32 128
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010)

nr. 55
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2010

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2010 c.a. heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Met deze brief geef ik graag gevolg aan enkele van deze toezeggingen. Hiermee beschouw ik de toezeggingen in kwestie als afgehandeld, tenzij anders is aangegeven.

Opmerkingen inzake het wetgevingsproces rond het Belastingplan 2010

1. Inleiding

De vaste commissie voor Financiën heeft mij bij brief van 30 november 2009 gevraagd uw Kamer te informeren over geconstateerde knelpunten en mogelijke verbeterpunten in verband met het proces rond de wijze van behandeling van het Belastingplan 2010 c.a. Aan dat verzoek kom ik natuurlijk graag tegemoet. Het begin van het jaar is een goed moment om terug te kijken op het proces rondom de behandeling van het belastingplan in de Tweede Kamer en waar mogelijk dit proces te verbeteren. Hier bestaat zowel vanuit mijn ministerie als, blijkens uw brief, van de zijde van uw Kamer behoefte aan. In het hiernavolgende zal ik ingaan op het proces rondom de behandeling van het belastingplan in het algemeen, de datum van inwerkingtreding, de hoeveelheid maatregelen die deel uit maakte van het Belastingplan 2010 c.a., de betrokkenheid van externe organisaties en ten slotte het functioneren van de amendementenservice.

2. De behandeling van het belastingplan in het algemeen

In zijn algemeenheid ben ik van mening dat het wetgevingsproces dit jaar en de voorgaande jaren ordentelijk en zorgvuldig is verlopen. Bij het belastingplan cum annexis wordt aan alle elementen van het draaiboek voor de wetgeving en de aanwijzingen voor de regelgeving op adequate wijze aandacht geschonken. Mijn medewerkers en ik pogen er ook alles aan te doen om alle (mondelinge en schriftelijke) vragen van de Kamerleden niet alleen adequaat, maar ook zo snel mogelijk te beantwoorden en op deze wijze de Staten-Generaal zo goed mogelijk te bedienen. De vroegtijdige, duidelijke afspraken over de planning van de verschillende fasen dragen ook bij aan een overzichtelijk wetgevingsproces. Hierbij merk ik graag op dat de samenwerking tussen de ambtelijke diensten van het ministerie van Financiën en de Kamer naar mijn mening goed verloopt. Voorts geven mijn medewerkers jaarlijks een technische briefing voor de leden van de vaste commissie voor Financiën over de belangrijkste elementen van het belastingplan c.a. Verder draagt de door uw Kamer geïntroduceerde vernieuwing om het wetgevingsoverleg over twee dagen te spreiden met de mogelijkheid om een deel van de vragen schriftelijk af te doen mijns inziens wezenlijk bij aan een zorgvuldig wetgevingsproces. Ik beschouw die vernieuwing dan ook als een belangrijke verbetering van het wetgevingsproces. Die maakt ook mogelijk dat tijdens het wetgevingsproces de meer technische vragen kunnen worden afgerond en de plenaire behandeling beperkt kan blijven tot een debat op (politieke) hoofdlijnen.

Twee aspecten zijn kenmerkend voor het jaarlijkse belastingplan en de aanverwante wetsvoorstellen (met name het eveneens jaarlijkse wetsvoorstel overige fiscale maatregelen). In de eerste plaats betreft het doorgaans verzamelwetten en ten tweede gaat het om wetsvoorstellen met een relatief korte periode tussen indiening en inwerkingtredingsdatum. In feite verschilt het belastingplan wat deze aspecten betreft niet wezenlijk van een begrotingswetsvoorstel. Voor het opstellen van verzamelwetten is mij geen staatsrechtelijke belemmering bekend. Wel kan een verzamelwet opvallen door de veelheid van (verschillende) maatregelen. Op de hoeveelheid van maatregelen ga ik in paragraaf 4 in. Een vrijwel onoverkomelijke stap in het wetgevingsproces van fiscale wetsvoorstellen vormt de gebondenheid aan data van inwerkingtreding. Hieronder leg ik graag nog eens uit welke achtergrond dat heeft.

3. Achtergrond inwerkingtreding

Bij de totstandkoming van fiscale wetgeving speelt de datum van inwerkingtreding een belangrijke rol. Zoals bekend mogen belastingen slechts worden geheven bij kracht van wet. Behalve dit staatsrechtelijke aspect eisen de overzichtelijkheid voor de burger en de uitvoerbaarheid, dat wijzigingen in de fiscale wetgeving zoveel mogelijk op vaste momenten in werking treden. Daarnaast speelt de inwerkingtredingsdatum ook een belangrijke rol bij de doorrekening van budgettaire effecten van maatregelen. Budgettaire derving die optreedt bij lastenverlichting (en dat geldt mutatis mutandis voor budgettaire opbrengst bij een lastenverzwaring) wordt vanzelfsprekend berekend vanaf de in het wetsvoorstel beoogde datum van inwerkingtreding. Een latere datum van inwerkingtreding zal dan ook tot aanpassing van het dekkingsvoorstel moeten leiden. Zoals hiervoor al aangegeven verschilt een belastingplan op dit punt niet wezenlijk van een begrotingsvoorstel. Daarom komt de aanbieding van de fiscale wijzigingen aan de Staten-Generaal op Prinsjesdag in nauwe samenhang met de Miljoenennota de consistentie van budgettair beleid ten goede en biedt die de burger een grote mate van voorspelbaarheid. Bovendien lopen wetsvoorstellen waarvan de inwerkingtredingsdatum van 1 januari niet gehaald wordt, in veel gevallen meteen een jaar vertraging op. Ook dat kan (grote) gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, dan wel voor burgers/bedrijven om van begunstigende maatregelen te kunnen profiteren. Daar komt nog eens bij dat afkondiging van een voorstel tot wijziging van fiscale regelgeving (ongewenste) gedragseffecten kan uitlokken.

