32 129
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2010 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen alsmede enkele technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2.5, tweede lid, wordt «4.17, 4.18» vervangen door: 4.17, 4.17a, 4.17b, 4.17c, 4.18.

B. Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «, alsmede, indien de verkrijger een natuurlijk persoon is die niet in Nederland woont en de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven Nederlandse onderneming als bedoeld in artikel 7.2 of tot het resultaat uit een werkzaamheid in Nederland van hem behoren, op grond van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel e».

2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

4. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht op een niet in Nederland wonende verkrijger of wegens een verdeling van een huwelijksgemeenschap naar een zodanige verkrijger binnen twee jaren na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, indien de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven Nederlandse onderneming als bedoeld in artikel 7.2 en niet tot het resultaat van een werkzaamheid in Nederland van hem behoren.

5. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens een overgang krachtens erfrecht onder algemene titel of onder bijzondere titel op een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont. Als te conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17a in aanmerking zou zijn genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin, in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de overgang.

6. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens een verdeling van een nalatenschap naar een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont binnen twee jaar na het overlijden van de erflater. Als te conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17b in aanmerking zou zijn genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin, in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de verdeling.

7. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens een vervreemding aan een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont en bij welke vervreemding artikel 4.22 toepassing heeft gevonden. Als te conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17c in aanmerking zou zijn genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin, in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de vervreemding.

C. In artikel 2.14a, zevende lid, wordt «die resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c buiten toepassing blijven» vervangen door: die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

D. Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zevende lid, derde volzin, wordt «niet het gehele kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is» vervangen door: als gevolg van overlijden niet het gehele kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is.

2. Aan het zevende lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de belastingplichtige of zijn partner als gevolg van emigratie of immigratie niet het gehele kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is en niet kiest voor toepassing van artikel 2.5.

3. Na het zevende lid wordt, onder vernummering van het achtste lid tot negende lid, een lid ingevoegd, luidende:

8. In afwijking van het vijfde lid, zijn het tweede tot en met het vierde lid ook van toepassing op de belastingplichtige en zijn partner, bedoeld in het zevende lid, vierde volzin, over de periode waarin zij beiden binnenlands belastingplichtige zijn, mits de periode van binnenlandse belastingplicht gelijktijdig aanvangt en eindigt.

E. Aan artikel 3.54a, zevende lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

F. Artikel 3.83 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d en f» vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f.

2. In het zevende lid wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d of f» vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e of f.

G. In artikel 3.90 wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling (§ 3.4.3 Terbeschikkingstellingsvrijstelling).

H. Artikel 3.95 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij de bepaling van het resultaat met betrekking tot een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92, met uitzondering van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c, zijn de artikelen 3.53, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, 3.54 en 3.64 ook van overeenkomstige toepassing, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt.

I. Na artikel 3.99 wordt een artikel en een paragraaf ingevoegd, luidende:

Artikel 3.99a Doorschuiffaciliteit bij inbreng van ter beschikking gesteld pand in een nv of bv

1. Indien een onroerende zaak op grond van artikel 3.92, eerste lid, behoort tot een werkzaamheid en deze werkzaamheid wordt gestaakt door inbreng van de onroerende zaak en de rechtstreeks daarmee samenhangende schulden in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, wordt voor het bepalen van het resultaat uit die werkzaamheid de werkzaamheid geacht niet te zijn gestaakt, mits:

a. de inbreng plaatsvindt voor 1 januari 2011;

b. de inbreng plaatsvindt tegen uitreiking van aandelen in de vennootschap en een creditering van ten hoogste € 2500;

c. de belastingplichtige na de inbreng direct of indirect voor ten minste 90% van het totaal geplaatste aandelenkapitaal aandeelhouder is van de vennootschap, en

d. zowel de belastingplichtige als de vennootschap dit verzoeken.

2. Bij inwilliging van het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt bij de vennootschap waarin de onroerende zaak is ingebracht voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de boekwaarde van de onroerende zaak en de boekwaarde van de rechtstreeks daarmee samenhangende schulden gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid.

3. Bij inwilliging van het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt bij de belastingplichtige voor de toepassing van hoofdstuk 4 de verkrijgingsprijs van de bij de inbreng verkregen aandelen gesteld op boekwaarde ten tijde van de inbreng van de ingebrachte onroerende zaak verminderd met de boekwaarde op dat tijdstip van de ingebrachte schulden en met het bedrag van de creditering. De verkrijgingsprijs, bedoeld in de eerste volzin kan negatief zijn.

4. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarbij in de beschikking de boekwaarde van de onroerende zaak, de boekwaarde van de rechtstreeks daarmee samenhangende schulden en de verkrijgingsprijs van de bij de inbreng verkregen aandelen worden vermeld.

§ 3.4.3 Terbeschikkingstellingsvrijstelling

Artikel 3.99b Terbeschikkingstellingsvrijstelling

1. De terbeschikkingstellingsvrijstelling geldt voor de belastingplichtige met een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.91 of artikel 3.92, met uitzondering van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c.

2. De terbeschikkingstellingsvrijstelling bedraagt 12% van het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92, met uitzondering van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c.

J. In artikel 3 119b, vijfde lid, wordt «Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

K. In artikel 3 151, zesde lid, wordt «Artikel 16, tweede lid, onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

L. In artikel 4.11 wordt «4.17, 4.40» vervangen door: 4.17, 4.17a, 4.17b, 4.17c, 4.40.

M. Na artikel 4.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.12a Bij een vererfd aanmerkelijk belang, binnen twee jaar afboeking reguliere voordelen op verkrijgingsprijs

Ingeval aandelen of winstbewijzen krachtens erfrecht zijn verkregen en ter zake van die overgang bij de erflater inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen, worden binnen 24 maanden na het overlijden van de erflater genoten reguliere voordelen uit die aandelen of winstbewijzen op verzoek, in afwijking van artikel 4.12, niet tot het inkomen uit aanmerkelijk belang gerekend voor zover deze voordelen niet uitgaan boven het bedrag dat bij de erflater ter zake van de overgang krachtens erfrecht als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen en voor zover deze voordelen worden afgeboekt op de verkrijgingsprijs van de verkregen aandelen of winstbewijzen.

N. Artikel 4.14, achtste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. vennootschappen die zijn onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

O. Artikel 4.17 komt te luiden:

Artikel 4.17 Uitzondering bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht en verdeling huwelijksgemeenschap

De overgang krachtens huwelijksvermogensrecht alsmede de verdeling van een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap wordt niet als een vervreemding aangemerkt, mits de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit een werkzaamheid van hem behoren.

P. Na artikel 4.17 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4.17a Uitzondering bij overgang krachtens erfrecht

1. De overgang krachtens erfrecht onder algemene titel of onder bijzondere titel wordt op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden niet als vervreemding aangemerkt voor het in het tweede lid omschreven deel van de overdrachtsprijs, indien:

a. de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben, een onderneming als bedoeld in artikel 3.2 drijft of een medegerechtigdheid als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, houdt;

b. de aandelen of winstbewijzen bij de erflater niet tot een aanmerkelijk belang op grond van artikel 4.10 behoren;

c. de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit een werkzaamheid van hem behoren, en

d. in geval van een overgang krachtens erfrecht onder bijzondere titel, deze plaats vindt binnen twee jaren na het overlijden.

2. Indien het eerste lid toepassing vindt, wordt niet als vervreemding aangemerkt het deel van de overdrachtsprijs dat toerekenbaar is aan het ondernemingsvermogen van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben.

3. Dit artikel is met betrekking tot preferente aandelen alleen van toepassing, indien:

a. de preferente aandelen een omzetting vormen van een eerder door de erflater gehouden aanmerkelijk belang van gewone aandelen;

b. de omzetting tot preferente aandelen gepaard is gegaan met het toekennen van gewone aandelen aan een ander;

c. ten tijde van de omzetting tot preferente aandelen de vennootschap waarop de omgezette aandelen betrekking hadden een onderneming dreef als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of een medegerechtigdheid als aldaar bedoeld hield, en

d. de verkrijger van de preferente aandelen reeds voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is van gewone aandelen als bedoeld in onderdeel b.

4. Het eerste lid, onderdeel a, is met betrekking tot een medegerechtigdheid alleen van toepassing voor zover dit een medegerechtigdheid betreft die een rechtstreekse voortzetting vormt van een eerder door de vennootschap gedreven onderneming als bedoeld in artikel 3.2, en de vervreemde aandelen of winstbewijzen worden verkregen door een persoon die reeds beherend vennoot is van de onderneming waarop de medegerechtigdheid betrekking heeft, dan wel enig aandeelhouder is van een vennootschap die reeds een zodanig beherend vennoot is.

5. Voor de toepassing van dit artikel worden de bezittingen en schulden van de vennootschap waarin de erflater indirect een aanmerkelijk belang heeft, met uitzondering van een aanmerkelijk belang op grond van artikel 4.10, toegerekend aan de vennootschap waarin de erflater direct een aanmerkelijk belang heeft. Ingeval het aandelenkapitaal van de vennootschap waarin de erflater indirect een aanmerkelijk belang heeft uit meerdere soorten aandelen bestaat, geschiedt de toerekening met inachtneming van de waarde in het economische verkeer van die aandelen. Indien de erflater een aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap welke preferente aandelen houdt in een andere vennootschap, worden de bezittingen en schulden van die andere vennootschap niet toegerekend aan de vennootschap die de preferente aandelen houdt, tenzij het preferente aandelen betreft die zijn uitgegeven in het kader van een bedrijfsoverdracht die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

6. Ingeval de erflater op grond van artikel 4.11 een aanmerkelijk belang heeft en de vennootschap waarop dit belang betrekking heeft direct of indirect enig aandeelhouder is van een andere vennootschap, worden voor de toepassing van dit artikel de bezittingen en schulden van die andere vennootschap toegerekend aan eerstbedoelde vennootschap.

7. Voor de toepassing van dit artikel worden als ondernemingsvermogen aangemerkt:

1°. de bezittingen en schulden voor zover toerekenbaar aan de onderneming of medegerechtigdheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vermeerderd met:

2°. het beleggingsvermogen tot ten hoogste vijf percent van de waarde in het economische verkeer van de onder 1° bedoelde bezittingen en schulden.

8. Als ondernemingsvermogen als bedoeld in het zevende lid, onder 1°, wordt mede aangemerkt het in de tweede volzin omschreven deel van een vordering op de verkrijger van aandelen of winstbewijzen die krachtens erfrecht overgaan, of op een vennootschap waarin hij, direct of indirect een aanmerkelijk belang heeft, indien de vordering is ontstaan voor 1 januari 2010 uit hoofde van een overdracht van aandelen of winstbewijzen in een vennootschap, en die vennootschap ten tijde van de overdracht en ten tijde van het toepassing vinden van dit artikel een onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, drijft.

Het in de eerste volzin bedoelde deel van de vordering dat mede wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen, wordt berekend volgens de formule:

A = V x O/T, doch maximaal O

waarin voorstelt,

A: de waarde in het economische verkeer van het in aanmerking te nemen deel van de vordering ten tijde van het toepassing vinden van dit artikel;

V: de waarde in het economische verkeer van de vordering ten tijde van het toepassing vinden van dit artikel;

O: de waarde in het economische verkeer van het ondernemingsvermogen, bedoeld in het zevende lid, van de vennootschap waarop de vordering bestaat ten tijde van het toepassing vinden van dit artikel;

T: de waarde in het economische verkeer van alle bezittingen en schulden van de vennootschap waarop de vordering bestaat ten tijde van het toepassing vinden van dit artikel.

9. Hetgeen bij de ontbinding van een huwelijksgemeenschap door overlijden van een echtgenoot binnen twee jaar na dat overlijden wordt toebedeeld aan een erfgenaam of een legataris van die echtgenoot, wordt voor de toepassing van dit artikel geacht te zijn vervreemd door die echtgenoot aan de erfgenaam of legataris.

10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 4.17b Uitzondering bij verdeling nalatenschap binnen twee jaar

1. De verdeling van een nalatenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater, wordt op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden niet als vervreemding aangemerkt, mits de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit een werkzaamheid van hem behoren.

2. De in artikel 4.17a, eerste lid, onderdeel c, opgenomen voorwaarde dat de verkrijger een binnenlands belastingplichtige moet zijn geldt op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden niet indien de overgang krachtens erfrecht op de niet in Nederland wonende verkrijger binnen twee jaren na het overlijden van de erflater wordt gevolgd door een verdeling van de nalatenschap voor zover daarbij de verkregen aandelen worden toegedeeld aan een binnenlandse belastingplichtige waarbij deze aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit een werkzaamheid van hem behoren.

3. Indien ten gevolge van de verdeling van de nalatenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater wijziging komt in de gerechtigdheid tot preferente aandelen als bedoeld in artikel 4.17a, derde lid, of een vordering als bedoeld in het achtste lid van dat artikel, vindt artikel 4.17a op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden toepassing op basis van de aldus ontstane gerechtigdheid.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 4.17c Uitzondering bij overdracht krachtens schenking

1. De overdracht tijdens het leven waarbij artikel 4.22 toepassing vindt, wordt op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden niet als vervreemding aangemerkt voor het in het tweede lid omschreven deel van de overdrachtsprijs, indien:

a. de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben, een onderneming als bedoeld in artikel 3.2 drijft, of een medegerechtigdheid als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, houdt;

b. de aandelen of winstbewijzen bij de vervreemder niet tot een aanmerkelijk belang op grond van artikel 4.10 behoren;

c. de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit een werkzaamheid van hem behoren, en

d. de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de vervreemding als bestuurder in dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben.

2. Indien het eerste lid toepassing vindt, wordt niet als vervreemding aangemerkt het deel van de overdrachtsprijs dat toerekenbaar is aan het ondernemingsvermogen van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben, doch nooit meer dan de overdrachtsprijs verminderd met de tegenprestatie.

3. Artikel 4.17a, derde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel en kan onder nader te stellen voorwaarden worden bepaald dat in bij die regeling te bepalen gevallen de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde termijn tot een bij die regeling te bepalen periode wordt verkort.

Q. Artikel 4.19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Ingeval artikel 4.17a of artikel 4.17c toepassing vindt, wordt in afwijking van het eerste lid, tweede volzin, als verkrijgingsprijs in aanmerking genomen de verkrijgingsprijs die in aanmerking zou zijn genomen ingeval niet was verzocht om toepassing van artikel 4.17a, onderscheidenlijk artikel 4.17c, met dien verstande dat ingeval alsdan de verkrijgingsprijs meer zou bedragen dan de overdrachtsprijs, als verkrijgingsprijs wordt genomen een bedrag gelijk aan de overdrachtsprijs.

R. Aan artikel 4.21 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de omvang van de verkrijgingsprijs en het verminderen van aanslagen ter zake van geconserveerd inkomen wegens vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang voor situaties waarin zich een van de volgende situaties voordoet:

a. de verkrijger van de aandelen huwt met een persoon die in Nederland woont;

b. de verkrijger van de aandelen overlijdt en bij dat overlijden gaan krachtens erfrecht aandelen over op een in Nederland wonende natuurlijk persoon;

c. de verkrijger van de aandelen schenkt aandelen aan een in Nederland wonende natuurlijk persoon;

d. andere situaties waarin de aandelen krachtens een verdeling van een huwelijksgemeenschap of een verdeling van een nalatenschap weer terechtkomen bij een verkrijger die in Nederland woont.

S. Aan artikel 4.25 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de omvang van de verkrijgingsprijs en het verminderen van aanslagen ter zake van geconserveerd inkomen wegens vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang voor situaties waarin de verkrijger van de aandelen in Nederland gaat wonen.

T. Aan artikel 4.37, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

U. Het opschrift van paragraaf 4.8.1 wordt vervangen door: Afrekening op verzoek bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht

V. Na artikel 4.38 wordt een opschrift van een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4.8.1a Doorschuiving verkrijgingsprijs bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht en erfrecht alsmede bij overdracht krachtens schenking

W. Artikel 4.39 komt te luiden:

Artikel 4.39 Doorschuiving verkrijgingsprijs bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht en verdeling huwelijksgemeenschap.

1. Indien bij de overgang krachtens huwelijksvermogenrecht door toepassing van artikel 4.17 geen sprake is van een vervreemding, geldt als verkrijgingsprijs de verkrijgingsprijs die gold voor degene van wiens zijde de aandelen of winstbewijzen in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen.

2. Indien in het kader van de verdeling van een huwelijksgemeenschap artikel 4.17 is toegepast en bij het ontstaan van deze huwelijksgemeenschap ter zake van de daartoe behorende aandelen of winstbewijzen dat artikel niet is toegepast, geldt als verkrijgingsprijs van de verkregen aandelen of winstbewijzen de verkrijgingsprijs die gold voor degene van wie in het kader van de verdeling is verkregen.

3. De in het eerste en het tweede lid bedoelde verkrijgingsprijs wordt evenredig over de verkrijgers verdeeld voor zover in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap een gerechtigdheid als bedoeld in artikel 4.3 wordt gevestigd.

X. Na artikel 4.39 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4.39a Doorschuiving verkrijgingsprijs bij overgang krachtens erfrecht

1. Indien in het kader van een overgang krachtens erfrecht artikel 4.17a toepassing vindt, geldt bij de erfgenamen als verkrijgingsprijs voor het deel van de overgang dat ingevolge artikel 4.17a niet als vervreemding wordt aangemerkt, de verkrijgingsprijs die gold voor de erflater, verminderd met het deel daarvan dat ingevolge artikel 4.19, tweede lid, bij hem in aanmerking is genomen voor de bepaling van het vervreemdingsvoordeel.

2. De in het eerste lid bedoelde verkrijgingsprijs wordt evenredig over de verkrijgers verdeeld voor zover bij de overgang een gerechtigdheid als bedoeld in artikel 4.3 wordt gevestigd.

Artikel 4.39b Doorschuiving verkrijgingsprijs bij verdeling nalatenschap binnen twee jaar

1. Indien in het kader van de verdeling van een nalatenschap artikel 4.17b, eerste lid, is toegepast, geldt als verkrijgingsprijs de verkrijgingsprijs die gold voor degene van wie in het kader van de verdeling wordt verkregen.

2. Indien artikel 4.17b, tweede lid, is toegepast, geldt bij de erfgenaam aan wie is toegescheiden als verkrijgingsprijs voor het deel van de overgang dat ingevolge artikel 4.17a niet als vervreemding wordt aangemerkt, de verkrijgingsprijs die gold voor de erflater, verminderd met het deel daarvan dat ingevolge artikel 4.19, tweede lid, bij hem in aanmerking is genomen voor de bepaling van het vervreemdingsvoordeel.

3. De in het eerste lid of tweede lid bedoelde verkrijgingsprijs wordt evenredig over de verkrijgers verdeeld voor zover bij de verdeling een gerechtigdheid als bedoeld in artikel 4.3 wordt gevestigd.

Artikel 4.39c Doorschuiving verkrijgingsprijs bij overdracht krachtens schenking

1. Indien artikel 4.17c, eerste lid, toepassing vindt, geldt als verkrijgingsprijs voor het deel van de overdracht dat ingevolge artikel 4.17c niet als vervreemding wordt aangemerkt, de verkrijgingsprijs die gold voor de vervreemder met betrekking tot overgedragen aandelen, verminderd met het deel daarvan dat ingevolge artikel 4.19, tweede lid, bij hem in aanmerking is genomen voor de bepaling van het vervreemdingsvoordeel.

2. De in het eerste lid bedoelde verkrijgingsprijs wordt evenredig over de verkrijgers verdeeld voor zover bij de vervreemding een gerechtigdheid als bedoeld in artikel 4.3 wordt gevestigd.

Y. In artikel 4.50, zesde lid, wordt «Artikel 16, tweede lid, onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Z. In artikel 6.2a, vijfde lid, wordt «Artikel 16, tweede lid, onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

AA. Aan artikel 6.17 worden twee leden toegevoegd, luidende:

7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt met een medisch voorschrift gelijkgesteld een voorschrift van een persoon die bevoegd is tot het voeren van de titel diëtist.

8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, alsmede met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid, onderdeel f, en het zevende lid, bedoelde voorschriften.

BB. Artikel 6.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Van een aftrekbare gift is geen sprake indien de gift wordt betaald, verrekend of ter beschikking gesteld bij of na het overlijden van de belastingplichtige dan wel op een daarmee samenhangend tijdstip.

CC. Artikel 6.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing met betrekking tot aftrekbare giften.

DD. Artikel7.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het achtste lid, onderdeel a, wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d en f» vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f.

2. In het achtste lid, onderdeel d, onder 20, wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d of f» vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e of f.

EE. Aan artikel 7.6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts regels worden gesteld inzake de verkrijgingsprijs van de aandelen of winstbewijzen die zijn verkregen van een natuurlijk persoon bij wie ter zake van die vervreemding te conserveren inkomen is genoten, indien artikel 26 van de Invorderingswet 1990 is toegepast.

FF. In artikel 10a.4 wordt «artikel 3.20, vijfde lid, zoals dit lid» vervangen door: artikel 3.20, vijfde lid, eerste volzin, zoals deze volzin.

ARTIKEL II

Artikel 3.99a van de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt met ingang van 1 januari 2011.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 4, onderdeel d, wordt «een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft» vervangen door: een lichaam waarin hij of zijn partner als bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel a, een aanmerkelijk belang heeft.

B. In artikel 7, onder 2°, wordt «de vennootschap» vervangen door: het lichaam.

C. In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d of f» vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e of f.

D. Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «waarin hij een aanmerkelijk belang heeft dan wel waaraan hij vermogensbestanddelen ter beschikking stelt, beide in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt het in een kalenderjaar genoten loon» vervangen door «waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt het in een kalenderjaar van dat lichaam genoten loon». Voorts wordt «een aanmerkelijk belang of terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen» telkens vervangen door: een aanmerkelijk belang.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vijfde lid, worden na het eerste lid drie leden ingevoegd, luidende:

2. Indien artikel 32d van toepassing is op het door een of meer lichamen verschuldigde loon, wordt het eerste lid toegepast alsof de ten behoeve van deze andere lichamen verrichte arbeid is verricht ten behoeve van de inhoudingsplichtige die ingevolge artikel 32d geacht wordt het loon te verstrekken.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bij toepassing van het eerste en tweede lid vast te stellen loon voor de arbeid in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, en – als het lichaam tot een concern behoort – de tot hetzelfde concern behorende andere lichamen, in het kalenderjaar niet hoger is dan € 5000.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a. partner: een in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 5°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangeduide persoon;

b. een aanmerkelijk belang: een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.

E. In artikel 13 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. De waarde van regelmatig bij het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken uit een publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesteld op 99% van de nominale waarde van die bonnen of aanspraken.

F. In artikel 18h, eerste lid, wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdeel d» vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e.

G. Artikel 19a wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het eerste lid, onderdeel d, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. een ander lichaam dan bedoeld in de onderdelen a, b, c en d, dat:

1°. in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd of in een bij ministeriële regeling aangewezen andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

2°. de pensioenverplichting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen van de onder 1° bedoelde lidstaat onderscheidenlijk staat;

3°. aannemelijk maakt dat het lichaam is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing;

4°. voldoet aan de in het tweede lid gestelde voorwaarden;

5°. door de inspecteur, onder door Onze Minister te stellen voorwaarden, is aangewezen en zich tegenover de inspecteur heeft verplicht te voldoen aan voorwaarden met betrekking tot het verschaffenvan inlichtingen over de uitvoering van de regeling en de winstbepaling van het lichaam, en

6°. ingevolge een overeenkomst met de ontvanger aansprakelijkheid heeft aanvaard voor de belasting die wordt verschuldigd door toepassing van artikel 19b, ofwel artikel 3.83, eerste of tweede lid, of artikel 3 136, derde, vierde of vijfde lid, of artikel 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2. In het tweede lid wordt «het eerste lid, onderdeel d» vervangen door: het eerste lid, onderdelen d en e.

3. In het derde lid wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdelen e en f.

H. Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdelen d of e.

2. In het tweede lid wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d of f» steeds vervangen door «artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e of f». Voorts wordt «artikel 19a, eerste lid, onderdeel d» vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e.

I. In artikel 36c wordt «artikel 13bis, vijfde lid, zoals dit lid» vervangen door: artikel 13bis, vijfde lid, eerste volzin, zoals deze volzin.

J. Artikel 38 vervalt.

K. In artikel 39a wordt «2009» vervangen door: 2010.

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 12b, zevende lid, wordt «Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

B. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden negen tot en met dertien komen te luiden:

9. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op voordelen uit hoofde van een als belegging gehouden deelneming (beleggingsdeelneming), alsmede op de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming.

10. Een deelneming wordt in ieder geval geacht een beleggingsdeelneming te zijn indien:

a. de bezittingen van het lichaam waarin de belastingplichtige de deelneming heeft, geconsolideerd beschouwd, doorgaans grotendeels bestaan uit belangen als bedoeld in het veertiende lid; voor de consolidatie worden alleen belangen van ten minste 5% in aanmerking genomen;

b. de functie van het lichaam waarin de belastingplichtige de deelneming heeft tezamen met de lichamen waarin dit lichaam een belang van ten minste 5% heeft, grotendeels bestaat uit het direct of indirect financieren van de belastingplichtige of van met de belastingplichtige verbonden lichamen, dan wel van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige of door met de belastingplichtige verbonden lichamen worden gebruikt, daaronder begrepen het ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht van bedrijfsmiddelen.

11. Voor de toepassing van het negende lid, artikel 13aa, eerste tot en met derde lid, 13ba, veertiende lid, en artikel 23c, tweede tot met vijfde lid, wordt als een kwalificerende beleggingsdeelneming aangemerkt:

a. het lichaam waarin de belastingplichtige de deelneming heeft, is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing;

b. de bezittingen van het lichaam waarin de belastingplichtige een deelneming heeft, onmiddellijk of middellijk, doorgaans voor minder dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen; voor de toepassing van dit onderdeel en artikel 13a worden laagbelaste vrije beleggingen niet als zodanig in aanmerking genomen indien de bezittingen van het lichaam dat de laagbelaste vrije beleggingen bezit doorgaans ten minste hoofdzakelijk bestaan uit andere bezittingen dan laagbelaste vrije beleggingen, waarbij de deelnemingen die dat lichaam houdt worden geacht geen bezittingen te zijn.

12. Voor de toepassing van het elfde lid en artikel 13a, eerste lid, worden als vrije beleggingen aangemerkt:

a. andere beleggingen dan die welke redelijkerwijs noodzakelijk zijn in het kader van de ondernemingsactiviteiten van het lichaam dat de beleggingen bezit, met uitzondering van beleggingen bestaande uit onroerende zaken – daaronder mede begrepen rechten die direct of indirect betrekking hebben op onroerende zaken – die niet in het bezit zijn van een lichaam dat is aangemerkt als beleggingsinstelling of vrijgestelde beleggingsinstelling;

b. bezittingen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het direct of indirect financieren van de belastingplichtige of van met de belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering van:

1°. bezittingen waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden door een lichaam waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve financieringswerkzaamheden;

2°. bezittingen waarvan blijkt dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten geheel of nagenoeg geheel zijn gefinancierd door geldleningen verkregen van andere dan verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen;

c. bedrijfsmiddelen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht er van aan de belastingplichtige of aan met de belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering van:

1°. bedrijfsmiddelen waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden door een lichaam waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve terbeschikkingstellingswerkzaamheden;

2°. bedrijfsmiddelen waarvan blijkt dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten geheel of nagenoeg geheel zijn gefinancierd door geldleningen verkregen van andere dan verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen.

13. Vrije beleggingen zijn laagbelast indien de voordelen uit hoofde van de beleggingen, bezittingen of bedrijfsmiddelen als bedoeld in het twaalfde lid niet worden betrokken in een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

2. Onder vernummering van het veertiende lid tot zestiende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

14. Voor de toepassing van het elfde en twaalfde lid en artikel 13a zijn bezittingen die bestaan uit belangen in lichamen, in ieder geval een belegging indien zij bestaan uit:

a. belangen van minder dan 5% van het nominaal gestorte kapitaal van een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

b. belangen van minder dan 5% van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal enkelvoudige bewijzen;

c. een aandeel als commanditaire vennoot in de vennootschappelijke gemeenschap van een open commanditaire vennootschap, welk aandeel voor minder dan 5% deelt in het door die vennootschap behaalde voordeel.

15. Bezittingen die worden aangewend voor het direct of indirect financieren van de belastingplichtige of met de belastingplichtige verbonden lichamen en die op grond van het twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, niet als vrije beleggingen, of op grond van het dertiende lid niet als laagbelaste vrije beleggingen worden aangemerkt, worden voor de toepassing van het elfde lid en artikel 13a geacht geen bezittingen te zijn van het lichaam waarin de belastingplichtige een deelneming heeft.

C. Artikel 13a, eerste lid, komt te luiden:

1. De belastingplichtige die al dan niet tezamen met een verbonden lichaam een als belegging gehouden belang heeft van 25% of meer in een lichaam:

a. dat niet is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing, en

b. waarvan de bezittingen, onmiddellijk of middellijk, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend, bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen, waardeert dat belang op de waarde in het economische verkeer.

D. Artikel 13aa wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «uit hoofde van laagbelaste beleggingsdeelnemingen» vervangen door: uit hoofde van beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende beleggingsdeelnemingen.

2. In het derde lid wordt «laagbelaste beleggingsdeelneming» vervangen door: beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming.

3. In het vijfde en zesde lid wordt «laagbelaste beleggingsdeelnemingen» telkens vervangen door: beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende beleggingsdeelnemingen.

E. Artikel 13ba wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «leidt tot belastbare winst in Nederland of meebrengt dat een voordeel bij de schuldenaar wordt betrokken in een belasting naar de winst die resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c buiten toepassing blijven» vervangen door: leidt tot een voordeel dat wordt betrokken in een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

2. In het dertiende lid, laatste volzin, wordt «leidt tot belastbare winst in Nederland dan wel wordt betrokken in een belasting naar de winst die resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c buiten toepassing blijven» vervangen door: leidt tot een voordeel dat wordt betrokken in een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

3. In het veertiende lid, wordt «laagbelaste beleggingsdeelneming» vervangen door: beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming.

F. In artikel 13d, zevende lid, tweede volzin, wordt «die resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c buiten toepassing blijven» vervangen door: die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

G. In artikel 20b, derde lid, wordt «Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

H. Artikel 23c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «laagbelaste beleggingsdeelnemingen» vervangen door: beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende beleggingsdeelnemingen.

2. In het derde, vierde en het vijfde lid wordt «laagbelaste beleggingsdeelneming» telkens vervangen door: beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming.

3. In het achtste lid, wordt «Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL V

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 4, tweede tot en met vierde lid, komt te luiden:

2. Inhouding van belasting blijft achterwege ten aanzien van de opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, indien:

1°. de opbrengstgerechtigde een lichaam is dat volgens de fiscale wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aldaar is gevestigd, en

2°. de opbrengstgerechtigde op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking wordt gesteld een belang in de inhoudingsplichtige heeft waarop de deelnemingsvrijstelling, bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, of de deelnemingsverrekening, bedoeld in artikel 13aa van die wet, van toepassing zou zijn indien hij in Nederland zou zijn gevestigd.

3. Het tweede lid vindt geen toepassing ingeval:

a. de opbrengstgerechtigde in de lidstaat van vestiging volgens een met een derde staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting geacht wordt te zijn gevestigd buiten de lidstaten van de Europese Unie en de bij ministeriële regeling aangewezen staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

b. de opbrengstgerechtigde een vergelijkbare functie vervult als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a of artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, of

c. op grond van een voorschrift ter bestrijding van fraude en misbruiken opgenomen in een door Nederland met de lidstaat van vestiging van de opbrengstgerechtigde gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting de opbrengstgerechtigde geen aanspraak zou kunnen maken op de in dat verdrag opgenomen verlaging van de belastingheffing op dividenden.

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van opbrengsten met betrekking waartoe de opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijke gerechtigde is.

B. Na artikel 4d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4e

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan inhouding van belasting achterwege mag blijven ten aanzien van de opbrengst van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen, voor zover de opbrengstgerechtigde met betrekking tot die opbrengst verzoekt om toepassing van artikel 4.12a van de Wet inkomstenbelasting 2001.

C. In artikel 10, derde lid, wordt «een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigd lichaam» vervangen door: een lichaam dat is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

ARTIKEL VI

De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1 wordt, onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot het zesde tot en met achtste lid, na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

5. Ingeval de motor van een personenauto waarvan de belasting is bepaald op grond van de tabel in artikel 9, eerste lid, tijdens de eerste drie jaren na het tijdstip van inschrijving in het register in een zodanige staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover de belasting is betaald, is het verschil tussen deze belasting en de belasting die zou zijn verschuldigd bij deze hogere CO2-uitstoot verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met deze personenauto in gewijzigde staat in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

B. Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

1. In afwijking van artikel 10, tweede lid, wordt de vermindering, bedoeld in artikel 10, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel, indien met betrekking tot de gebruikte personenauto, het gebruikte motorrijwiel of de gebruikte bestelauto voorafgaand aan de heffing artikel 14a is toegepast en het toenmalige buiten Nederland brengen in de zin van artikel 14a, eerste of tweede lid, is gedaan met het oogmerk dat het motorrijtuig opnieuw wordt te naam gesteld in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, dan wel feitelijke ter beschikking komt te staan van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, als bedoeld in artikel 1, achtste lid.

2. Het oogmerk, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht aanwezig te zijn geweest indien de belasting ingevolge artikel 1, zevende of achtste lid, wordt verschuldigd binnen zes maanden na het tijdstip waarop de in artikel 14a, eerste lid, bedoelde tenaamstelling is beëindigd dan wel het tijdstip waarop het motorrijtuig niet langer feitelijk ter beschikking staat als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, en weer buiten Nederland is gebracht, tenzij degene van wie de belasting wordt geheven aannemelijk maakt dat dit oogmerk op dat tijdstip ontbrak.

C. Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «feit als bedoeld in artikel 1, derde of vierde lid,» vervangen door: feit als bedoeld in artikel 1, derde tot en met vijfde lid,.

2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld, aantoont op welk tijdstip na de tenaamstelling de motor van een personenauto in een zodanige staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, wordt de aanvang van het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, gesteld op dat latere tijdstip.

3. Na het tot vierde (nieuw) lid vernummerde derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de motor van een personenauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, en hij niet wist of behoorde te weten dat de meer verschuldigde belasting niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, wordt gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

D. In artikel 12b wordt «artikel 1, vijfde of zevende lid,» vervangen door: artikel 1, vijfde, zesde of achtste lid.

ARTIKEL VII

Aan artikel 15, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel y door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

z. krachtens inbreng van een onroerende zaak en de rechtstreeks daarmee samenhangende schulden in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid indien de onroerende zaak behoort tot een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en deze werkzaamheid wordt gestaakt door de inbreng en indien de inbreng plaatsvindt voor 1 januari 2011 en de inbrenger al voor 1 september 2009 die zaak ter beschikking had gesteld als bedoeld in artikel 3.92, eerste lid, van die wet. De belasting die niet is geheven ter zake van deze inbreng is alsnog verschuldigd, indien de inbrenger binnen drie jaren na de inbreng niet meer het gehele of nagenoeg gehele belang heeft in de vennootschap waarin is ingebracht of indien de vennootschap gedurende een periode van drie jaren na de inbreng op enig tijdstip niet meer in het bezit is van de ingebrachte onroerende zaak.

ARTIKEL VIII

Met ingang van 1 januari 2011 vervalt artikel 15, eerste lid, onderdeel z, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel y door een punt.

ARTIKEL IX

Artikel 15, eerste lid, onderdeel z, tweede volzin, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer zoals dat luidde op 31 december 2010, blijft van toepassing met betrekking tot omstandigheden als bedoeld in die volzin in gevallen waarin de vrijstelling ingevolge de eerste volzin van dat artikelonderdeel in 2010 toepassing heeft gevonden.

ARTIKEL X

In artikel 10:1, eerste lid, van de Algemene douanewet wordt «in strijd met de artikelen 43 en 44 van het Communautair douanewetboek» vervangen door: in strijd met artikel 186 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek.

ARTIKEL XI

De Algemene douanewet wordt met ingang van 1 januari 2011 als volgt gewijzigd:

A. In artikel 10:1, eerste lid, wordt «in strijd met artikel 186 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek» vervangen door: in strijd met de artikelen 36bis en 36ter van het Communautair douanewetboek of artikel 186 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek.

B. Artikel 10:2 komt te luiden:

Artikel 10:2

Degene die goederen in strijd met de douanewetgeving niet aanbrengt bij een douanekantoor van uitgang, of goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap voert in strijd met artikel 183 van het Communautair douanewetboek, of van de buiten het douanegebied te brengen goederen in strijd met de artikelen 182bis, 182quater en 182quinquies van het Communautair douanewetboek geen summiere aangifte doet, wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie.

ARTIKEL XII

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A. Na artikel 95 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 95a

1. Ingeval er een autonome accijnsverhoging van de totale accijns van sigaretten of rooktabak plaatsvindt en er tussen de publicatiedatum van de als gevolg hiervan ontstane nieuwe accijnstarieven voor deze tabaksproducten en de ingangsdatum van deze nieuwe accijnstarieven ten minste twee maanden zijn gelegen, is het vanaf de eerste dag van de tweede kalendermaand volgend op de maand waarin de accijnsaanpassing plaatsvindt niet toegestaan dat tabaksproduct aan wederverkopers te verkopen, te koop aan te bieden of af te leveren indien de verpakking voorzien is van de vóór de ingangsdatum van de nieuwe accijnstarieven bij de uitslag en invoer voor het desbetreffende tabaksproduct voorgeschreven accijnszegel.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a. autonome accijnsverhoging: aanpassing van de accijnstarieven, genoemd in artikel 35, die wat betreft de totale accijns tot een verhoging leidt, en die niet voortvloeit uit de artikelen 35a of 36;

b. rooktabak: rooktabak als bedoeld in artikel 32, pijptabak niet daaronder begrepen;

c. pijptabak: rooktabak als bedoeld in artikel 32, bestemd om te worden gerookt met een pijp.

3. Onder een wederverkoper als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een verkoopautomaat bestemd voor de verkoop van tabaksproducten.

4. Onder afleveren als bedoeld in het eerste lid wordt voor een bedrijf, waarvan het distributiecentrum en de detailhandel tot dezelfde rechtspersoon behoren, mede verstaan het afleveren door het distributiecentrum aan de detailhandel.

5. Onder afleveren als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan het retourneren van sigaretten of rooktabak door wederverkopers aan diegenen die daaraan voorafgaand deze tabaksproducten aan deze wederverkopers hebben verkocht of afgeleverd.

Artikel 95b

1. Het verbod, bedoeld in artikel 95a, geldt tot de eerste dag van de vierde kalendermaand volgend op de maand waarin de accijnsaanpassing plaatsvindt niet voor een subgrossier, voor zover het betreft merkvarianten van sigaretten en rooktabak met een gemiddelde omzetsnelheid van ten minste twee maanden in voorraad bij deze subgrossier. De gemiddelde omzetsnelheid, genoemd in de eerste volzin, wordt bepaald aan de hand van de voorraadgegevens van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de ingangsdatum van de nieuwe accijnstarieven, bedoeld in artikel 95a, eerste lid, is gelegen.

2. De uitzondering, bedoeld in het eerste lid, geldt alleen voor sigaretten en rooktabak:

a. waarvan de merkvariant reeds bestond op 31 december van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de ingangsdatum van de nieuwe accijnstarieven, bedoeld in artikel 95a, eerste lid, is gelegen en steeds is blijven bestaan tot en met deze ingangsdatum, en

b. waarvan de prijs niet is verlaagd voorafgaand aan de ingangsdatum van de nieuwe accijnstarieven, bedoeld in artikel 95a, eerste lid, in een periode vanaf 31 december van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin deze ingangsdatum is gelegen.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a. subgrossier: een wederverkoper voor zover deze de tabaksproducten niet rechtstreeks van een fabrikant of een importeur heeft gekocht en die deze tabaksproducten op zijn beurt doorverkoopt aan een detailhandelaar;

b. merkvariant: een combinatie van een laagste eenheid van een merk en een verpakkingseenheid.

B. Na artikel 102 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 3 BESTUURLIJKE BOETE

Artikel 102a

1. Degene die een in artikel 95a opgenomen verbod overtreedt, pleegt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van € 4 920 kan opleggen of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste tweemaal het bedrag van de accijns dat geheven zou zijn indien de verpakking voorzien was geweest van het per ingangsdatum van de nieuwe accijnstarieven, bedoeld in artikel 95a, bij de uitslag en invoer voor het desbetreffende tabaksproduct voorgeschreven accijnszegel.

2. Artikel 67 cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het eerste lid.

C. In de artikelen 95a, eerste lid, en 102a wordt «uitslag en invoer» vervangen door: uitslag tot verbruik.

ARTIKEL XIII

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 59, eerste lid, onderdeel c, wordt «niet hoger is dan 10 000 kWh, per kWh € 0,1085» vervangen door: niet hoger is dan 10 000 kWh, per kWh € 0,1114.

B. Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Op de ter zake van de levering van elektriciteit, bedoeld in artikel 50, eerste lid, verschuldigde belasting wordt een vermindering toegepast. De vermindering bedraagt:

a. € 318,62 per verbruiksperiode van twaalf maanden per elektriciteitsaansluiting met betrekking tot onroerende zaken die op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken welke kunnen dienen als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf of beroep of anderszins een verblijfsfunctie hebben;

b. € 119,62 per verbruiksperiode van twaalf maanden per andere elektriciteitsaansluiting dan die bedoeld in onderdeel a en niet zijnde een elektriciteitsaansluiting met een doorlaatwaarde tot en met 1x6A op het geschakeld net.

2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd, luidend:

2. Indien het bedrag van de over de verbruiksperiode verschuldigde belasting lager is dan het bedrag van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt het verschil aan de verbruiker terugbetaald.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «wordt het in het eerste lid genoemde bedrag» vervangen door: worden de in het eerste lid genoemde bedragen.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «zijn het eerste en derde lid van overeenkomstige toepassing» vervangen door: zijn het eerste en vierde lid van overeenkomstige toepassing.

5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

6. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de belastingvermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.

C. Aan artikel 80 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

m. buitenlandse ondernemer: ondernemer in de zin van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 die niet in Nederland is gevestigd en aldaar ook niet een vaste inrichting heeft.

D. Artikel 86, eerste lid, komt te luiden:

1. Het tarief per kilogram bedraagt voor in een verpakking verwerkte materiaalsoorten van:

a. aluminium en legeringen van aluminium: € 0,9506

b. kunststof: € 0,4705

c. overige metalen: € 0,1585

d. biokunststof: € 0,0795

e. papier en karton: € 0,0795

f. glas: € 0,0718

g. hout: € 0,0210

h. een andere materiaalsoort: € 0,1755

E. In artikel 87, tweede en derde lid, wordt «15 000» vervangen door: 50 000.

F. Artikel 87a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 86» vervangen door: artikel 86, eerste of tweede lid.

2. In het vierde en vijfde lid, wordt «15 000» vervangen door «50 000» en wordt «artikel 86, eerste, tweede, derde of vierde lid» vervangen door: artikel 86, eerste of tweede lid.

G. Artikel 87c wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de buitenlandse ondernemer.

H. Artikel 87d wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de buitenlandse ondernemer.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «de ondernemer» vervangen door «de ondernemer en de buitenlandse ondernemer» en wordt «moet» vervangen door: moeten.

ARTIKEL XIV

Artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag vindt geen toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2010 op het eerste bedrag, genoemd in artikel 59, eerste lid, onderdeel c, en de bedragen, genoemd in artikel 86, eerste lid, van die wet.

ARTIKEL XV

De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 30, eerste lid, wordt «de artikelen 1, vierde lid, 5, eerste lid, tweede volzin» vervangen door: de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin.

B. Na artikel 37g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37h

Bij algemene maatregel van bestuur worden bestuursorganen aangewezen die bevoegd zijn tot gebruik van een waardegegeven ten behoeve van de bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen doeleinden.

C. Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

1. Op verzoek kan het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen derden die bevoegd zijn tot het gebruik van een waardegegeven ten behoeve van de bij die maatregel aan te wijzen doeleinden.

2. De bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur aangewezen derde gebruikt een waardegegeven uitsluitend bij de uitoefening van de op grond van de bij die algemene maatregel van bestuur verleende bevoegdheid tot gebruik van dit gegeven.

3. De bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur aangewezen derde is niet bevoegd een waardegegeven verder bekend te maken dan noodzakelijk voor de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid.

ARTIKEL XVI

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Voor zover navordering zonder toepassing van het tweede lid, onderdeel c, niet zou kunnen plaatsvinden, vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag, in afwijking in zoverre van de eerste volzin, door verloop van twee jaren na het tijdstip waarop het besluit is genomen om geen aanslag op te leggen, dan wel de belastingaanslag is vastgesteld.

B. In artikel 20, eerste lid, wordt «naar aanleiding van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek» vervangen door: naar aanleiding van een gedaan verzoek.

