32 131 Wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip)

D VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 19 mei 2011

De nadere procedure geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de SP-fractie danken de regering voor antwoorden op hun vragen uit het Voorlopig Verslag in de Memorie van Antwoord.2 In de aanhef parafraseert zij: «Het verheugt het kabinet dat deze leden het beginsel van de loonuniformering ondersteunen.» In het Voorlopig Verslag stond daarbij de kwalificatie «voorzover dit (uitsluitend) gericht is op [...] uniformering». De toevoeging is volgens deze leden des te meer relevant, omdat de regering erkent dat in de door haar gekozen specifieke uitwerking van de uniformering, politieke oordelen een rol speelden; uiteraard zijn deze niet noodzakelijk de oordelen van genoemde leden.

Loonkosten en lastenneutraliteit

Mede in het licht van het gestelde in de Memorie van Antwoord hebben de leden van de SP-fractie nog een aantal vragen over Tabel 4 uit de Memorie van Toelichting en de consequenties voor de lastenneutraliteit van het voorstel voor burgers, bedrijven en overheid, waarvan de regering stelt dat deze lastenneutraliteit voor ieder van deze categorieën afzonderlijk geldt.3 De gegevens uit Tabel 4 trekken deze neutraliteit in twijfel, dat wil zeggen hangende nadere gegevens die de regering tot op heden niet kan of niet wil verstrekken.4 De leden van de SP-fractie geven hieronder – in de punten A t/m F – de aanwijzingen die zij voor hun twijfel hebben. Zij concluderen daaruit dat het thans voorliggende pakket van maatregelen en aanvullende maatregelen resulteert in één van de volgende gevallen of een combinatie daarvan:

  • loonkostendaling van meer dan € 1 miljard voor private bedrijven die gecompenseerd wordt door een overeenkomstige loonkostenstijging voor bedrijven en instellingen in de overheidssector;

  • loonkostendaling voor het totaal van de bedrijven en instellingen (private plus overheidssector) zodat burgers en/of de fiscus overeenkomstig lagere inkomsten hebben (c.q. heeft).5

  • A. Voor de loonkosten zijn volgens de Memorie van Toelichting (bladzijde 13–14) drie wijzigingen relevant:

    • 1. de AWF-maatregelen;

    • 2. de ZVW-maatregelen;

    • 3. de maatregelen rond privégebruik auto en inleg levensloop.6

    Het effect van de maatregelen 1 en 2 op de loonkosten van private bedrijven is aangegeven in Tabel 4 (in de Memorie van Antwoord stelt de regering dat deze samenvatting «indicatief» is). Over de derde maatregel kan de regering geen gegevens verstrekken op het niveau van Tabel 4. De regering stelt slechts dat «de maatregel budgetneutraal uitwerkt».7 Hangende nadere informatie van de regering staat weinig anders open dan te veronderstellen dat deze maatregel gelijkmatig uitpakt onder de categorieën uit Tabel 4 en onder de private sector enerzijds en de overheidssector anderzijds, zo menen de leden van de SP-fractie.

  • B. Tabel 4 heeft betrekking op 305 351 private bedrijven en het betreft een trekking uit de belastinggegevens 2008 van het totale aantal bedrijven, zo stelt de regering.

    In 2008 waren er volgens het CBS 797 840 bedrijven, als volgt verdeeld over sectoren:8

    – Openbaar bestuur en overheidsdiensten

    765

    – Onderwijs

    19 205

    – Gezondheids- en welzijnszorg

    43 595

    – Overige sectoren

    734 275

    Aangezien het om loonkosten gaat, kunnen daar de 434 720 bedrijven met slechts één werkzame persoon ruwweg van afgetrokken worden (dit is een benadering, omdat daaronder ook vennootschappen zijn met één persoon op de loonlijst). Er blijven dan 363 120 relevante bedrijven over. Dit betekent dat de trekking van Tabel 4 ruwweg 85% van de relevante private bedrijven betreft.

  • C. De «indicatie» uit Tabel 4 geeft voor de genoemde trekking van de private bedrijven een loonkostendaling van gemiddeld 0,4%, overeenkomend met € 0,9 miljard.9 Hangende nadere gegevens van de regering kan dan, volgens de leden van de SP-fractie, niet anders geconcludeerd worden dan dat deze loonkostendaling voor het totaal van de private bedrijven bij benadering boven de € 1 miljard ligt.10

  • D. Indien er, zoals de regering stelt, totale lastenneutraliteit voor werkgevers is (private sector en overheidssector) dan gaan de overheidsbedrijven en -instellingen een loonkostenstijging van, bij benadering, ruim € 1 miljard tegemoet zien. (Dit heeft dus een effect op de overheidsuitgaven dat uiteindelijk opgebracht moet worden door de belastingbetalers.)

  • E. Indien er, zoals de regering stelt, lastenneutraliteit is voor de burgers (i.c. huishoudens) èn de bedrijven en instellingen (werkgevers), dan is er een gat van bij benadering ruim € 1 miljard voor de fiscus. (Dit effect op de overheidsinkomsten zal uiteindelijk opgebracht moeten worden door de belastingbetalers.)

  • F. Indien er, zoals de regering stelt, lastenneutraliteit is voor de bedrijven en instellingen als totaal èn voor de overheid als totaal, dan zal de genoemde € 1 miljard de huishoudens treffen.

    Er lijkt de leden van de SP-fractie dan geen andere conclusie mogelijk dan dat, op basis van de voorliggende maatregelen inclusief het aanvullende pakket, de uitspraken van de regering over lastenneutraliteit incorrect zijn, dan wel dat de gegevens uit Tabel 4 incorrect zijn. In ieder van deze gevallen beschikte de Tweede Kamer over incorrecte informatie. Dit is wat betreft de leden van de SP-fractie geen halszaak (overal waar gewerkt wordt, kunnen fouten worden gemaakt), mits de fout onomwonden hersteld wordt.

  • G. In het voorlopig verslag vroegen de leden van de SP-fractie – mede naar aanleiding van vragen van de leden van de CDA- en PvdA-fracties uit de Tweede Kamer – om een herziene versie van Tabel 4 «aangevuld met kolommen voor overheidswerkgevers, en voorts (zo nodig) verder aangevuld met cijfers waaruit blijkt dat het inderdaad om budgetneutraliteit gaat». De regering antwoordt hierop: «Zoals ook verderop wordt weergegeven, waren ten tijde van de besluitvorming rond dit wetsvoorstel betrouwbare cijfers rondom overheidsbedrijven in deze vorm niet beschikbaar.» Hier staat niet dat deze cijfers thans niet beschikbaar zijn, en dat zou ook hoge verbazing wekken, gezien de kwantitatieve importantie van het wetsvoorstel voor de overheidsfinanciën. Vervolgens schrijft de regering: «Bij de herrekening van het wetsvoorstel in het jaar voorafgaand aan de invoering zal opnieuw bekeken worden in welke mate het wetsvoorstel invloed heeft op de loonkosten van overheidsbedrijven (inclusief zorg).» «Herrrekening» en «opnieuw bekeken» tegen die tijd, houdt de mogelijkheid open dat de betreffende gegevens over 2008 thans niettemin beschikbaar zijn. De leden van de SP-fractie vragen hierbij nogmaals om de gevraagde informatie, i.c. over het belastingjaar 2008 (de grondslag van Tabel 4) en zo mogelijk ook over latere jaren.

Onevenredige loonkostendaling voor grootbedrijven

In het Voorlopig Verslag stelden de leden van de SP-fractie:

«Op basis van Tabel 4 is eveneens eenvoudig te berekenen dat voor de betreffende maatregelen de gemiddelde loonkostendaling van bedrijven 0,4% is. Echter, 99% van de bedrijven zit op een loonkostendaling van de helft of minder. Het zijn de grootbedrijven (de in deze top 1% van de bedrijven, met loonkosten groter dan € 10 miljoen en met een beslag van 52% van de loonkosten van het totaal van de bedrijven) die een loonkostendaling van 0,6% tegemoet kunnen zien. Is dit correct?»

De regering heeft duidelijk gemaakt dat de cijfers uit Tabel 4 een «indicatie» betreffen (de eerder genoemde trekking van bij benadering 85% van de private bedrijven) «van de verdeling van de loonkosteneffecten naar grootte van de bedrijven».11 Op die verdeling naar grootte was de vraag ook gericht, maar op dit deel van de vraag («Is dit correct»?) gaf de regering geen antwoord.12 Hierbij herhalen de leden van de SP-fractie deze vraag.

De vraag of het onevenredige voordeel voor de grootbedrijven een politieke keuze betreft, wensen de leden van de SP-fractie nader te specificeren: zou het in beginsel mogelijk zijn geweest om de AWF- en ZVW-maatregelen te flankeren met maatregelen die de genoemde onevenredigheid grotendeels teniet zouden doen? (Eén daarvan zou wellicht te vinden zijn geweest in de vennootschapsbelastingtarieven in combinatie met een andere MKB-winstvrijstelling. De laatste maakt deel uit van het aanvullend pakket.)

Hypotheekrenteaftrek

Ten slotte willen de leden van de SP-fractie graag weten welk effect de maatregelen (inclusief aanvullend pakket) hebben op het totaal van de hypotheekrenteaftrek. Met hoeveel stijgt of daalt deze in het peiljaar, absoluut en procentueel? (Deze leden hebben graag een antwoord op deze vraag ook al maakt deze aftrek deel uit van het totale bruto–netto-effect van de maatregelen.)

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de Nota naar aanleiding van het Verslag zo mogelijk uiterlijk vrijdag 20 mei 2011, 12:00, aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Essers

De griffier voor dit verslag,

Bergman


X Noot
1

Samenstelling: Van den Berg (SGP), Bemelmans-Videc (CDA), Doek (CDA), Essers (CDA), voorzitter, Terpstra (CDA), Vedder-Wubben (CDA), Biermans (VVD), Van Driel (PvdA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Kox (SP), Ten Hoeve (OSF) Leijnse (PvdA), Engels (D66), Asscher (VVD), Hermans (VVD), Hofstra (VVD), Elzinga (SP), Peters (SP), Reuten (SP), De Boer (CU), vice-voorzitter, Böhler (GL), Laurier (GL), Koffeman (PvdD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

X Noot
2

Om onduidelijke redenen is Tabel 1 gekopieerd uit de Memorie van Toelichting (daar Tabel 2) en bovendien zonder bronvermelding.

X Noot
3

Memorie van Antwoord (32 131, C) bladzijde 1.

X Noot
4

Memorie van Antwoord bladzijde 1. Zie onderstaand punt G over het verstrekken van de cijfers.

X Noot
5

De meer precieze conclusies staan onder de punten D t/m F.

X Noot
6

Hierbij merkt de regering op: «De loonkostenmutaties als gevolg van de eerste twee maatregelen zullen bij alle werkgevers neerslaan. Ter zake van de derde maatregel zullen alle werkgevers de generieke lastenverlichting genieten terwijl de lastenverzwaring van de maatregel zelf afhankelijk is van de mate waarin bijtelling privégebruik auto en inleg levensloop voorkomt bij werkgevers.»

X Noot
7

Memorie van Antwoord, bladzijde 3–4.

X Noot
8

CBS Statline, geraadpleegd 14 mei 2011.

X Noot
9

De regering stelt in de Memorie van antwoord (bladzijde 4) dat «deze tabel is bedoeld als indicatie van de verdeling van het effect op de loonkosten». Zodanig wordt deze hier gehanteerd.

X Noot
10

Het is niet aannemelijk dat de cijfers bij de overige 15% van de private bedrijven radicaal anders liggen. Voor alle duidelijkheid: indien de regering een ander opvatting heeft, dan is het aan de regering om dit cijfermatig te weerleggen.

X Noot
11

Memorie van Antwoord, bladzijde 4.

X Noot
12

De regering stelt over Tabel 4: «De 3e kolom (gemiddelde mutatie) is eigenlijk slechts bruikbaar ter relatieve vergelijking tussen de diverse categorieën bedrijven naar loonkosten gemeten. Totaaltelling van deze kolom is niet aan de orde, en in tabel 4 daarom ook niet gedaan.» (Memorie van antwoord, bladzijde 4.) Uiteraard geeft de 3e kolom de relatieve vergelijking van de groottecategorieën; de totaaltelling van kolom 3 is aan de orde wanneer deze aan de orde wordt gesteld.

Naar boven