Om al deze redenen is wijziging van fiscale regelgeving veelal gebonden aan vaste data van inwerkingtreding. Voor een belangrijk deel van de belastingen, zoals loon-, inkomsten- en vennootschapsbelasting, zijn we doorgaans gebonden aan het kalenderjaar en daarmee de datum 1 januari. Maar ook voor wijzigingen in de meeste andere belastingen is 1 januari een natuurlijk verandermoment. Deze noodzaak zorgt ervoor dat wetsvoorstellen zoals het belastingplan en het wetsvoorstel overige fiscale maatregelen tijdig voor het begin van het Kerstreces afgerond moeten zijn om nog publicatie in het Staatsblad mogelijk te maken.

Ook voor andere wetsvoorstellen dan een belastingplan of een wetsvoorstel overige fiscale maatregelen kan de gebondenheid aan de inwerkingtredingsdatum van 1 januari een rol spelen. Zo had de op Prinsjesdag jl. ingediende Fiscale vereenvoudigingswet 2010 ten doel uitvoeringskosten en administratieve lasten te verlagen. Voor sommige van de voorstellen in dat wetsvoorstel was dat vanaf 1 januari 2010 haalbaar. Voor andere wetsvoorstellen was een afronding van het wetsvoorstel noodzakelijk om zowel Belastingdienst als bedrijven tijdig in staat te stellen hun systemen aan te passen.

Al met al brengt de gebondenheid van wijzigingen in fiscale wetgeving aan een inwerkingtredingsdatum, in de meeste gevallen op 1 januari, een zekere tijdsdruk op het wetgevingsproces met zich mee. Zoals hiervoor is aangegeven is dit inherent aan wijziging van fiscale wetgeving. Wel kan ik mij voorstellen dat de datum van inwerkingtreding druk op het wetgevingsproces kan leggen indien een combinatie met een forse hoeveelheid maatregelen optreedt. Hieronder ga ik daar nader op in.

4. Hoeveelheid maatregelen

Inherent aan de fiscale praktijk en realiteit, gaat onderhoud van het fiscale stelsel jaarlijks gepaard met een veelheid aan voorstellen van verschillend karakter. Om de fiscale voorstellen op een zo eenvoudig mogelijke wijze aan de Staten-Generaal te presenteren wordt het fiscale pakket opgesplitst in afzonderlijke wetsvoorstellen. Daarbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het door de Raad van State gehanteerde kader. Hierbij heb ik, rekenschap gevend van de druk die deze wetten op de parlementaire behandeling leggen, bij elk wetsvoorstel aangegeven wat de gewenste datum van inwerkingtreding is, en waarom.

Het fiscale pakket bestond dit jaar, evenals de voorgaande jaren, onder andere uit het wetsvoorstel Belastingplan 2010, Overige fiscale maatregelen 2010 en de Fiscale onderhoudswet 2010. Het belastingplan behelst traditiegetrouw maatregelen die primair betrekking hebben op het budgettaire en koopkrachtbeeld van het komende jaar en dus op 1 januari van het volgende jaar in werking dienen te treden. Het wetsvoorstel overige fiscale maatregelen bestaat uit maatregelen die niet in het belastingplan thuishoren, maar wel uiterlijk op 1 januari van het volgende jaar in werking moeten treden. De Fiscale onderhoudswet bevat – veelal kleine – correcties van fiscaaltechnische aard. Voor de maatregelen uit dit laatste wetsvoorstel is inwerkingtreding per 1 januari van het volgende jaar niet noodzakelijk en om die reden in een afzonderlijk wetsvoorstel opgenomen, evenals het dit jaar ingediende wetsvoorstel tot afschaffing van de vliegbelasting.

Daarnaast waren de twee vereenvoudigingswetten dit jaar een noviteit: het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip en de Fiscale vereenvoudigingswet 2010. Hierin zijn – bewust in een apart wetsvoorstel – de maatregelen die voortkomen uit het kabinetstreven naar vereenvoudiging van de fiscale wet- en regelgeving opgenomen. Een wens die ook sterk leeft bij de burger en het parlement. Gezien de waarde die wordt gehecht aan vereenvoudiging en een zo spoedig mogelijke uitvoering daarvan, heeft het kabinet snelle aanvaarding van in ieder geval de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 wenselijk geacht.