ARTIKEL XVII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het achtste lid komt te luiden:

8. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd ter zake van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde, vijfde, zesde of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van die wet of van artikel 7.5, vierde, vijfde of zevende lid, van die wet. Het in de eerste volzin bedoelde uitstel wordt verleend tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid.

Het uitstel wordt beëindigd:

a. ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van artikel 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g en i, tweede, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen d, e, f en g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van schenking aan een natuurlijk persoon kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet, mits de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de schenking als bestuurder in dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben;

b. ingeval de vennootschap waarin de aandelen of winstbewijzen worden gehouden, haar onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt en haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd, dan wel, ingeval geen onderneming is gedreven, haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd;

c. in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd.

2. Het negende lid komt te luiden:

9. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van een vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon als bedoeld in de tweede volzin, indien de koper de tegenprestatie schuldig is gebleven, de vervreemde aandelen ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken en de bezittingen van de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen.

Een rechtspersoon als bedoeld in de eerste volzin is een besloten vennootschap of een andere vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld en in een aandelenregister de aandeelhouders worden geadministreerd, welke is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte, en waarvan alle aandelen worden gehouden door een natuurlijk persoon.

Het uitstel wordt beëindigd indien aflossingen plaatsvinden dan wel de koper van de aandelen of winstbewijzen deze vervreemdt of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.

3. Het elfde lid komt te luiden:

11. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van inkomen uit aanmerkelijk belang omdat de vennootschap waarop het belang betrekking heeft op verzoek van haar aandeelhouder aandelen in een andere vennootschap heeft overgedragen aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon als bedoeld in het negende lid, tweede volzin, tegen een tegenprestatie lager dan de waarde in het economische verkeer. Dit uitstel wordt slechts verleend wanneer de overgedragen aandelen ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken en de bezittingen van de vennootschap waarop de overgedragen aandelen betrekking hebben niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen.

Het uitstel wordt beëindigd indien de begiftigde aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen, vervreemdt of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.

4. Het veertiende lid komt te luiden:

14. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting die is verschuldigd wegens het beëindigen van een terbeschikkingstelling van een zaak in de zin van artikel 3.91 of artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001, welke belasting kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economisch verkeer van die zaak, ingeval de zaak waarvan de terbeschikkingstelling is beëindigd:

a. niet is vervreemd;

b. is vervreemd waarbij de koper de overdrachtsprijs schuldig is gebleven, of

c. is geschonken.

Het uitstel wordt beëindigd:

1°. wanneer de zaak niet is vervreemd: ingeval de zaak wordt vervreemd, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is;

2°. wanneer de overdrachtsprijs schuldig is gebleven: ingeval aflossingen plaatsvinden, in geval de koper de zaak vervreemdt, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is;

3°. wanneer is geschonken: ingeval de begiftigde de zaak vervreemdt, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is.

5. In het twintigste lid, tweede volzin, wordt «negende, veertiende» vervangen door: negende, elfde, veertiende.

B. In artikel 28, tweede lid, wordt «negende,» telkens vervangen door: negende, elfde,.

C. In artikel 36, tweede lid, wordt in de eerste volzin «daarvan mededeling te doen» vervangen door: daarvan schriftelijk mededeling te doen.

D. Na artikel 44c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45

1. Voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd ter zake van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is aansprakelijk degene aan wie de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen heeft vervreemd en welke vervreemding heeft geleid tot het geconserveerde inkomen.

2. Aansprakelijkheid op grond van het eerste lid ontstaat indien het uitstel van betaling op grond van artikel 25, achtste lid, onderdelen a, b of c, is beëindigd.

ARTIKEL XVIII

Het Belastingplan 2009 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «Artikel 3.23, eerste lid,» vervangen door: Artikel 3.23.

2. In onderdeel 1 wordt «De tabel komt te luiden:» vervangen door: In het eerste lid komt de tabel te luiden:.

3. Onderdeel 2 komt te luiden:

2. In het eerste lid worden na de tabel twee volzinnen ingevoegd, luidende:

De volgens de eerste volzin vastgestelde winst wordt vermeerderd met € 1,77 per dag per 1000 nettoton voor het meerdere boven 50 000 nettoton, tenzij het schepen betreft:

a. die na 31 december 2008 voor het eerst een vlag zijn gaan voeren en waarvan de winst die daarmee wordt behaald vanaf dat moment wordt bepaald volgens dit artikel, of;

b. die gedurende de vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip vanaf hetwelk de winst wordt bepaald volgens dit artikel, de vlag voerden van een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie en geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

In geval van exploitatie van een schip als bedoeld in artikel 3.22, vijfde lid, onderdeel d, wordt de volgens de vorige volzinnen vastgestelde winst verminderd met 75%.

4. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

3. In het eerste lid, vierde volzin (nieuw), wordt «eerste volzin» vervangen door: vorige volzinnen.

4. In het vierde lid wordt «het eerste lid, tweede volzin» vervangen door «het eerste lid, vierde volzin». Voorts wordt «ter voorkoming van cumulatie tussen de eerste volzin en de tweede volzin» vervangen door: ter voorkoming van cumulatie tussen de eerste drie volzinnen en de vierde volzin.

B. Artikel XXIX, tweede lid, vervalt.

ARTIKEL XIX

Artikel XI van de wet van 1 juli 2009, houdende Fiscaal stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen (Stb. 280), wordt als volgt gewijzigd:

A. Onderdeel A komt te luiden:

A. In het eerste lid, onderdeel a, wordt het eerstgenoemde bedrag verhoogd met € 0,0019.

B. Onderdeel B komt te luiden:

B. Het in het derde lid genoemde bedrag wordt verhoogd met € 0,0019.

ARTIKEL XX

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 december 2002 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (28 746) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel 32d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 «vennootschap onder firma» op dat tijdstip van inwerkingtreding vervangen door: openbare vennootschap.

ARTIKEL XXI

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

2. De wijzigingen ingevolge artikel I, onderdelen E, J, K, T, Y en Z, artikel IV, onderdelen A, G en H, onder 3, en artikel XVI, onderdeel A, vinden voor het eerst toepassing ten aanzien van belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen die zijn vastgesteld of genomen na 31 december 2009.

3. Artikel III, onderdelen C, F, G en H, werkt terug tot en met 15 september 2009.

4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XII, onderdeel C, in werking met ingang van 1 april 2010.

5. Artikel XV, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 augustus 2008.

6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XVII, onderdeel C, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

7. Artikel XVIII werkt terug tot en met 1 januari 2009.

8. Artikel XIX werkt terug tot en met 31 december 2009.

ARTIKEL XXII

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2010.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven