nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2009
In uw brief van 10 april 2009, kenmerk 2009Z05467/2009D17 902,
verzoekt u mij een reactie te geven op de door u bijgevoegde brief van de
Vereniging van samenwerkende cardiologen van de topklinische interventiecentra
te Eindhoven en Nieuwegein. Dit in samenhang met mijn brief van 10 februari
2009 inzake de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) en bijzondere
hartinterventies (31 700 XVI, nr. 127) en de schriftelijke
vragen die u op 13 maart 2009 hierover heeft gesteld (31 700 XVI,
nr. 163).
In mijn antwoorden op laatstgenoemde vragen ben ik al op een aantal aspecten
ingegaan die ook door de Vereniging van samenwerkende cardiologen van de topklinische
interventiecentra worden aangesneden, met name het punt van het landelijke
aantal dotterinterventies per jaar in relatie tot het bestaande aanbod. Men
stelt dat er voldoende of zelfs teveel aanbod is om aan de vraag tegemoet
te komen. Hiermee zou het aantal interventies dat per cardioloog en per centrum
jaarlijks gehaald moet worden om te voldoen aan de kwaliteitseisen van de
beroepsgroep in gevaar komen. Als oplossing voor deze ongewenste situatie
wordt genoemd dat de vergunningplicht moet worden gehandhaafd. In hun brief
geven de interventiecardiologen aan dat voorafgaand aan vergunningverleningen
een stevige toets door de IGZ moet plaatsvinden.
Ik ben het volstrekt eens met de strekking van de brief dat het van belang
is voor de kwaliteit van zorg dat de minimale aantallen verrichtingen en alle
overige kwaliteitseisen nageleefd moeten worden en dat hierop wordt toegezien
door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). In het AO dotterinterventies,
ICD’s en concentratie kinderhartchirurgie, dat heeft plaatsgevonden
op 9 september 2009 (32 123 XVI, nr. 6), heb ik toegezegd
dat ik een registratieplicht wil creëren voor nieuwe aanbieders, in lijn
met de registratieplicht die ik voornemens ben te creëren voor commerciële
verslavingsklinieken, particuliere klinieken en nieuwe toetreders in de thuiszorg.
Deze registratieplicht zal in ieder geval gaan gelden voor PCI’s
en ICD’s, maar wellicht ook voor andere risicovolle behandelingen. Bij
de registratie dienen instellingen aan te tonen dat zij voldoen aan de criteria
uit de toepasselijke kwaliteitsrichtlijnen van de beroepsgroep. De gegevens
die hierdoor beschikbaar komen vóórdat een instelling betreffende
verrichting uitvoert, stelt de IGZ in staat risicogestuurd toezicht uit te
oefenen. Indien daartoe aanleiding is, kan de IGZ een instelling aanwijzingen
geven over de zorgverlening, maar ook in het uiterste geval een instelling
opdragen de verrichting niet uit te voeren omdat de kwaliteit van zorg niet
gewaarborgd is.
In het AO heb ik toegezegd dat ik de vergunningplicht voor PCI’s
en ICD’s handhaaf totdat deze registratieplicht wettelijk verankerd
is. Ook heb ik als voorwaarde voor uitstroom uit de WBMV gesteld dat de huidige
kwaliteitsregistratie voor PCI’s, maar ook voor ICD’s, zodanig
uitontwikkeld moet zijn dat prestatiegegevens openbaar toegankelijk zijn voor
patiënten en zorgverzekeraars. Bovendien wil ik duidelijkheid krijgen
over de indicatiestelling voor ICD’s. Aanleiding hiervoor is het onderzoek
waartoe het College voor Zorgverzekeringen opdracht heeft gegeven en dat inzicht
moet bieden in de kosteneffectiviteit van ICD’s. Het lijkt erop dat
de uitkomst van het onderzoek zal worden dat de kosteneffectiviteit lager
is dan verwacht. De indicatiestelling zoals die door de beroepsgroep zelf
is vastgesteld zou daarmee ruimer zijn dan vanuit kosteneffectiviteitsoverwegingen
maatschappelijk wenselijk is. Hoewel dit niet als consequentie zal hebben
dat ICD’s uit het pakket gehaald worden, zal wel een oplossing gevonden
moeten worden voor de discrepantie die lijkt te gaan ontstaan tussen de pakketaanspraak
en de professionele indicatiestelling van de beroepsgroep.
Uw Kamer heeft mij gevraagd het aantal vergunninghouders voor PCI’s
en ICD’s niet uit te breiden zolang de WBMV nog van toepassing is op
deze verrichtingen. Ik zal daartoe het Planningbesluit bijzondere interventies
aan het hart 2008 zo snel mogelijk aanpassen. Ik heb in genoemd AO toegelicht
dat vergunningaanvragen die zijn ingediend op het moment dat het oude Planningbesluit
nog rechtsgeldig is, moeten worden getoetst aan dit Planningbesluit. Hierin
zijn echter voor PCI’s en ICD’s geen kwaliteitscriteria opgenomen
omdat hiervoor degelijke kwaliteitsrichtlijnen zijn vastgesteld door de beroepsgroep.
De wet bepaalt dat alleen bij strijdigheid met het toepasselijke Planningsbesluit
een vergunning kan worden geweigerd. De consequentie daarvan is dat ik recent
een aantal vergunningen heb afgegeven waarbij ik nog aanvullende kwaliteitsvoorwaarden
heb gesteld. Deze voorwaarden staan immers in de kwaliteitsrichtlijnen, en
niet in het Planningbesluit. Pas nadat schriftelijk aan de IGZ en aan VWS
is aangetoond dat aan alle gestelde kwaliteitseisen – nu en in de toekomst –
wordt voldaan, is een vergunninghouder daadwerkelijk bevoegd de betreffende
verrichtingen uit te voeren.
Over de in de brief genoemde casus van Meander Medisch Centrum kan ik
aangeven dat de IGZ positief had geadviseerd over de vergunningaanvraag. Het
MMC voldeed op het moment van de vergunningverlening aan alle gestelde kwaliteitseisen,
waaronder de personele invulling.
Conform toezegging in het AO van 9 september 2009 (32 123 XVI,
nr. 6) zend ik u aan het eind van dit jaar een voortgangsrapportage,
waarin ik tevens verslag doe over de behandeling van de vergunningaanvragen
voor PCI’s en ICD’s.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink