32 130
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2010)

nr. 14
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 november 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel Y komt te luiden:

Y. Artikel 8.2, onderdeel h, vervalt.

b. Onderdeel Z vervalt.

c. Onderdeel AA vervalt.

d. Onderdeel BB komt te luiden:

BB. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige diearbeidsinkomen geniet.

2. Het tweede lid, eerste volzin, vervalt.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «de arbeidskortingsgrondslag» vervangen door: het arbeidsinkomen.

4. In het tweede lid, onderdelen b en c, wordt «de arbeidskortingsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan» vervangen door: het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan.

5. In het tweede lid, laatste volzin, wordt «de arbeidskortingsgrondslag» vervangen door: het arbeidsinkomen.

e. Onderdeel CC komt te luiden:

CC. Artikel 8.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «een arbeidskortingsgrondslag heeft die meer bedraagt dan» vervangen door: een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan.

2. In het zevende lid wordt «de arbeidskortingsgrondslag» vervangen door: het arbeidsinkomen.

f. Onderdeel II komt te luiden:

II. In artikel 10.1, eerste lid, wordt «8.15, 8.16, 8.16a» vervangen door: 8.15, 8.16a.

g. Onderdeel JJ vervalt.

2

Artikel V wordt als volgt gewijzigd:

a. De onderdelen F, G en H vervallen.

b. Het in onderdeel J opgenomen artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 komt te luiden:

e. extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten), met dien verstande dat voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen of buiten Nederland worden uitgezonden, onder daarbij te stellen voorwaarden, geldt dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst – voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers gedurende ten hoogste tien jaar – ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30 percent van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden;.

3

Artikel XXIV komt te luiden:

ARTIKEL XXIV

In het Belastingplan 2008 vervallen de artikelen XVII en XXVII.

4

Na artikel XXVIA wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXVIB

Artikel 3.119a, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dit luidde op 31 december 2009, blijft van toepassing indien:

a. de belastingplichtige krachtens een vóór 1 oktober 2009 gesloten schriftelijke overeenkomst de nieuwe woning, bedoeld in dat lid, heeft gekocht, en

b. de vorige eigen woning, bedoeld in dat lid, op enig tijdstip na 31 december 2009 voor de belastingplichtige de bestemming als eigen woning verliest.

TOELICHTING

I. Algemeen

Zoals aangegeven in mijn brief van 5 november jl.1, wordt het voorstel tot integratie van de doorwerkbonus en de arbeidskorting verwijderd uit het voorstel van wet. De doorwerkbonus in de Wet inkomstenbelasting 2001 blijft als gevolg hiervan ongewijzigd en zal geen onderdeel vormen van de standaardloonheffingskorting in de loonbelasting zoals dat bij de in eerste instantie voorgestelde integratie het geval zou zijn geweest.

Met de wijziging in de werkkostenregeling is de regeling voor tijdelijk buiten het land van herkomst werkzame werknemers in overeenstemming gebracht met de memorie van toelichting.

In deze nota van wijziging is tevens een overgangsregeling opgenomen in verband met de afschaffing van de goedkoperwonenregeling.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

Het niet doorgaan van de overheveling van de doorwerkbonus van de inkomstenbelasting naar de loonheffingen betekent dat de besparing op uitvoeringskosten van de Belastingdienst van € 1,2 miljoen in 2011 en € 2,4 miljoen in 2012 en latere jaren niet wordt gerealiseerd.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

Artikel III, onderdelen Y, Z, AA, BB, CC, II en JJ (artikelen 8.2, 8.7, 8.9, 8.11, 8.12, 10.1 en 10.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Deze aanpassingen houden verband met het uit het voorstel van wet verwijderen van het voorstel tot integratie van de doorwerkbonus en de arbeidskorting. Door het vervallen van de wijzigingen met betrekking tot deze integratie, opgenomen in artikel III, onderdelen Y, Z, AA, BB, CC, II en JJ, blijft de huidige wettekst op dit punt ongewijzigd. Andere wijzigingen in het voorstel van wet dan die betrekking hebben op de integratie van de doorwerkbonus en de arbeidskorting, blijven ongewijzigd. De resterende wijzigingen in artikel III, onderdelen BB en CC (artikel 8.11 en 8.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001), zien op het voorstel om één begrip (het arbeidsinkomen) te hanteren als grondslag voor de berekening van de arbeidsgerelateerde heffingskortingen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel III, onderdeel X, in de memorie van toelichting.

Onderdeel 2

Artikel V, onderdeel F, G en H (artikelen 21c, 22a en 26 van de Wet op de loonbelasting 1964)

Deze aanpassingen houden verband met het uit het voorstel van wet verwijderen van het voorstel tot integratie van de doorwerkbonus en de arbeidskorting. Door het vervallen van de wijzigingen met betrekking tot deze integratie, opgenomen in artikel V, onderdelen F, G en H, blijft de huidige wettekst op dat punt ongewijzigd. Dat betekent dat de doorwerkbonus als gevolg hiervan ook geen onderdeel vormt van de standaardloonheffingskorting in de loonbelasting zoals dat bij de in eerste instantie voorgestelde integratie het geval zou zijn geweest.

Artikel V, onderdeel J (artikel 31a van de Wet op de loonbelasting 1964)

Vergoedingen en verstrekkingen aan extraterritoriale werknemers in verband met extra kosten wegens tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst zijn onbelast. Dit betreft de extra kosten die een werknemer in redelijkheid maakt respectievelijk door de werkgever ten behoeve van die werknemer worden gemaakt omdat de werknemer tijdelijk buiten het land van herkomst verblijft voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Voor werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoen, kan gebruik worden gemaakt van de zogenoemde 30%-regeling voor extraterritoriale werknemers. De voor extraterritoriale kosten verstrekte vergoedingen alsmede de verstrekkingen in dat kader vallen bij de werkkostenregeling niet in het algemene forfait, maar worden gericht vrijgesteld. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, is geen wijziging beoogd in de voorwaarden voor extraterritoriale kosten ten opzichte van de regeling zoals deze thans geldt. Met de in deze nota wijziging opgenomen aanpassing van artikel 31a van de Wet op de loonbelasting 1964 is de wettekst op dit punt in overeenstemming gebracht met de memorie van toelichting.

Onderdeel 3

Artikel XXIV, onderdelen A en B (artikelen IV en V van het Belastingplan 2008)

Deze aanpassingen houden verband met het uit het voorstel van wet verwijderen van het voorstel tot integratie van de doorwerkbonus en de arbeidskorting. Door het vervallen van de wijzigingen met betrekking tot deze integratie, blijven de wijzigingsopdrachten in artikel IV en V van het Belastingplan 2008 ongewijzigd van kracht.

Onderdeel 4

Artikel XXVIB

In het ingevolge dit onderdeel in te voegen artikel XXVIB is een overgangsregeling opgenomen met betrekking tot het vervallen van de zogenoemde goedkoperwonenregeling. In gevallen waarin de aankoop van de nieuwe eigen woning, bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001, nog vóór 1 oktober 2009 heeft plaatsgevonden en de verkoop van de oude eigen woning na 1 januari 2010, is op grond van deze overgangsregeling het vervallen van de goedkoperwonenregeling nog niet van toepassing omdat bij de aankoop nog geen rekening kon worden gehouden met de gewijzigde wetgeving. Het gaat om belastingplichtigen die vóór 1 oktober 2009 een nieuwe eigen woning obligatoir hebben gekocht of civielrechtelijk reeds geleverd hebben gekregen, maar hun oude eigen woning op 31 december 2009 nog niet hebben verkocht of wel hebben verkocht doch nog niet civielrechtelijk hebben geleverd. Hierbij geldt dat op 1 oktober sprake moet zijn van een reële koopovereenkomst waardoor betrokken partijen onherroepelijk gebonden zijn. Het ontmoet echter geen bezwaar als die overeenkomst een normale ontbindingsclausule bevat (zoals een financieringsvoorbehoud).

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 16, blz. 67.

Naar boven