Vanzelfsprekend dient bij de behandeling van een fiscaal pakket zoals het Belastingplan 2010 en zijn aanverwante voorstellen altijd een afweging gemaakt te worden tussen enerzijds de noodzaak om de wijzigingen in de fiscale wetgeving zodanig tijdig te kunnen doorvoeren dat deze aan het begin van het nieuwe fiscale jaar ten uitvoer kunnen worden gebracht en anderzijds de druk die een dergelijke behandeling op de Kamer legt. Daarbij biedt een gebundelde behandeling van alle voorstellen in een fiscaal pakket vanuit het oogpunt van wetgevingseconomie voor zowel kabinet als ook Staten-Generaal naast een weliswaar omvangrijk pakket ook voordelen, getuige ook de traditie van het belastingplan. Het kabinet stelt het zeer op prijs dat de Staten-Generaal hun medewerking hebben verleend aan een gebundelde behandeling. Ik waardeer het daarbij bijzonder dat de Tweede Kamer dit jaar ten aanzien van vijf wetsvoorstellen eenzelfde afweging als het kabinet heeft gemaakt en afgelopen najaar niet alleen de wetsvoorstellen heeft willen behandelen waarvan inwerkingtreding per 1 januari wenselijk was, maar ook de wetsvoorstellen waarvoor dat niet nodig was.

Over de achtergrond van de maatregelen wil ik graag het volgende opmerken. De behandeling van een zo omvangrijke hoeveelheid maatregelen wordt vereenvoudigd doordat een omvangrijk deel van de maatregelen zoals die in het Belastingplan 2010 en Overige fiscale maatregelen 2010 zijn opgenomen, het directe gevolg is van de uitvoering van moties van en toezeggingen aan de Tweede Kamer. Ook is het voornemen om tot maatregelen te komen in sommige gevallen al in een eerder stadium met de Kamer gedeeld, bijvoorbeeld in een beleidsnota. Dat is bijvoorbeeld het geval met de vergroeningsmaatregelen en de maatregelen over de positie van de directeur-grootaandeelhouder. Daar staat tegenover dat de wetsvoorstellen, in het bijzonder Overige fiscale maatregelen 2010, ook dit jaar weer enige wetswijzigingen bevatten welke mijns inziens als gevolg van rechterlijke uitspraken en/of aanpassingen voortvloeiend uit Europese regelgeving onvermijdelijk waren. Specifiek voor het belastingplan geldt daarbij dat het belastingplan poogt voor een hoeveelheid van maatregelen in één keer een sluitende budgettaire dekking te vinden. Omdat het belastingplan integraal dekkend is, is het mogelijk maatregelen die budgettaire opbrengst genereren in te zetten voor maatregelen met een budgettaire derving. Dit leidt automatisch tot een verzamelwet met een sluitende budgettaire tabel. Indien dit niet mogelijk zou zijn, zou elke afzonderlijke maatregel die budgettaire derving met zich brengt, altijd vergezeld moeten gaan van een eigen dekkingsmaatregel die de bijbehorende opbrengst genereert. Dat zou dus alleen maar tot meer fiscale wijzigingen leiden.

Tot slot merk ik over het op verschillende momenten in het jaar aanbieden van fiscale wetsvoorstellen graag nog het volgende op. Dit jaar is gebleken dat het eerder indienen van wetsvoorstellen geen garantie is voor het voorkomen van een «opeenhoping» van wetsvoorstellen. Zo heeft het in april aan uw Kamer aanbieden van het wetsvoorstel tot wijziging van de Successiewet bijvoorbeeld niet kunnen voorkomen dat de behandeling van dit wetsvoorstel ten dele met die van het Belastingplan 2010 c.a. is gaan interfereren.

5. Betrokkenheid externe organisaties

Bij het belastingplan is het gebruikelijk dat bepaalde maatschappelijke belangenorganisaties de leden van de Tweede Kamer hun reactie, mening en/of wensen ten aanzien van het belastingplan toesturen. De bedoeling hiervan is de Tweede Kamer te voorzien van input bij de behandeling van het belastingplan en waar mogelijk een sturende rol te spelen. Bij het wetgevingsoverleg heeft uw Kamer gesuggereerd een consultatie voor maatschappelijke belangenorganisaties te introduceren. Tijdens een dergelijke consultatie zouden deze organisaties vragen kunnen stellen en zouden onduidelijkheden kunnen worden weggenomen, zodat de politiek zich kan beperken tot de hoofdlijnen.

Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik reeds aangegeven hier niet onwelwillend tegenover te staan. Voor de leden van de vaste kamercommissie voor Financiën en hun medewerkers organiseren wij reeds een dergelijke bijeenkomst, de zogenoemde technische briefing. Deze technische briefing vindt plaats in de periode vlak na Prinsjesdag. In 2008 is als noviteit ook een dergelijke technische briefing voor de commissie wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) georganiseerd. Zowel van de zijde van de NOB als van het ministerie van Financiën is dit goed bevallen. Inmiddels is mij gebleken dat zowel in de Kamer als bij de maatschappelijke belangenorganisaties (waaronder ook andere belangenorganisaties van belastingadviseurs en accountants) behoefte bestaat een dergelijke briefing een breder karakter te geven. Ook voor het ministerie van Financiën zelf zie ik hier, in de aanloop naar de Kamerbehandeling van het belastingplan, een toegevoegde waarde in. Ik ben dan ook bereid om mensen en middelen in te zetten een dergelijke briefing voor een brede groep maatschappelijke belangenorganisaties te organiseren. De bijeenkomst zal plaatsvinden onmiddellijk na Prinsjesdag zodat de eventuele resultaten nog ruimschoots voor de inbrengtermijn van de Kamer beschikbaar zijn. Daarbij kom ik graag tegemoet aan het verzoek van uw Kamer om een verslag van deze bijeenkomst aan uw Kamer aan te bieden.

Bij dit alles past een kanttekening. Maatschappelijke belangenorganisaties vervullen een belangrijke functie door aandacht te vragen voor de zienswijze waarvoor de betreffende organisatie staat, en vanuit deze zienswijze sterke en zwakke kanten van fiscale voorstellen te benadrukken. Hoe waardevol die zienswijze ook moge zijn, over het algemeen wordt de zienswijze van zo’n organisatie niet gekenmerkt door een integrale afweging van alle mogelijke zienswijzen. Dat is nu juist de rol van kabinet en parlement in onderlinge samenspraak. Het betrekken van maatschappelijke belangenorganisaties heeft wat mij betreft dan ook als functie onduidelijkheden over de kabinetsvoorstellen weg te nemen en de maatschappelijke belangenorganisaties de mogelijkheid te geven hun zienswijze te vormen. Het besluitvormingsproces over het belastingplan zoals dat staatsrechtelijk is vormgegeven, zal niet veranderen. Voor de zienswijze van de belastingadviespraktijk voeg ik daar nog aan toe dat deze zienswijze niet zelden bepaald zal worden door de eigen adviespraktijk. Zo maken de commentaren niet altijd onderscheid tussen daadwerkelijke fiscaaltechnische tekortkomingen in de wetsvoorstellen en beleidsinhoudelijke wensen die afwijken van de voorstellen van het kabinet. Met dat in het achterhoofd merk ik op dat commentaren uit de belastingadviespraktijk ook door mij als waardevol worden ervaren, maar naar mijn mening niet zwaarwegender dienen te worden behandeld dan de zienswijze van andere belangenorganisaties.

6. Amendementenservice

Zoals ook in aanwijzing nr. 294 voor de regelgeving is aangegeven, kunnen Kamerleden technische bijstand van het ministerie van Financiën inroepen bij het formuleren van amendementen op de wetsvoorstellen. Uit de praktijk bij de behandeling van het belastingplan blijkt dat dit veelvuldig wordt gedaan. Deze technische bijstand is zowel vanuit de gedachte om Kamerleden te ondersteunen bij hun werk, als vanuit de kwaliteit en uitvoerbaarheid van fiscale wetgeving wenselijk. Voor de behandeling van elk belastingplan wordt een amendementenservice ingericht, die poogt de Kamerleden binnen een zo kort mogelijke termijn van de gevraagde amendementen te voorzien. De bereidheid van de medewerkers van het ministerie van Financiën om bijstand te verlenen bij het formuleren van amendementen is vanouds groot.

Omdat het amendementsrecht een belangrijk grondwettelijk recht van de leden van uw Kamer is en de medewerkers van het ministerie door het verlenen van technische bijstand uw Kamer daarbij ondersteunen, lijkt het mij op de weg van de Kamer te liggen om over eventuele knelpunten bij de amendementen een uitspraak te doen. Ik zou dan ook de suggestie willen doen dat uw Kamer het functioneren van de amendementenservice en de mogelijkheden om deze voorziening in de toekomst te optimaliseren onderzoekt. Vanzelfsprekend kunnen mijn ambtenaren een bijdrage leveren aan een dergelijke evaluatie. Zowel de wensen van de Kamerleden naar inhoud van de concept-amendementen en termijn waarop zij deze het liefste verstrekt zouden zien als de beschikbare capaciteit op het ministerie kunnen onderwerp van deze evaluatie vormen.

In dit kader kan ook het voorkomen van verwijzingsfouten aan de orde komen. In de procedurevergadering van 25 november 2009 is terecht gewezen op twee verwijzingsfouten in de amendementen. Bij amendering bestaat zelfs na de goede zorgen van de wetgevingsjuristen van Bureau Wetgeving van de Tweede Kamer altijd een kans op verwijzingsfouten. Dit is ook de reden waarom direct na de stemmingen het gewijzigd voorstel van wet voorafgaand aan verzending naar de Eerste Kamer volledig wordt gecontroleerd op dergelijke verwijzingsfouten. In het gewijzigd voorstel van wet zoals dat vervolgens door de voorzitter van uw Kamer aan de Eerste Kamer is gezonden, zijn deze verwijzingsfouten naar mijn weten dan ook keurig hersteld.

Meldingsplicht adviseurs

Tijdens het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2010 c.a. op 9 november jl. heeft de heer Bashir gevraagd naar de plicht van belastingadviseurs en advocaten om «zwart geld» te melden. In het hiernavolgende ga ik op die meldingsplicht in.

Meldingsplicht

Onder «zwart geld» versta ik geld en andere vermogensbestanddelen die niet worden aangegeven, waardoor daarover belasting wordt ontdoken. Op eerdere vragen, mede van de heer Bashir, heb ik al geantwoord dat indien een belastingadviseur of advocaat weet of vermoedt dat sprake is van zwart geld, hij meldingsplichtig kan zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).1 In zijn arrest van 7 oktober 2008 heeft de Hoge Raad immers geoordeeld dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft gekregen doordat belasting is ontdoken, afkomstig zijn uit misdrijf.2 Het vervolgens ook niet aangeven van die vermogensbestanddelen kwalificeert als witwassen en leidt in beginsel tot een meldingsplicht voor adviseurs en advocaten. Wel kent de Wwft een zogenaamde procesvrijstelling. Dit betekent dat de meldingsplicht niet van toepassing is op adviseurs en advocaten voor zover zij voor een cliënt werkzaamheden verrichten betreffende (de bepaling van) diens rechtspositie, diens verdediging in rechte of advies in het kader van een rechtsgeding. Het doen van een aangifte valt echter niet onder de procesvrijstelling.

Op de vraag van de heer Bashir naar de meldingsplicht kan ik antwoorden dat de meest recente cijfers over het aantal meldingen op grond van de Wwft door belastingadviseurs en advocaten dateren uit 2007. In 2007 zijn 24 meldingen gedaan, waarvan 13 door belastingadviseurs en 11 door advocaten. Van deze meldingen zijn er tien aangemerkt als verdacht. Ook in 2006 zijn van belastingadviseurs en advocaten in totaal 24 meldingen ontvangen (verhouding 14–10), waarvan er vijf zijn aangemerkt als verdacht. Naar mijn idee zouden belastingadviseurs en advocaten voldoende bekend moeten zijn met de op hen rustende meldingsplicht op grond van de Wwft. De betrokken organisaties, de Financial Intelligence Unit waaraan gemeld moet worden en het Bureau Financieel Toezicht als toezichthouder op de naleving van de Wwft, geven ook gerichte voorlichting. Zo heeft de Financial Intelligence Unit nog op 17 maart 2009 in samenwerking met de Nederlandse Orde van Advocaten een relatiedag georganiseerd voor advocaten.

Voor de volledigheid: hetgeen hiervoor is opgemerkt over de meldingsplicht van belastingadviseurs en advocaten geldt onverkort voor andere financiële dienstverleners, waaronder banken. Exclusief money transfers hebben banken in 2006 4 848 en in 2007 5 900 meldingen van ongebruikelijke transacties gedaan.

Aangifteplicht en informatieplicht

Een ieder die kennis draagt van een strafbaar feit kandaarvan aangifte doen. Deze aangifte kan een fiscaal strafbaar feit betreffen, maar ook een commuun delict zoals witwassen. Het strafrecht kent voor fiscale delicten echter geen aangifteplicht.

Op grond van de huidige fiscale wetgeving kunnen advocaten evenmin ertoe gedwongen worden om informatie te verstrekken met betrekking tot bijvoorbeeld hun cliënten. Advocaten hebben namelijk, evenals in het strafrecht en het burgerlijk recht, en evenals notarissen, artsen, apothekers en bekleders van een geestelijk ambt, een verschoningsrecht. Op dit wettelijk verschoningsrecht maakt de Hoge Raad slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering. Daarbij kan met name worden gedacht aan situaties waarin de advocaat zelf verdacht wordt van een misdrijf. Voor belastingadviseurs geldt dit wettelijk verschoningsrecht niet. Zij kunnen echter niet verplicht worden om rapporten en andere geschriften te verstrekken voor zover deze ten doel hebben de fiscale positie van hun cliënten te belichten of hen daaromtrent te adviseren.1

Hypotheekhistorie

Uw Kamer heeft gevraagd of de hypotheekhistorie bij de Belastingdienst afdoende bekend is met het oog op de maximale aftrektermijn van dertig jaar. Allereerst is het belangrijk om te beseffen dat de aftrekbeperking feitelijk pas vanaf 2031 van kracht wordt. Bekendheid bij de Belastingdienst met de afsluitdatum van de hypotheek alleen is onvoldoende, omdat het oversluiten van een hypotheek een nieuwe recentere datum oplevert. Zinvoller is het om informatie te hebben over de woongeschiedenis van de belastingplichtige. Daarvoor zijn verschillende bronnen beschikbaar. De belastingplichtige zal zelf over het algemeen over de akte van overdracht van de woning beschikken en over de hypotheekakten. Die kunnen worden opgevraagd. Deze akten worden ook in de openbare registers opgenomen bij het Kadaster. De ontwikkelingen staan niet stil en het is te verwachten dat via het Kadaster de komende tijd steeds meer informatie elektronisch ontsloten zal worden. Het is om die reden weinig zinvol om het controleproces van de Belastingdienst nu al in te richten. Het is efficiënter om dit over een aantal jaren te doen. De Belastingdienst acht het wel van belang om de belastingplichtigen nu al te informeren over de consequenties van het overschrijden van de dertigjaarstermijn. Beslissingen over hypotheken hebben immers per definitie een langetermijnkararkter.

Plafond bij de energie-investeringsaftrek

Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2010 c.a. heb ik toegezegd om in te gaan op de plafonds bij de energie-investeringsaftrek (EIA) waarboven geen recht meer bestaat op deze aftrek. De EIA stimuleert investeringen in bedrijfsmiddelen die energie besparen ten opzichte van bedrijfsmiddelen die gangbaar zijn in de markt. Om op de EIA-lijst te komen, moeten bedrijfsmiddelen voldoen aan bepaalde besparingsnormen. Die normen worden afgeleid uit de terugverdientijd van de investering. De besparingsnormen worden beïnvloed door de energieprijzen. Als die hoog zijn, is de terugverdientijd van de energiebesparende investering korter. Bij een korte terugverdientijd is er weinig reden voor een extra stimulans door de overheid. De investering is dan uit zichzelf al rendabel, omdat de energiebesparing voldoende opweegt tegen de extra kosten. Bij een langere terugverdientijd ligt dat anders, waardoor investeringen in deze bedrijfsmiddelen een extra stimulans behoeven. Het bovenstaande geldt ook voor energie-investeringen in transportmiddelen.

Overigens wordt de EIA-lijst door het Ministerie van Economische Zaken opgesteld. Hierbij wordt het bedrijfsleven om suggesties gevraagd. De EIA-lijst wordt aan het eind van elk jaar gepubliceerd en geldt dan voor het volgende jaar. Bedrijfsmiddelen die op de lijst staan, maar inmiddels gangbaar zijn geworden, worden van de lijst gehaald.

Voorlichting over onbelaste kilometervergoeding voor de fiets

Om de fiets fiscaal te stimuleren bestaan verschillende mogelijkheden. Dit wijzigt niet met de komst van de werkkostenregeling. Ook onder de werkkostenregeling kan een werkgever binnen het forfait zelf bepalen in hoeverre hij zaken, waaronder bijvoorbeeld een fiets, onbelast wil vergoeden aan zijn werknemers. Daarnaast geldt de gerichte vrijstelling om het gebruik van de fiets te stimuleren: de onbelaste vergoeding van € 0,19 per zakelijk gereisde kilometer (waaronder woon-werkverkeer). Met het oog op stimuleren van het fietsgebruik juich ik het gebruik van deze regeling toe. Zoals ik heb aangegeven in het wetgevingsoverleg van 9 november 2009 ben ik bereid om hier meer voorlichting over te geven.1 De Belastingdienst zal waar mogelijk in haar communicatie richting ondernemers en werkgevers wijzen op de fiscale mogelijkheden ter zake van de aanschaf en het gebruik van de fiets. Daartoe zal in het Handboek Loonheffingen 2010 van de Belastingdienst expliciet worden ingegaan op de mogelijkheid van een onbelaste kilometervergoeding voor zakelijk gebruik van de fiets. Dit handboek is bedoeld voor inhoudingsplichtigen. Ook is de website van de Belastingdienst inmiddels in vergelijkbare zin aangepast. Ook zal aandacht aan de fiscale stimulering van de fiets worden besteed bij de voorlichting over de nieuwe werkkostenregeling. Hierbij zal tevens worden ingegaan op de aangenomen motie over het op nihil stellen van het rentevoordeel van een personeelslening in de werkkostenregeling voor fietsen, elektrische fietsen en elektrische scooters.2 Voor de aanschaf van een fiets kan een renteloze lening worden verstrekt.

Monitoren aanschaf tweede auto

Tijdens het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2009 c.a. op 7 november 2008 heb ik toegezegd om de aanschaf van een tweede auto in het geval van bijtelling te monitoren.3 Deze toezegging is gedaan naar aanleiding van vragen van uw Kamer over een artikel in de Telegraaf waarin werd gemeld dat mensen een tweede auto kopen om de bijtelling voor een leaseauto te omzeilen. Door een tweede auto kan het aantal privé-kilometers met de leaseauto onder de 500 km blijven, waardoor de bijtelling nihil bedraagt. Het monitoren van het kopen van een tweede auto, wanneer de eerste auto een auto van de zaak is, is erg omslachtig gebleken en heeft geen betrouwbaar beeld opgeleverd. Auto’s van de zaak staan namelijk niet op naam van de gebruiker. Het raadplegen van afgegeven verklaringen van geen privégebruik welke worden afgegeven aan mensen die minder dan 500 km privé rijden met een auto van de zaak, geeft geen volledig beeld. Er zijn namelijk ook situaties waarbij geen bijtelling wordt toegepast zonder dat er een verklaring geen privégebruik is afgegeven. Het nagaan of mensen met een verklaring geen privégebruik over een eigen auto beschikken levert vervolgens onbetrouwbare informatie op. Enerzijds kan een eventuele tweede auto op naam van bijvoorbeeld de partner staan. Anderzijds kent het opgeven van privégebruik van de auto van de zaak een hoge mate van fraude. Op basis van steekproeven en controles heeft de Belastingdienst geconstateerd dat zeker 40 000 automobilisten onterecht hebben aangegeven hun auto van de zaak niet privé te gebruiken.1 De Belastingdienst heeft inmiddels extra actie ondernomen om dit misbruik aan te pakken. Verder dragen ook de sterk gedaalde autoverkopen als gevolg van de crisis van afgelopen jaar bij aan een sterk vertekend beeld. Wat wel duidelijk valt waar te nemen is, dat het aantal leaseauto’s dat in het 14% of 20%-bijtellingtarief valt, aanzienlijk is toegenomen.

Scheepvaartmaatschap

In de media zijn berichten verschenen dat een investering in een scheepvaartmaatschap leidt tot een fiscaal voordeel dat meer bedraagt dan de inleg. Zoals ik ook tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2010 c.a. in de Tweede Kamer op 18 november 2009 heb aangegeven, ligt het verhaal rondom het investeren in scheepvaartmaatschappen genuanceerder dan tot uitdrukking komt in de reclames en overige mediaberichten hierover. Om de berichten in de media in perspectief te plaatsen heb ik op de site van de Belastingdienst aan de hand van een voorbeeld aangegeven hoe de willekeurige afschrijving bij een investering in een scheepvaartmaatschap feitelijk uitwerkt. Daarbij wordt tevens aangegeven dat door de versnelde afschrijving een fiscale claim ontstaat waarover later afgerekend moet worden. Deze voorlichting ligt naar mijn mening meer op mijn weg dan stappen richting de Reclame Code Commissie. Het voorbeeld en de toelichting daarop zoals deze op de website van de Belastingdienst staan vermeld, zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze brief.

Internetverkoop van tabaksproducten

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel implementatie aanpassing reizigersvrijstelling heb ik toegezegd navraag te doen of er in Nederland een «belastinglek» bestaat als gevolg van de internetverkoop van tabaksproducten.2 Het is toegestaan via internet tabak te verkopen of te kopen. Het wordt echter illegaal als er geen belasting wordt betaald terwijl deze wel verschuldigd is of indien ten onrechte een vrijstelling wordt geclaimd. Het voorhanden hebben van dergelijke tabaksproducten levert een strafbaar feit op. In advertenties op het internet worden regelmatig tabaksproducten aangeboden tegen prijzen die aanmerkelijk lager zijn dan de reguliere consumentenprijzen in Nederland. De lage prijzen van deze tabaksproducten doen vermoeden dat over die tabaksproducten geen accijns is afgedragen. De accijns dient te worden betaald in het bestemmingsland. Dat is de lidstaat waar de tabaksproducten zullen worden verbruikt. Indien in een lidstaat de accijns al is betaald en detabaksproducten worden overgebracht naar een andere lidstaat, wordt in die andere lidstaat alsnog de accijns verschuldigd. In dat geval wordt voorzien in een teruggaaf van accijns in de lidstaat waar in eerste instantie de accijns was betaald.

Voor internetverkopen waarbij tabaksproducten in een ander land worden besteld en vanuit dat andere land middels een koeriers- of postbedrijf worden geleverd bestaat geen enkele mogelijkheid van vrijstelling van accijns. Dat geldt zowel voor goederen afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie als voor goederen afkomstig uit een derde land. De Wet op de accijns verplicht dat tabaksproducten bij de uitslag en invoer zijn voorzien van het voor het desbetreffende tabaksproduct voorgeschreven accijnszegel.1 Tabaksproducten die op internet worden gekocht mogen in Nederland dus op geen andere wijze worden ingevoerd dan met accijnszegels. De Belastingdienst bestrijdt de illegale verkoop van tabaksproducten via internet zowel door een preventieve aanpak (media-aandacht, notificatie, etc.) als een repressieve aanpak (strafrechtelijke vervolging). De Belastingdienst heeft in de afgelopen jaren verschillende acties ondernomen met als doel illegale internetverkopen van tabaksproducten een halt toe te roepen. Zo zijn enkele jaren geleden internetadverteerders van illegale tabaksproducten er op gewezen dat zij zich vermoedelijk schuldig maken aan accijnsfraude. Meer dan 95% van de advertenties werd verwijderd. Inmiddels lijkt het aantal aanbieders echter weer te zijn toegenomen. Naar aanleiding hiervan intensiveert de Douane de controle.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

BIJLAGE 1

Tijdelijke willekeurige afschrijving en scheepvaartmaatschappen

Als u deelneemt aan een investering in een zeeschip, mag u in 2 jaar een evenredig deel van de aanschafkosten van het zeeschip aftrekken van de winst. Na die 2 jaar kunt u dan niet meer afschrijven en valt uw winst hoger uit dan zonder willekeurige afschrijving. Per saldo is er dus vooral sprake van een liquiditeits- en een rentevoordeel. Dit is een tijdelijke maatregel om investeringen in bedrijfsmiddelen (onder meer zeeschepen) te stimuleren. Deze maatregel maakt onderdeel uit van een pakket aan maatregelen in verband met de crisis. Door willekeurige afschrijving kunt u de belastingvermindering die u met de afschrijving bereikt, in de tijd naar voren halen. Maar in latere jaren kunt u niet meer afschrijven en wordt uw winst hoger. Er is dan een fiscale claim op de stille reserve die het gevolg is van de snelle afschrijving. Als de maatschap geruisloos wordt omgezet in een nv of bv, dan wordt u als deelnemende maat (participant) in de maatschap aangemerkt als aanmerkelijkbelanghouder. De fiscale claim voor de inkomstenbelasting in box 1 wordt dan vervangen door een aanmerkelijkbelangclaim in box 2 en een claim voor de vennootschapsbelasting.

Een investering in een scheepvaartmaatschap of scheepvaart-cv kan er op korte termijn toe leiden dat uw fiscaal voordeel hoger is dan uw eigen inleg (bij toepassing van het 52%-tarief). Maar door de versnelde afschrijving ontstaat wel een fiscale claim waarover u later moet afrekenen. Het feit dat het belastingvoordeel in de eerste 2 jaar hoger kan zijn dan de inleg vormt dan ook geen onbedoeld of oneigenlijk gebruik van de regeling. Hoe willekeurige afschrijving uitwerkt bij een investering in een zeescheepvaartmaatschap kunt u lezen in onderstaand voorbeeld.

Afschrijvingsbedrag

Ook als u willekeurig afschrijft, schrijft u af over de hele aanschafprijs van het bedrijfsmiddel, verminderd met de restwaarde. Dit is de waardedaling die het bedrijfsmiddel ondergaat tijdens de economische levensduur. Die waardedaling vormt een kostenpost voor de onderneming die in mindering komt op de winst.

Financiering

Voor de afschrijving maakt het niet uit of u de investering hebt gefinancierd met eigen vermogen of met vreemd vermogen. De hele waardedaling van het bedrijfsmiddel vormt een kostenpost, niet alleen de waardedaling van het bedrijfsmiddel voor het deel dat u hebt gefinancierd met eigen vermogen. Dit is niet alleen het geval als de investering wordt gedaan door een cv of een maatschap, maar ook als de onderneming een nv of een bv is.

Samenwerkingsverband, nv of bv

Het verschil tussen (willekeurige) afschrijving door een nv of bv en (willekeurige) afschrijving door een samenwerkingverband zit in het inkomen waartegen de afschrijving kan worden afgezet. Bij afschrijving door een nv of bv komt de afschrijving in mindering op de winst van de nv of de bv zelf. Bij afschrijving door een samenwerkingsverband, komt de afschrijving in mindering op het winstinkomen dat de participanten uit het samenwerkingsverband krijgen. Samenwerkingsverbanden zijn transparant. De winsten worden toegerekend aan de participanten. Als de participanten particulieren zijn, en hun winst uit het samenwerkingsverband wordt negatief door de willekeurige afschrijving, dan kunnen zij dit verlies verrekenen met andere inkomsten in box 1 (inkomsten uit een andere onderneming of inkomsten uit arbeid).

Voorbeeld willekeurige afschrijving zeeschepen

Samen met andere beleggers die investeren in schepen vormt u een maatschap. U bent participant. De beleggers leggen samen zelf in totaal € 4 000 000 in. De maatschap koopt een schip van € 10 000 000 en vraagt hiervoor een hypotheek aan van € 6 000 000.

Niveau maatschap 
Aanschafprijs schip€ 10 000 000
Financiering: 
Eigen vermogen (inleg participanten)€ 4 000 000
Vreemd vermogen (scheepshypotheek)€ 6 000 000
Niveau participant 
Aandeel in het schip (= totaal eigen inleg en aandeel in de scheepshypotheek)€ 25 000
Eigen inleg (participatie in het EV)€ 10 000
Deel in de schuld (scheepshypotheek)€ 15 000
Willekeurige afschrijving: 
Fiscale afschrijvingsbasis bij restwaarde 15% (0,85 x € 25 000)€ 21 250
Belastingvermindering over 2 jaar tegen 52% (0,52 x € 21 250)€ 11 050

In dit voorbeeld is het bedrag dat u na 2 jaar door willekeurige afschrijving heeft teruggekregen (€ 11 050) hoger dan uw inleg (€ 10 000), maar veel lager dan uw investering (€ 25 000). Door de willekeurige afschrijving is de boekwaarde lager dan de werkelijke waarde van het schip, en ontstaat er een fiscale claim. Tijdens de exploitatie wordt deze fiscale claim geleidelijk ingelost, doordat u niet verder ten laste van de winst kunt afschrijven. Als u het bedrijfsmiddel eerder verkoopt, ontstaat een fiscale boekwinst waarover u moet afrekenen.

Willekeurig afschrijven en de tonnageregeling

De tonnageregeling is een fiscale stimuleringsmaatregel voor zeevervoer. Het is een forfaitaire (lage) winstbelasting op basis van de geëxploiteerde tonnage van de schepen in plaats van winstbelasting over het feitelijke bedrijfsresultaat. U kunt de tijdelijke willekeurige afschrijving op zeeschepen niet combineren met de tonnageregeling. Hierdoor zou een onbedoeld fiscaal voordeel bij investeringen in zeeschepen ontstaan. In een ministeriële regeling is opgenomen dat met ingang van 1 januari 2010 een samenloop met de tonnageregeling in de eerste 10 jaar niet mogelijk is.


XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, aanhangsel Handelingen, nr. 1890, en bijlage 2 bij het Belastingplan 2010, Kamerstukken 2009/10, 32 128, nr. 3.

XNoot
2

HR 7 oktober 2008, nr. 03511/06, V-N 2009/6.11.

XNoot
1

HR 23 september 2005, BNB 2006/21.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 52.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 45.

XNoot
3

Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 76.

XNoot
1

Nieuwsbericht 11 december 2009.

XNoot
2

Het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op de accijns en de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten in verband met Richtlijn nr. 2007/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2007 (PbEU L 346) (Implementatie aanpassing reizigersvrijstelling) (Kamerstukken II 2007/08, 31 493), 18e vergadering Tweede Kamer, 30 oktober 2008.

XNoot
1

Artikel 73, eerste lid, Wet op de accijns.

Naar boven