen in het wetsvoorstel van belang. Enerzijds wordt de belaste vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet afgeschaft. Hierdoor daalt het fiscale loon waardoor het mogelijk is dat de aftrek van hypotheekrenteaftrek tegen een lager marginaal tarief plaatsvindt dan voorheen. Anderzijds stijgen, ter compensatie van het vervallen van de belaste vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, door dit wetsvoorstel de tarieven in de eerste en tweede schijf. Door deze verhogingen wordt het relatieve voordeel van de hypotheekrenteaftrek, voor personen waarvan de aftrek valt in de eerste (t/m € 18 628) en/of tweede schijf (t/m € 33 436), (iets) groter. Het gaat hierbij dus om huishoudens met een laag of middeninkomen. Het macro effect van bovenstaande op het totaal van de hypotheekrenteaftrek bedraagt per saldo een daling van circa € 50 mln. (0,5%) welke is meegenomen binnen de budgettaire- en inkomensgevolgen van het wetsvoorstel zoals ondermeer zichtbaar is in de puntenwolk van grafiek 1 van de Memorie van Toelichting.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Naar boven